In de Russische literatuur van 1968 en de jaren erna, althans in de officiële, zoals die werd gepubliceerd in de ‘dikke’ tijdschriften Novy mir (De nieuwe wereld), Znamja (De banier), Oktjabr (Oktober) en andere, is er geen enkel spoor te vinden van wat de wereld toen schokte: de inval van Rusland en zijn vazalstaten in Tsjecho-Slowakije. Alsof die gebeurtenis nooit had plaatsgevonden en alsof de geschiedenis van de Sovjet-Unie, op weg naar de communistische heilsstaat, geheel rimpeloos was.
De werkelijkheid was natuurlijk anders, en van die werkelijkheid krijgen we een beter beeld uit de Russische literatuur die in die tijd ten strengste verboden was en die alleen verscheen in de samizdat, letterlijk de ‘zelfuitgeverij’, waarin de teksten in zeer kleine oplagen werden gepubliceerd met behulp van de schrijfmachine en carbonpapier. Ondanks de kleine oplagen – miniem in vergelijking met die van de officiële literatuur – was de samizdat in de jaren zestig van de vorige eeuw een steeds belangrijker rol gaan spelen in de Russische cultuur. De Sovjetautoriteiten waren er doodsbenauwd voor en probeerden het fenomeen te vuur en te zwaard te bestrijden. Heel geruchtmakend was, in 1966, het proces tegen de schrijvers Andrej Sinjavski en Joeli Daniël, die onder de respectievelijke pseudoniemen Abram Terts en Nikolaj Arzjak het hadden gewaagd buiten de Russische censuur om verhalen in het Westen te publiceren en tot langdurige kampstraffen werden veroordeeld. Dit soort draconische maatregelen maakte echter geen einde aan de niet-officiële, ondergrondse literatuur, noch aan het algemene streven naar meer vrijheid. En hoewel er maar weinigen waren die, gezien de consequenties, echt hun nek durfden uit te steken, konden de tegenstanders van de Sovjetideologie – schrijvers en andere dissidenten – rekenen op steun van een flink deel van de intelligentsia.
Tegen deze achtergrond moet de vreedzame, maar minder vreedzaam uitelkaar geslagen, demonstratie op het Rode Plein in Moskou op 25 augustus 1968 worden gezien. Rond twaalf uur verzamelde zich daar een klein groepje mensen dat, uit protest tegen de Russische inval in Tsjecho-Slowakije vier dagen eerder, spandoeken begon te ontvouwen met opschriften als: ‘Leve het vrije en onafhankelijke Tsjecho-Slowakije’ (in het Tsjechisch), ‘Handen af van de ČSSR’ en ‘Voor jullie en onze vrijheid’. Het groepje bestond uit zeven personen: Konstantin Babitski (linguist), Larisa Bogoraz (letterkundige), Vadim Delone (dichter), Vladimir Dremljoega (arbeider), Pavel Litvinov (natuurkundige), Viktor Fajnberg (kunsthistoricus) en Natalja Gorbanevskaja (dichter). De KGB was er als de kippen bij. ‘Allemaal Joden. Aftuigen die antisovjets’: onder dergelijk geschreeuw werden de demonstranten met geweld in politiewagens geduwd en afgevoerd. Met Gorbanevskaja, die haar zoontje van drie maanden oud bij zich had, werd wat voorzichtiger omgesprongen. Ze werd zelfs, als enige van de groep, aan het einde van de dag vrijgelaten. De anderen bleven opgesloten en wachtte een snel proces: in oktober werden ze veroordeeld tot jarenlange kampstraf of verbanning. Gorbanevskaja werd overigens, vanwege haar voortgaande activiteiten in dissidente kringen, een jaar later gearresteerd en veroordeeld tot een gedwongen verblijf in een ‘speciale’ psychiatrische kliniek (in feite een psychiatrische gevangenis): een probaat middel volgens de Sovjetautoriteiten om andersdenkenden tot ‘normale’ gedachten te brengen. Pas na twee jaar werd ze, onder druk van de internationale vereniging voor psychiatrie, daaruit ontslagen.
Natalja Gorbanevskaja is zonder twijfel de bekendste van de demonstranten op het Rode Plein in 1968. Ze is geboren in Moskou in 1936, studeerde aan de literaire faculteit van de Universiteit van Leningrad en werkte als vertaler en bibliograaf. Onbevreesd en in het bezit van een groot rechtvaardigheidsgevoel was ze al op jeugdige leeftijd betrokken bij de samizdat en de – vanzelfsprekend ook ondergrondse – beweging voor de rechten van de mens. Ze verspreidde het gedicht ‘Requiem’ van Anna Achmatova, verzamelde handtekeningen om te protesteren tegen veroordelingen van dissidenten en was de oprichter en redacteur van het bekende samizdat-tijdschrift Chronika tekoesjtsjich sobytij (Kroniek van lopende gebeurtenissen), dat informatie gaf over de maatregelen die de autoriteiten namen tegen de dissidenten en waarvan het eerste nummer in april 1968 verscheen.
Na haar ontslag uit de psychiatrische kliniek stond Gorbanevskaja voor de keus: doorgaan met haar dissidente activiteiten, met als onvermijdelijk gevolg arrestatie en kampstraf, of emigreren. Tegen een jarenlang verblijf in een werkkamp zag ze op en zich voegen naar de Sovjetautoriteiten was voor haar geen optie, dus koos ze ervoor, met pijn in het hart, haar land te verlaten. Ze vestigde zich in Parijs, waar ze actief meewerkte aan de Russische emigrantenpers (ze was onder meer redacteur van het tijdschrift Kontinent en van de krant Roesskaja mysl [De Russische gedachte]) en Radio Svoboda (Vrijheid). Steeds bleef ze dichten. In haar Sovjettijd verscheen
haar poëzie uitsluitend in de samizdat en in Russischtalige media in het Westen, in haar Franse tijd in westerse bundels en, na de val van de Sovjet-Unie, in talrijke publicaties in Rusland. Haar gedichten zijn allemaal kort, maximaal vier strofen, een enkele keer wat langer, en gaan, al zou je misschien anders verwachten, maar zelden over politieke zaken. Ze zijn vertaald in het Engels, Frans en Pools, maar nog nauwelijks in het Nederlands.
Natalja Gorbanevskaja stierf in november 2013 in haar huis in Parijs.
Наталья Горбаневская in het cyrillisch levert bij Google heel wat informatie over haar op. Onder ‘Afbeeldingen’ vindt men vervolgens een massa foto’s, onder ‘Video’s’ een paar aardige opnamen van haar poëzievoordrachten. Een uitvoerig interview met haar (door de journaliste/dichteres Linor Goralik) uit 2011 is te vinden op OpenSpace.ru.
De gedichten zijn vertaald uit de bundel Russko-russki razgovor. Izbrannye stichotvorenija (Een Russisch-Russisch gesprek. Keuze uit de gedichten). OGI, Moskou 2003.