Stéphanie Kneppers



Babi Jar in de Sovjetpoëzie van de jaren veertig en zestig1  



babiyar

Op Babi Jar staan geen gedenktekens.
De steile afgrond is als een onbewerkte
grafsteen.
Ik huiver.



Deze versregels kwamen bij Jevgeni Jevtoesjenko (1932) op, toen hij in augustus 1961 samen met de Oekraïense schrijver Anatoli Koeznetsov (1929-1979)2 bij de afgrond van het ravijn Babi Jar stond. Dit ravijn in de stad Kiev was tijdens de Tweede Wereldoorlog het decor van de grootste nazi-massamoord op de Sovjet-Joden. Beschaamd over het ontbreken van een fatsoenlijk gedenkteken bij het dodenravijn, en het feit dat het ravijn dienstdeed als vuilstortplaats, schreef de rebelse jonge dichter Jevtoesjenko zijn wereldberoemde gedicht Babi Jar.

jevtoesjenko

Met dit gedicht uitte de niet-Joodse dichter felle kritiek op de Sovjetautoriteiten, die een waardige herdenking van de massamoord van Babi Jar belemmerden. Voor het eerst durfde een dichter het aan om in een officiële publicatie expliciet te benoemen dat de slachtoffers van Babi Jar Joden waren geweest. Tegelijkertijd stelde Jevtoesjenko in zijn gedicht het in de Sovjet-Unie verboden thema van antisemitisme aan de kaak. Bij publieke voordrachten in Kiev en Moskou sloeg het gedicht in als een bom. De ongecensureerde publicatie van Jevtoesjenko’s omstreden gedicht in Literatoernaja gazeta op 19 september 1961 bracht een schok teweeg in de Sovjetmaatschappij en leidde tot een fel publiek debat over antisemitisme. Er volgden officiële kritieken en een lastercampagne tegen Jevtoesjenko. Maar de dichter wist zich staande te houden en ondanks de officiële aanklachten genoot zijn gedicht ongekende populariteit, vooral onder de Sovjetjeugd. Het gedicht kreeg nog grotere bekendheid toen de Russische componist en pianist Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) Babi Jar in 1962 op muziek zette in zijn Dertiende Symfonie.

Minder bekend bij het hedendaagse publiek zijn de gedichten die een groep Joodse Sovjetschrijvers tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog aan de massamoord van Babi Jar wijdden. Deze schrijvers introduceerden het thema van de Holocaust – veelal in bedekte termen – bij een breed publiek van Sovjetlezers, aangezien hun gedichten in bekende literaire Sovjettijdschriften werden gepubliceerd. Het was door het lezen van deze gedichten dat Jevtoesjenko naar eigen zeggen als tiener voor het eerst van de verschrikkingen bij Babi Jar had gehoord. Zij dienden hem als bron van inspiratie bij het schrijven van zijn gedicht Babi Jar, dat wat betreft inhoud, metrum en structuur enkele overeenkomsten vertoont met gedichten uit de jaren veertig. Hoezeer Jevtoesjenko zich liet inspireren door deze vroege poëtische getuigenissen blijkt ook uit de titel van de door hem in 2012 gepubliceerde geschiedenis van de totstandkoming van de Dertiende Symfonie, die de eerste versregel van Lev Ozerovs gedicht Babi Jar uit 1946 als titel kreeg.3

De Babi Jar-poëzie van Joodse Sovjetschrijvers staat in dit artikel centraal. Wat waren hun belangrijkste drijfveren voor het schrijven van Holocaust-poëzie en op welke manier speelden zij een rol bij de verankering van Babi Jar in het collectieve geheugen van de Sovjetburgers? Voorafgaand aan de bespreking van drie van deze gedichten, geef ik eerst een korte historische schets van de gebeurtenissen die bij Babi Jar plaatsvonden.

de massamoord van babi jar


Babi Jar, dat in het Russisch letterlijk Oudevrouwenravijn betekent, is de naam van een voormalig ravijn aan de rand van het Oekraïense Kiev. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is het ravijn opgegaan in de stedelijke omgeving van Kiev, waardoor Babi Jar allang niet meer de uiterlijke kenmerken van een ravijn heeft. Hoewel de plek in de loop der tijd een gedaanteverandering onderging, herinnert de naam Babi Jar nog altijd aan het voormalige ravijn en daarmee ook aan de bloedige tragedie die zich er tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelde.

