Bohumil Hrabal



Het Witte Paardje



Lieve Dubenka, hier ben ik dan, in New York. Ik, nu een zoon van Manhattan, ik Bohumil Hrabal, ik de kosmos uit Praag-Libeň, ben hier om eer te bewijzen aan Walt Whitman, aan de man die aan het eind van zijn leven in een rolstoel rondreed en het nog voor elkaar kreeg om de jonge man die zijn koninklijke dichterszetel voortduwde, poëzie te leren schrijven. Hier ben ik, ik ben aangekomen uit Washington, uit de hoofdstad, waarvan de straten door de periferie uitlopen tot op het platteland, tot in de dalen van de loofbomen met kabbelende beekjes, waar gevelde stammen overheen liggen, zodat iedereen kan zien welk einde niet alleen bomen, maar ook dingen te wachten staat. Nu zit ik in New York en ik ben al in de Bowery geweest en een stukje verderop in de hoofdstraat, waar de banken der banken zijn gevestigd, wat een fantastische stad is dit, hier laat men kinderen zien hoe zij, als ze niets leren, als dronkaards op straat zullen creperen… en pal daarnaast ligt het kapitaal van de Tevreden Staten opgeslagen. Hier heb ik, Dubenka, met Zuzana een tochtje gemaakt over de Hudsonbaai en de rivier… en het was mistig en de wolkenkrabbers staken tot hun middel in die tedere mist en onze rondvaartboot voer langs de oever en nog een keer… wat zijn die wolkenkrabbers prachtig, wat zijn ze meeslepend in hun picareske formatie; daar waar de mist begint, waren de lampen in de kantoren al aan, wat een pracht, die lichten bijna daar waar de hemel begint! En wat is het prachtig dat op de oevers om heel Manhattan heen een hek van metaaldraad staat, een soort strook om heel Manhattan heen, van zeker vijf, tien meter, en daar schittert alles wat de stad niet meer nodig heeft, het lijkt wel alsof dit door Kurt Schwitters zelf gemaakt is, alsof Robert Rauschenberg hieraan een steentje heeft bijgedragen… en daar door die chaos van dode en afgedankte dingen glippen ratten met hun glibberige buiken… en jongens hebben er hun eldorado tussen het kreupelhout en struikgewas, daar ligt hun koninkrijk… dat van hen, maar ook het mijne, als jongetje al was ik gek op die door water uitgesleten kuilen en die afvalstortplaatsen achter Sint-Vojtěch, waar alles werd gedumpt wat men niet meer nodig had, wat uit de mode was geraakt… wat was overleden… En wat rijden er hier een prachtige limousines over de straten en boulevards, met damesknieën op de achterbank, en wat een prachtig gezicht, die Amerikaanse auto’s en die chauffeurs die niet volgens de verkeersregels rijden, maar oog in oog met elkaar nemen op kruispunten snelle ogen alle beslissingen, de kruispunten schitteren van louter snelle ogen, pas wanneer een chauffeur instemming vindt in de ogen van degene die vanaf de zijkant bij een kruising aan komt rijden, hervat hij zijn rit over zijn voorrangsweg… en in de periferie, daar is het toch zo mooi, Dubenka, autokerkhoven, samengeperste auto’s, die uitgediend zijn, verouderd en niet langer in de mode… Eigenlijk is niet alleen New York, maar ook iedere andere stad ter wereld een confrontatie tussen leven en dood, tussen kraamklinieken en uitvaartondernemingen… maar hier in New York springt dit ritme van leven en dood wel erg in het oog… en je ziet hier elegante heren en beeldschone dames lopen, en ter hoogte van hun knieën de ogen van bedelaars, zij houden een blikje op en het is om het even of hier een vrouw zit of een man, een blanke of een zwarte, iedereen krijgt zijn of haar muntje en als er genoeg nickels zijn verzameld, dan staan de bedelaars op en gaan zij naar hun stamkroeg in hun eigen straatje en als zij het bijeen gebedelde hebben verdronken, gaan zij weer zitten waar ze daarvoor zaten… Het is een heerlijke stad, Dubenka, er zijn heerlijke collecties moderne en allerhande andere soorten kunst, Dubenka, de employés in die musea dragen er een prachtig blauw uniform, zo een als ik ook had toen ik als perronchef werkte, ’s zomers droeg ik ook een blauw jasje van glanszijde, en alle employés hebben er bovendien lakschoenen en meestal zijn het negerinnen en die lopen er altijd tiptop bij… Dubenka, ik ben zo ondersteboven van deze stad, eigenlijk interesseert die lezing aan de Columbia University me nauwelijks, net zomin als het feit dat ik bij de firma Brace Jovanovich Ik heb de koning van Engeland bediend heb uitgegeven… Het ontroerde mij dat Zuzana en ik waren ondergebracht in een presbyteriaans methodistisch hotel, een klein stukje boven de monding

hhc
Hrabal, Havel en Bill Clinton
>

van de Hudson rivier, waar ook Robert Rauschenberg en Kurt Schwitters aan de kust te vinden zijn, en dat hotelletje van ons in Greenwich Village, Dubenka, daar is het goed toeven! Daar kwam ik drie dagen lang in een cafeetje waar ze Nederlands bier van de tap schonken, ik kwam er drie dagen lang ogen tekort bij de aanblik van die prachtige, afgeknoedelde, glimlachende negerinnen die eten en bier rondbrachten en maar bleven glimlachen als een V, ze bleven maar glimlachen, alsof ze met me wilden trouwen. Het was zo prachtig in dat kroegje, Dubenka… ik vond het niet eens meer erg dat Zuzana iedere dag tegen me schreeuwde, zowel bij de uitgeverij als in het hotel… ‘Flikker toch op met die Dubenka van u, ze heeft me weer in het hotel gebeld, ze heeft weer gebeld naar het secretariaat van Brace Jovanovich, om te vragen of we al zijn gearriveerd, of meneer Hrabal alweer een beetje gezond is en of ik u wel in de gaten houd…’ En Dubenka, ik beken hierbij berouwvol dat ik wel op mezelf lette, en omdat het sterftecijfer het laagst is in de kroeg, zat ik zo vaak als ik kon in het Witte Paardje… en pas de derde dag stopte ik met het kijken naar die meisjesknieën, er komen hier studentes, ze gooien hun jas naast zich neer en gaan dan zitten studeren, hun ene prachtige been over het andere geslagen… maar ik ontdekte die derde dag dat ik altijd bij het raam ging zitten waar ook Dylan Thomas menigmaal heeft gezeten, ik zag zijn portret in een hoekje, hij had een rode neus op dat oliedoekje, die hem echter goed stond, maar dronkaards staat alles goed… En daartegenover bevindt zich een opgepoetst plaatje waarop volgens de vertaling van Zuzana staat geschreven: Als iemand van jullie over zijn jeugd vertelt, vertel dan snel, anders val ik je in de rede en ga ik, Dylan Thomas, over mijn jeugd een boekje opendoen… En verder nog een plaatje dat Zuzana niet hoefde te vertalen: Richard Burton. En zo zat ik dus geregeld in het Witte Paardje, Dubenka, negerinnen brachten eten en bier rond, boven mij stond hun asbakje met daarin een sigaret en als ze dan langs me liepen, namen ze snel een trekje, waarbij ze een borst tegen mijn oog aan vlijden, zoals dat lang geleden in de Gouden Tijger gebeurde, waar de goed opgevoede serveersters Věra en Vlasta ook eerst even met een borst mijn wenkbrauw beroerden voordat ze een vers biertje op mijn viltje zetten, en ik, Dubenka, spinde dan van gelukzaligheid, net als hier in het Witte Paardje. Dus ik zat er vaak in gedachten verzonken, terwijl de negerinnen trekjes namen, op dezelfde plek als Dylan Thomas, voordat hij een delirium tremens kreeg van het drinken en drie dagen later overleed in het St.-Vincentiusziekenhuis te New York…