Op 29 en 30 september 1941, slechts enkele dagen na de Duitse bezetting van Kiev, executeerden nazi-doodseskaders bij Babi Jar het merendeel van de in Kiev woonachtige Joodse gemeenschap. Volgens officiële cijfers uit het Operationeel Rapport 101 van de Einsatzgruppen van 2 oktober 1941 executeerden de nazi’s in twee dagen 33.771 Joden. De massamoord van Babi Jar is met dit enorme slachtofferaantal het meest extreme voorbeeld van wat historici de ‘Holocaust door kogels’ zijn gaan noemen. Met deze term duiden zij de eerste fase van de Holocaust aan, die de Duitse bezetting van Sovjetgebieden betrof.

Kenmerkend voor deze fase was de inzet van speciale mobiele moordeenheden, de Einsatzgruppen, die gearresteerde Joden in grote groepen executeerden.4

Ook in de jaren na het bloedbad van Babi Jar bleven de nazi’s het ravijn als executieplaats gebruiken en vonden naast tienduizenden Joden ook andere ‘vijanden van het Derde Rijk’, zoals bijvoorbeeld Russische krijgsgevangenen, communisten en Oekraïense nationalisten er de dood. Volgens grove schattingen executeerden de Duitsers vanaf september 1941 tot november 1943 honderdduizend mensen bij Babi Jar. Een meer exact slachtofferaantal is moeilijk te geven, aangezien de nazi’s vanaf 1943 het bewijs van hun misdaden probeerden uit te wissen door op grote schaal stoffelijke overschotten uit massagraven op te graven en te verbranden, een geheime operatie die de codenaam Aktion 1005 kreeg.

de reactie van de sovjetautoriteiten


Na de Tweede Wereldoorlog, die de Russen de Grote Vaderlandse Oorlog noemen, was er in de Sovjetunie geen aandacht voor afzonderlijke slachtoffergroepen van de naziterreur. De autoriteiten probeerden te verhullen dat de massamoord van Babi Jar specifiek tegen Joodse Sovjetburgers gericht was geweest. In pogingen om het anti-Joodse karakter van de nazi-terreur te marginaliseren, benadrukten de Sovjetautoriteiten dat de naziterreur tegen Sovjetburgers van alle nationaliteiten gericht was geweest. Het anti-Joodse beleid dat Stalin in de naoorlogse jaren voorstond, en de verschillende antisemitische campagnes die eind jaren veertig in de Sovjetunie plaatsvonden, verdreven het thema van de Holocaust en de herdenking van Babi Jar naar de achtergrond.

In de jaren vijftig probeerden de Sovjetautoriteiten Babi Jar in stilzwijgen te hullen, waardoor de massamoord in vergetelheid dreigde te geraken. De Sovjetautoriteiten besloten definitief geen monument op te richten voor de slachtoffers van Babi Jar en stelden alles in het werk om het ravijn ook fysiek te laten verdwijnen. Zij maakten plannen voor de bouw van een sportstadion en de aanleg van een park op de plaats van het massagraf.

Het was de in Kiev geboren schrijver Viktor Nekrasov (1911-1987) die voor het eerst in een ingezonden brief aan Literatoernaja gazeta (10 oktober 1959) publiekelijk zijn afschuw uitte over het gebrek aan een waardige herdenking van de slachtoffers van de massamoord van Babi Jar.

holocaust-getuigenissen in dichtvorm


Ondanks het feit dat de Sovjetautoriteiten probeerden te voorkomen dat de Joden als aparte slachtoffergroep werden herdacht, richtte een kleine groep van voornamelijk Joods-Russische schrijvers en dichters zich al tijdens de oorlog en direct daarna op het thema van de Holocaust in de Sovjetunie. Enkelen van hen wijdden een gedicht aan de massamoord van Babi Jar. In het afgelopen decennium is er meer aandacht gekomen voor de Holocaust-poëzie van deze Joodse Sovjetschrijvers. Zo publiceerde de Russisch-Amerikaanse literatuurwetenschapper en schrijver Maxim Shrayer in 2013 het boek I saw it over de poëtische verslaglegging van de Holocaust door de Joods-Russische dichter Ilja Selvinski (1899-1968). Shrayer plaatst daarin het leven en werk van Selvinski in een breder kader van de Holocaust-poëzie die Joods-Russische dichters tijdens de Tweede Wereldoorlog schreven.5

Deze Joods-Russische schrijvers, zo beschrijft Shrayer, kwamen in aanraking met de verschrikkingen van de kogel-Holocaust, doordat zij als oorlogscorrespondent aan het front dienden. Sommigen trokken in de oorlog vrijwillig naar het front, anderen waren dienstplichtig. Veelal legden zij hun ervaringen vast in gedichten, die zij in doorsnee literaire tijdschriften publiceerden. Daarbij moesten deze schrijvers natuurlijk wel steeds balanceren tussen het vastleggen van getuigenissen en hun veronderstelde loyaliteit aan de Sovjetautoriteiten. Die ontmoedigden expliciete verwijzingen naar de Holocaust. Om problemen met de Sovjetautoriteiten te voorkomen en de gedichten door de censuur heen te krijgen, spraken zij in hun poëzie veelal in gecodeerde taal over de ‘Holocaust door kogels’. Juist de toegankelijkheid van deze gedichten voor een breed publiek van Sovjetlezers in tijden van een gebrek aan officiële Sovjetinformatie over de Holocaust, maakt de bijdragen van deze schrijvers aan de Holocaust-literatuur betekenisvol, zo stelt Shrayer.

Met hun werk wisten deze Joodse Sovjetschrijvers weerstand te bieden aan pogingen van de Sovjetautoriteiten om de Holocaust in de Sovjetunie te verzwijgen en uit het collectieve geheugen te wissen. Op die manier probeerden zij het door de autoriteiten gepropageerde herinneringsdiscours, waarin Joden slechts een marginale rol speelden, te ondermijnen. De historicus Jeff Mankoff stelt in zijn artikel ‘Babi Yar and the struggle for memory 1944-2004’ dat deze schrijvers met hun gedichten een eerste stap zetten in de vorming van een ‘contrageheugen’, dat tegen het officiële herinneringsdiscours van de Sovjetautoriteiten in ging. Zeker is dat de inspanningen van deze Sovjetdichters de herinnering aan Babi Jar, in tijden van stilzwijgen, levend hebben gehouden.



ehrenburgs babi jar



De in Kiev geboren Joods-Oekraïense schrijver, dichter en journalist Ilja Ehrenburg (1891-1967) werd tijdens de Tweede Wereldoorlog de invloedrijkste oorlogscorrespondent in de Sovjetunie. Naast zijn werkzaamheden als journalist en romanschrijver, schreef en publiceerde Ehrenburg een groot aantal Holocaust-gedichten.

ehrenburg

Ilja Ehrenburg

Vanaf eind 1943 werkte Ehrenburg samen met de Joods-Russische schrijver en mede-oorlogscorrespondent Vasili Grossman (1905-1964) aan de samenstelling van het Tsjornaja kniga (Zwartboek), waarin zij de moordpartijen van nazi-doodseskaders documenteerden. Met de hulp van een groot aantal Sovjetschrijvers verzamelden Ehrenburg en Grossman getuigenissen van overlevenden en ooggetuigen van de massamoord op de Joden. In zijn memoires Ljoedi, gody, zjizn (Mensen, jaren, leven) schrijft Ehrenburg dat de voor het Zwartboek verzamelde getuigenverklaringen zo aangrijpend waren dat hij de gebeurtenissen soms in gedachten herbeleefde, en zich voorstelde dat hijzelf aan de rand van een ravijn de dood in ogen keek. Bovendien greep het feit dat zijn geboortestad Kiev het decor was geweest van de grootste massamoord op de Sovjet-Joden hem bijzonder aan. Daarom reisde Ehrenburg na de bevrijding van Kiev naar zijn geboortestad af om te getuigen van de verschrikkingen die zich daar hadden afgespeeld, zo schrijft Joshua Rubinstein in zijn biografie van Ehrenburg.