En toen kwam die donderklap, Dubenka, Andy Warhol! Die tentoonstelling waar mensen voor in de rij stonden alsof ze naar een basketbalwedstrijd gingen, zo veel mensen wilden zien wat ik ook heb gezien… Andrej Varhola, de persoon die het toppunt van eenvoud en alledaagsheid heeft bereikt, die iedereen de waarheid heeft verteld… Het geweldige aan dit land is dat de allerrijksten in Amerika hetzelfde kunnen consumeren als de allerarmsten. Je kunt televisiekijken en Coca-Cola drinken, je ziet dat de president Coca-Cola drinkt, dat Liz Taylor ook Coca-Cola drinkt en jij kunt het ook drinken… En ik, Dubenka, ben er trots op dat zijn ouders uit Miková kwamen, daar bij Medzilaborce, en dat ook de ogen van Andy Warhol de ogen van de Roethenen en hun triestheid weerspiegelen, de ogen van de moezjiks die uit wanhoop drinken omdat het leven zo kort is en omdat een arme niets anders heeft dan zijn eer… Dubenka, toen wij aan de beurt waren, liepen we de gigantische foyer van Modern Art in en daar waren enkele honderden koeien met halsters, enkele honderden koeien sierden als behang alle muren en ik wist meteen dat aan de soep van Campbell koeien en hun vlees vooraf moeten zijn gegaan… en wat we daarna zagen, kenden we allemaal al, hadden we allemaal al bewonderd, maar nooit erg belangrijk gevonden… pas nadat Andy al die Liz Taylors en al die Jackies en alle autowrakken en alle Elvis Presleys en alle conservenblikken en verongelukte vliegtuigen, al die biljetten van één en honderd dollar en alle elektrische stoelen, kortom alles wat ons in deze stad omringt, vanuit zijn polaroid en met behulp van zeefdruk twee meter maal nog meer had vergroot, pas toen begrepen we uit dit alles waarom we ons zo aangetrokken voelen tot menselijk ongeluk en schoonheid, tot die kampioenen van de film en het theater, van de sport en het openbare leven… en tot afgedankte dingen en mensen, tot alles waar we de ogen niet van kunnen afhouden, kranten, nieuwsberichten en posters, zo ving Warhol ons in een val die wij hem zelf hadden aangeboden en voegde hij een hele nieuwe dimensie toe aan de beeldende kunst…



En die dag was ik jarig en arriveerde Hanka vanuit Palestina, die Jodin die mij na een lezing aan de universiteit van Columbia aanbood dat ze mij zou trakteren op mijn verjaardag, dat ze me zou uitnodigen in een chic visrestaurant, direct op Pier 17, waarvandaan rondvaartboten vertrekken voor een tochtje rond Manhattan. Dubenka, ik vroeg of ik mijn ronde verjaardag in het Witte Paardje mocht vieren, en ik zei dat ik daar een tafel van Dylan Thomas had en dat ik juist zelf iedereen wilde uitnodigen. Maar asa gotspe, Hanka hield vol dat we daarheen zouden gaan en zei dat daar een verrassing zou zijn… en die was er, Dubenka, er was eten, maar dat restaurant had geen biervergunning en de gasten namen er dus gewoontegetrouw hun eigen bier mee naartoe… en dus had Hanka bier van het merk Sapporo meegebracht in witte flessen alsof het melk was, maar het was nog erger dan dat, het bier was warm… en zo vierde ik mijn ronde verjaardag met warm verschaald bier… en we aten à la carte alles wat bij een toprestaurant hoort, maar wat had ik eraan, als er in het Witte Paardje negerinnen rondliepen en koud Heinekenbier van de tap werd geschonken… bier waarvan de smaak deed denken aan onze Velkopopovický kozlík… Ja, dat was zeker een verrassing, Dubenka…