In deze context schreef Ehrenburg in 1944 een vierentwintig versregels tellend gedicht, dat in een later uitgegeven bloemlezing van zijn werk de titel Babi Jar zou krijgen. Ehrenburg publiceerde het aanvankelijk titelloze gedicht in januari 1945 in het literaire tijdschrift Novy mir (De nieuwe wereld) als onderdeel van de aan de oorlog gewijde gedichtencyclus Stichi (Gedichten). In het gedicht, dat geen strofe-indeling kent, brengt het lyrisch subject zijn droefheid en onmacht ten aanzien van de oorlogsverschrikkingen tot uitdrukking. Hij schetst het door de oorlog aangedane en met massagraven bedekte landschap van Oekraïne. Slechts met het herhaalde gebruik van het woord ‘ravijn’ verwees Ehrenburg naar Babi Jar. Een fragment:


Waartoe dienen woorden en wat is een ganzenveer
Wanneer deze steen op mijn hart rust,
Wanneer ik, zoals een dwangarbeider
een kogel,
andermans herinnering meesleep?
Ik woonde eens in steden,
En de levenden waren mij lief,
Nu moet ik in vergeten woestenijen,
Graven openen,
Nu is ieder ravijn mij vertrouwd,
En ieder ravijn voor mij een thuis.


ozerovs babi jar



Een andere dichter die na de Tweede Wereldoorlog een gedicht over de massamoord van Babi Jar schreef, was de in Kiev geboren Joods-Oekraïense Lev Ozerov (1914-1996).6 In 1946 publiceerde Ozerov zijn gedicht Babi Jar in het maart-april nummer van het tijdschrift Oktjabr (Oktober). Het 155 versregels tellende gedicht Babi Jar is het meest gedetailleerde gedicht dat in de Sovjettijd aan de massamoord van Babi Jar werd gewijd.

In het gedicht, dat uit drie delen bestaat, wordt de toehoorder meegezogen in de overpeinzingen van het bij Babi Jar staande lyrisch subject. In het eerste deel van het gedicht probeert de ‘ik’, door verdriet overmand, tevergeefs uit de omgeving van het massagraf af te leiden welke verschrikkingen er hebben plaatsgevonden. Uit de omringende natuur valt echter niet op te maken dat deze het decor is geweest van een gruwelijke massamoord op Sovjet-Joden. Het lyrisch subject richt zich tot de natuur met het verzoek ‘de stilte te verbreken’ en te getuigen van de verschrikkingen, maar krijgt geen antwoord. De zwijgende natuur lijkt onverschillig en onaangedaan. De ‘ik’ is slechts omgeven door een pijnlijke stilte en leegte:



Ik ben naar jou gekomen, Babi Jar.
Als verdriet een leeftijd heeft,
Betekent dat, dat ik ongelofelijk oud ben
In tijd – niet uit te drukken

[…]

Ik vraag de esdoorns: antwoord,
Jullie zijn getuigen – deel jullie verhaal.
Stilte.
Alleen wind –
In de bladeren.

Ik vraag aan de hemel: vertel me,
Zijn onverschilligheid is op het beledi-
gende af… –
Er was leven, er zal leven zijn,
Maar van jouw gezicht is niets af te lezen.

Na deze aan emoties en gedachten gekoppelde natuurbeleving van het lyrisch subject, volgt in het tweede deel van het gedicht een indringende flashback naar de herfstmorgen waarop de Joden van Kiev zich veelal nietsvermoedend richting Babi Jar begaven. De dag daarvoor hadden de Duitsers door heel Kiev pamfletten verspreid waarop te lezen was dat alle Joden uit Kiev en omgeving zich de volgende ochtend moesten melden op de hoek van een straat in het westelijk deel van Kiev. Aanvankelijk dachten veel Joden dat de Duitsers hen naar elders zouden deporteren. Ozerov schetst in zijn gedicht hoe de meer dan dertigduizend Joden in een lange stoet in de richting van het ravijn Babi Jar liepen. Toen zij bij een Joodse en orthodoxe begraafplaats aankwamen, waar het ravijn achter lag, dwongen de Duitsers hen om hun waardevolle spullen en documenten af te geven en zich geheel te ontkleden. Vervolgens werden ze onder bedreiging en met geweld in groepen naar de rand van het ravijn gejaagd en geëxecuteerd. Het lyrisch subject reconstrueert in gedachten deze huiveringwekkende gebeurtenissen. Hoewel het in het gedicht ontbreekt aan expliciete verwijzingen naar de Joodse identiteit van de slachtoffers, vestigt Ozerov duidelijk de aandacht op de looproute van de Joden en op de Joodse begraafplaats:

Vandaag lopen zij al lang door de Lvovskaja-straat. Het is nevelachtig.
Een lange stroom. Dicht op elkaar, de een tegen de ander.
Over het plaveisel,
Over de rode esdoornbladeren,
Over mijn hart lopen ze.

De stroompjes vloeien samen in een rivier.
Duitsers en landwachten
Staan bij ieder huis, bij iedere voortuin.
Omkeren – waag het eens,
Afslaan – kan niet,
Duitse soldaten met automatische pistolen bewaken de gehele weg.