En vóór de lezing die ik zaterdagmiddag zou houden in een sporthal bood mevrouw Janovich ons aan dat ze ons zou laten zien wat we maar wilden… En ik had in Washington in het appartement van Arnošt Lustig de ‘Al te zware lichtheid van het bestaan’ gezien… die film over hoe seks de wereld regeert totdat opeens pats boem! de Russen Praag binnenvallen zoals de Tsjechische regisseur Jan Němec dat heeft opgenomen... dus ik wilde die film van Kundera wel zien, alleen die vijf minuten maar … of, omdat Arnošt en ik iedere dag één film van Chaplin gingen kijken… City Lights, The Gold Rush, Monsieur Verdoux en A King in New York, alleen van The Circus is het niet gekomen, die had men niet op voorraad… en toen heeft mevrouw Janovich uitgezocht dat er in een bepaalde straat vlak bij die sporthal dat Circus van Chaplin werd gedraaid en zijn wij er met de taxi heen gegaan… maar nadat mevrouw Janovich zich voorover half in de kassa had gebogen, draaide zij zich om en zei met een glimlach… Vandaag wordt de film niet vertoond, er zijn zeventien Russische regisseurs op bezoek met wie een ontmoeting zal plaatsvinden en wier films zullen worden gedraaid… en daarna nam mevrouw Janovich ons mee naar een bar waar filmcontracten worden gesloten en waar New Yorkse kunstenaars bij elkaar komen, de Bob & Kenn’s bar… en het was er donker, maar vanaf de wanden scheen het licht van televisietoestellen en er stond daar in alle stilte een verlichte biljarttafel die een groene gloed verspreidde, en er zaten verliefde stelletjes en gasten zoals wij, die iets kwamen eten… maar iedereen keek naar één zo’n beeldscherm, er was basketbal te zien en basketbal is voor de Amerikanen het hoogste goed, het is hun sportieve popart… een basketbalspeler nam afscheid, Jordan heette hij, hij speelde zijn laatste wedstrijd en zijn medespelers en vrienden hadden als afscheidscadeautje de allerduurste Engelse auto voor hem gekocht, een Rolls Royce… Dat was me er een, Dubenka, dat was me een speler! Hij kwam uit Washington en hij scoorde met zijn rug naar de basket gedraaid. Hij pakte telkens op miraculeuze wijze de bal, die in zijn roze handpalmen even leek te weifelen, liep daarna met gebogen, kaalgeschoren hoofd om zijn tegenstander heen en rees opeens boven de anderen uit, en dan die handen van hem en die sprong – en daarna gleed die bal geluidloos de basket in alsof het niets was… Iedereen was betoverd door die zwarte speler meneer Jordan, over wie Zuzana vertelde dat hij iedere wedstrijd meer dan de helft van de punten scoort… en zo verruilden wij het Circus en de Sovjet-regisseurs voor de laatste wedstrijd van meneer Jordan bij Bob & Kenn’s…