[…]

– Waar leiden ze ons heen? Waar leiden ze ons vandaag heen?
– Waarheen? – vragen ogen in een
laatste smeekbede.
En de lange en wanhopige processie
Loopt naar zijn eigen begrafenis.

Achter de Melnik-straat – donken, hekken en woestenij.
En de roestrode buitenmuur van de
Joodse begraafplaats. Staan blijven!..
Hier zijn de grafstenen door de dood
dicht op elkaar gezet,
En de uitgang naar Babi Jar is,
Zoals de dood,
eenvoudig.

Zo komen mensen naar het laatste huis in de wereld.
Zij staan op de drempel. Zij wachten…
De dood heeft ook een kleedkamer.
En de Duitsers nemen zakelijk
De kleren van degenen die zijn aangekomen en leggen ze op stapels.


Het lyrisch subject brengt vervolgens ook het gruwelijke tafereel van de executies in gedachten tot leven en herbeleeft op die manier het bloedbad samen met de slachtoffers. Het staat stil bij de individuele slachtoffers, die hierdoor een gezicht krijgen:

En mensen naderen en vallen in de kuil, als stenen…
Kinderen – op vrouwen, en ouderen – op kinderen.
En, als een vlam, met armen naar de hemel grijpend
Happen ze naar lucht
En, uitgeput geraakt, reutelen zij verwensingen.

ozerov

Lev Ozerov
>

Uit de beschrijvingen in het tweede deel van het gedicht blijkt dat Ozerov goed op de hoogte was van de gebeurtenissen van 29 en 30 september 1941. Hij had namelijk al met een essay over de massamoord van Babi Jar een bijdrage geleverd aan het door Ehrenburg en Grossman samengestelde Zwartboek. Dit essay, dat de titel ‘Kiev, Babi Jar’ kreeg, was gebaseerd op getuigenissen van overlevenden en ooggetuigen van de massamoord. Enkele versregels uit Ozerovs gedicht komen letterlijk overeen met zinsneden uit dit essay.

In het derde deel van het gedicht neemt het bij Babi Jar rouwende lyrisch subject opnieuw de omgeving van het massagraf in zich op. Het verschil met het eerste deel van het gedicht is, dat de ‘ik’ nu de sporen opmerkt, die het bloedbad in de natuur heeft nagelaten:

Hier liggen vandaag de dag nog botten,
Schedels hebben een gele kleur in het stof.


En korstmos licht de aarde op
Daar, waar mijn broers lagen.

In zijn gedachten komen de doden van Babi Jar tot leven en de ‘ik’ waant zich omringd door omgebrachte familieleden. Hij realiseert zich dat hij zelf ook de dood had kunnen vinden in Babi Jar. Overmand door gevoelens van schuld ten opzichte van de doden, brengt hij zijn overpeinzingen onder woorden:

Wij zouden elkaar omhelzen in de laatste slaap,
En zouden samen op de bodem vallen.
Immers tot aan mijn graf zal het mij kwellen,
Dat wij niet één dood stierven.

Het gedicht eindigt met een pleidooi om te herdenken wanneer het lyrisch subject, aangespoord door de doden in het massagraf, de toehoorder op het hart drukt de massamoord van Babi Jar niet te vergeten en niet te vergeven:

En het kind zei: Vergeet het niet. –
En de moeder zei: Vergeef het niet. –
En de borst van de aarde sloot zich.
Ik stond niet bij het Ravijn – maar was onderweg.

Hij leidt tot vergelding – die weg,
Waarover ik moet gaan.
Vergeet het niet…
Vergeef het niet…

chelemski over kiev na babi jar


Minder bekend is het werk van de Joods-Oekraïense dichter, vertaler, proza- en liederenschrijver Jakov Chelemski (1914-2003). Chelemski werd geboren in de stad Vasilkov in de provincie Kiev, maar bracht zijn kinderjaren en vroege jeugd in Kiev door. Voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werkte Chelemski op de redactie van de krant Komsomolskaja pravda. Hoewel hij was vrijgesteld van de dienstplicht, vertrok hij in 1941 vrijwillig naar het front als oorlogscorrespondent. Zijn ervaringen aan het front vonden hun weerslag in zijn gedichten.