En verder was het de bedoeling dat we Philip Roth zouden ontmoeten, Dubenka, van wie ik thuis helemaal overstuur was geraakt en die met zijn boek The Ghostwriter mij het schrijven enige tijd vergalde… maar toen we bij hem aankwamen, wachtte ons daar het excuus dat het de heer Roth weliswaar een genoegen was, maar dat Joost mocht weten waar hij uithing… Ook zijn Zuzana en ik op een dag op bezoek geweest bij Susan Sontag, de beste schrijfster van die tijd en de vrouw die beroemd was om haar laatste roman Kanker… We liepen vanaf een straatje omlaag een souterrain in en daar was een deur met een deurklink, een uitgestoken hand die meteen tot schudden uitnodigde, en daarna een gang en eenzelfde kamertje als dat van mij in mijn zomerhuisje in Kersko, en toen de dame die ons door de donkere gang leidde zich omdraaide, zag ik dat zij het was: Susan Sontag, die de roman Kanker had geschreven en die aan een nieuwe tekst werkte: ‘AIDS’, zij bood mij aan naast Zuzana plaats te nemen en ging zelf tegenover ons zitten, een reuzin met prachtige ogen en een grote bos haar, waar aan de voorkant een zilveren streep doorheen liep… we zwegen even en daarna vroeg ze mij hoe mijn reis was verlopen en vervolgens of we koffie of thee wilden… toen lachte zij en vertelde dat zij voor haar roman, waar ik haar om prees, eigenlijk inspiratie had opgedaan in Praag, dat haar vader haar toen zij een meisje was eerst had gedwongen, waarna zij zelf met genoegen en belangstelling De witte ziekte van Čapek had gelezen en dat haar inspiraties dus eigenlijk afkomstig waren uit Midden-Europa… en zij had diepe ogen en terwijl Zuzana vertaalde wat Susan Sontag vertelde over haar nieuwe roman, waar ze nu aan werkt, zag ik dat deze dame op de preambule van Het barre land lijkt… ‘Ik zag met mijn eigen ogen de Sibylle uit Cumae hangen in een kruik en toen de jongens vroegen, Sibylle, wat wil je? antwoordde zij: ik wil sterven.’ Zo leidde T.S. Eliot zijn Barre land in… En daar zat ik in het gezelschap van een eenvoudige en wijze en verdrietige dame, in ons gesprek zweefden wij door Midden-Europa, zij kende de kruispunten van taalculturen, zij wist dat alleen daar grote literatuur kon ontstaan, zoals Emanuel Frynta mij overigens ooit heeft bijge­bracht… Zij kende ook Arnošt Lustig en zijn romans over het Joodse leed in Theresienstadt, zij kende ook zijn lot en ik vertelde haar dat ik bij Lustig in Washington was geweest, dat we daar bijna alle films van Charlie Chaplin hadden gezien, dat ook Franz Kafka Chaplin had bewonderd en ongeveer dit over hem heeft gezegd: Uit zijn ogen straalt een gloed van wanhoop over de onveranderlijkheid van die mensjes daar beneden, die echter nooit opgeven… En daarna vertelde ik haar dat ik in Praag een koningskroon van koning David heb liggen voor Lustig, een kroon die ik heb gered toen arbeiders het altaar van de synagoge in Libeň aan het slopen waren, ik heb die kroon geruild voor een meter bier, dat wil zeggen elf glazen pilsener… en dat Arnošt zijn zuster langs wil sturen om die kroon voor hem op te halen, dat hij daar recht op heeft vanwege Theresienstadt. Daarna begonnen we een gesprek over het feit dat er ook in Amerika sprake is van een vloedgolf aan literatuur en kunst in het algemeen uit Oost-Europa. En ik zei dat tijdens de vernissage van mijn boek Ik heb de koning van Engeland bediend bij mevrouw Brace Jovanovich mijn vertaler de heer Wilson had gezegd dat Leslie Fiedler de periode vanaf de jaren zestig tot en met de jaren tachtig weliswaar had aangeduid als Postmodern… maar dat hij, een vertaler die is uitgewezen uit Praag omdat hij in de band Plastic People had gespeeld, denkt dat men slechts de P hoeft te schrappen om te verwoorden waar het echt om gaat… Ostmodern. En Susan Sontag zei tegen mij dat Mike Heim mijn Al te luide eenzaamheid heeft vertaald en dat ze mij daarvoor bedankte, dat het volgens haar een boek was dat tot dé twintig boeken van de twintigste eeuw zou gaan behoren. Michael Heim, die overigens een Hongaar is met zigeunerbloed, ook Ostmodern dus.


En zo, Dubenka, hielden wij ons in New York eigenlijk niet bijster veel bezig met die lezingen aan de Universiteit van Columbia; als ik niet in het Witte Paardje zat, vermaakte ik mijzelf met het kijken naar beelden van straten en boulevards, en nu zat ik bij mevrouw Susan Sontag en speelde ik een soort literair pingpong met haar. We boden tegen elkaar op, probeerden elkaar te overtroeven met namen van schrijvers en kunstenaars uit het Oosten… En mevrouw Susan zei: Marc Chagall… en ik antwoordde Igor Stravinski… waarop zij reageerde met Singer… en ik weer met Malamud… waar ik een titel aan toevoegde die ik te gek vind: Idioten eerst… kwam zij met Philip Roth… en ik weer met Joseph Roth, De kapucijner Crypte… en zij met Franz Kafka… en ik Gustav Mahler… en zij Sigmund Freud… en ik daarop Wałęsa en de nieuwe heilige Popiełuszko… en zij paus Wojtyła… en ik hief mijn handen ten hemel en Zuzanka vertaalde… De West-Duitse Spiegel heeft vorig jaar een lijst met bestsellers gepubliceerd… en op de eerste plaats staat Michail Gorbatsjov… en ik sta op een neuslengte tweede… en Ernest Hemingway is een eervolle zeventiende plaats toebedeeld… En we dronken een kopje koffie en er ver­scheen een winters zonnetje, wat sneeuwvlokjes dwarrelden schuin omlaag en Dubenka, ik moet u bekennen dat Zuzana een lange onderbroek voor me heeft moeten kopen, een onderbroek met mouwen, zoals ze in Praag zeg­gen… het was nog winter, maar de knoppen zaten al vol voorjaar… en we waren blij dat je alleen maar de P hoefde te schrappen om Postmodern om te toveren tot Ostmodern… en toen greep ik naar mijn hoofd en riep: ‘Maar we zijn nog een Ostmoderne vergeten! Andy Warhol’… Dubenka, Andy Warhol, die bleke man met de zilveren pruik, die in zijn ouders vanuit Medzilaborce hierheen was gekomen, alleen maar om deze stad, deze maatschappij een spiegel voor te houden, de man die kunstgeschiedenis, sociologie en psychologie had gestudeerd, die, Dubenka, was begonnen als illustrator en reclametekenaar en scenograaf, die stripboekplaatjes op reusachtige doeken introduceerde en in de jaren zeventig de idolen van het Amerikaanse leven uitvergrootte, Jackie Kennedy en Marilyn Monroe en Elvis Presley… en die honderdtwintig doden en dat neergestorte vlieg­tuig!... en de ondersteboven gedraaide auto en vijf doden en het opgeheven meisjeshoofdje… en die zool van een mannenschoen uitgevoerd als een gigantische vrachtwagen. Dubenka, Andy Warhol, omringd door schoonheden, ook al gelooft hij niet in de liefde, heeft zijn beschermengelen bij zich, Marisa Berenson en Lauren Hutton, schoonheden van wie ik droom dankzij de foto’s van de hoffotograaf van meneer Andy, Christopher Makos, en verder Barysjnikov, de Russische balletdanser in smoking met vlinderdas, dat is Andy’s aartsengel Gabriël, met wie hij werd gefotografeerd tijdens shows, Warhol, bleek, lijkbleek, op wie uit ongelukkige liefde in ’68 was geschoten door het vrouwmens Valerie Solanes dat waarschijnlijk zielsveel van hem hield, ongeveer zoals Maria Magdalena van Christus, misschien had Andy wel gezegd dat hij seks te vermoeiend vond, die Andy, die het allerhoogste met het allerlaagste verenigde, die met een goedkope polaroid kon fotograferen alsof het een peperdure camera was… maar vooral die man met de ogen van Christus, de man die, als zijn zuster op bezoek komt, samen met haar religieuze liederen uit Medzilaborce zingt, de man, om wie ik eigenlijk hierheen ben gekomen, wiens catalogus van vijf kilo ik heb gekocht, die ik echter uit het hoofd heb geleerd en in Washington heb achtergelaten voor kunstverzamelaarster Meda Mládková omdat ik in mijn dronkenschap niet alleen haar kussens in brand had gestoken, maar ook nog haar bed met bloed had besmeurd…


In de Burcht van New York, daar waar alle wereldkunst in een notendop te zien is, het is een soort leporello voor iedereen die de beginselen van de kunst bestudeert, ik kan mij nog twee afbeeldingen herinneren… daar heb ik een wandkleed gezien met een eenhoorn die wit is en op een piepklein eilandje staat waar een kabbelend beekje omheen slingert, en die eenhoorn heeft witte manen en een wit vel en prachtige droevige ogen vol erotisch verlangen… omdat alleen een maagd hem mag aanspreken, een jong meisje dat kan baren zonder dat er een ejaculatie aan te pas komt, zoals bij de Maagd Maria… en die jonge vrouw staat op een ander wandkleed, alleen zij kan en heeft de macht met de prachtige eenhoorn te praten, die echter helemaal alleen in het centrum van het Hof van Eden staat… en dan herinner me ik me nog een afbeelding, de eenhoorn is niet langer in dat ovale Hof van Eden, hij draaft al door een landschap en wordt van alle kanten op de hielen gezeten door woeste jagers, hij is bezaaid met wonden en gedrenkt in bloed, zijn blik is vol ontzetting en doodsangst… die Eenhoorn is eigenlijk Christus en Dubenka, voor mij is het Andy Warhol, hij die driemaal is geraakt door Valerie Solanes, omdat zij meer van hem hield dan Liza Minelli deed, ik denk dat Valerie zelfs meer van Andy Warhol hield dan zijn popster Debby Harry, en dat wil wat zeggen… Maar het meest van iedereen hield zijn moeder van Andy, een voormalige naïeve schilderes, net zoveel als hij van zijn moeder hield… Andy Warhol, de heilige, geboren in Pittsburg, maar zijn ouders kwamen uit Miková, bij Medzilaborce… Daar ergens wonen de Roethenen, daar had ook Jezus Christus geboren kunnen zijn, die dan Coca-Cola aan de gelovigen zou hebben uitgedeeld en bidprentjes, vermenigvuldigd met behulp van zeefdruk… Dat is mijn Andy Warhol, de man met het gezicht van een vrijgelaten gevangene, de man met de schimmelkleurige pruik, wiens hart een diamant is, groter dan het Ritz, de man die is overleden aan hartfalen en die in de cabine van de Apollo 8, aangedreven door een Saturnus 5 raket met een trekkracht van 4.000 ton, naar de hemel is vervoerd, naar de popsterrenhemel, waar hij tot op heden regeert…


Lieve Dubenka, wat ik vertel is een mystificatie, ik kan mij die luxe permitteren Andy Warhol zalig te verklaren, het is het geheim van een mobiele metafysische schiettent, het geheim van een Puppenspiel, zo een op grond waarvan Goethe uiteindelijk met de inzet van zijn hele ziel en zaligheid zijn Faust op schrift heeft gesteld… Maar in gedachten zit ik nog steeds in het Witte Paardje, waar Gods lieveling Dylan Thomas placht te zitten en dronk tot de dood erop volgde…



P.S.
Lieve Dubenka, ik zit nu in Kersko, het is mistig, de katjes zijn doorweekt en smeken mij hen binnen te laten in de warmte, maar ik pleit voor een hardvochtige opvoeding, en daarom zitten ze in de schuur in hooi en stro, als kleine Jezuskindjes. En ik kijk naar een uitzending vanuit Rome, waar de paus zojuist in de Sint-Pieter de gezegende Agnes heilig heeft verklaard, Agnes, die zorgde voor de armen en een klooster voor de armen in het wijkje Na Františku heeft gesticht, in de geest van de Heilige Franciscus, die zelfs met de hemelse vogeltjes kon praten, Agnes, die in metaal op het Wenceslausplein staat, direct rechts naast de Heilige Wenceslaus, waar mensen bloemen neerleggen en honderden grote en kleine kaarsen… De Heilige Agnes van de Přemysliden uit Praag… Postmodern en Ostmodern ineen…


Kersko, 10-11-1989

Vertaling Petr Hora


TSL 68