In 1946 schreef Chelemski een kort titelloos gedicht zonder strofe-indeling over het naoorlogse Kiev. In het gedicht constateert het lyrisch subject dat de Tweede Wereldoorlog in Kiev diepe sporen heeft nagelaten, die de inwoners van Kiev altijd zullen herinneren aan de oorlogsverschrikkingen. De lyrische ik denkt terug aan het Kiev van vóór de oorlog, en realiseert zich dat de stad nooit meer hetzelfde zal zijn. Het zo vertrouwde briesje uit het Dnjepr-gebied voert nu zowel stof en as van de slachtoffers uit het dodenravijn Babi Jar met zich mee als de as van de afgebrande gebouwen in het tijdens de oorlog verwoeste stadscentrum. Terwijl hij door de stad loopt, wordt hij geconfronteerd met de oorlog, doordat hij as en stof inademt en in zijn ogen krijgt:

Waarom bestrooit het vertrouwde briesje uit de Dnjepr-regio,
De voorbijganger met toornig stof?
En zandkorrels, die helemaal ruiken
naar rook en bloed,
Verstikten mijn strottenhoofd en verblindden mijn ogen.

Het in het gedicht terugkerende beeld van de tot as verworden slachtoffers roept bij de toehoorder emoties op, omdat het duidt op de bijna niet te bevatten gruwelijkheid en omvang van de oorlogsmisdaad. Het gedicht van Chelemski lijkt met de beschrijving van het stof en de as die door de straten van Kiev waaien, te verwijzen naar Aktion 1005, die in de zomer van 1943 in Babi Jar werd uitgevoerd. Hoewel deze operatie uiterst geheim was, bleef ze volgens Patrick Desbois, die onderzoek doet naar de kogel-Holocaust, in de directe omgeving van de verbrandingsplaatsen niet onopgemerkt. In de steden waren de enorme rookkolommen en aswolken, die als gevolg van de verbranding van de duizenden lijken ontstonden, goed te zien.

tot slot


Jevtoesjenko’s gedicht Babi Jar gaf in de jaren zestig aanleiding tot een nieuwe golf van belangstelling voor het dodenravijn Babi Jar en de herdenking ervan. De eerste stappen in het herinneringsproces werden echter al in de jaren veertig gezet door Joodse Sovjetschrijvers. Hun poëtische getuigenissen van de massamoord van Babi Jar vormden een waardevolle bron van informatie over de Holocaust. Ondanks de pogingen van de Sovjetautoriteiten om Babi Jar uit het collectieve geheugen te wissen, bleven de gedichten voortbestaan en speelden ze een sleutelrol in het verbreken van het stilzwijgen rond deze massamoord.

Het bleef echter moeilijk om het officiële Sovjetbeleid ten aanzien van Babi Jar te veranderen. Zo had de rond het gedicht van Jevtoesjenko ontstane commotie de Sovjetautoriteiten er weliswaar van weerhouden de bouw van een sportstadion op Babi Jar te realiseren, maar toch bleef Babi Jar als ravijn niet behouden. In 1962 werd het ravijn opgevuld en werd begonnen met de aanleg van een autoweg op het voormalige ravijn. In 1976, pas 15 jaar na de publicatie van Jevtoesjenko’s omstreden gedicht, gingen de Sovjetautoriteiten uiteindelijk over tot de oprichting van een monument op Babi Jar. Maar het monument – een grote bronzen sculptuur van elf ineengestrengelde figuren – deed evenals de bijbehorende gedenkplaat met inscriptie geen recht aan de historische feiten. Op de gedenkplaat was vermeld dat de ‘Duitse fascisten’ in de jaren 1941-1943 bij Babi Jar meer dan honderdduizend burgers van Kiev en krijgsgevangenen hadden geëxecuteerd. Dat de Sovjet-Joden verreweg de belangrijkste slachtoffergroep waren, werd daarmee wederom officieel verzwegen.

Na de val van de Sovjetunie werd de herdenking van Babi Jar pluriformer. In 1991, vijftig jaar na de massamoord van Babi Jar, kwam er voor het eerst een gedenkteken voor Joodse slachtoffers, in de vorm van een grote menora, een zevenarmige kandelaar, die symbool staat voor het Jodendom. Het bleef echter niet alleen bij een monument voor Joodse slachtoffers. In navolging van de Joodse gemeenschap plaatsten ook niet-Joodse slachtoffergroepen monumenten op Babi Jar – een ontwikkeling die volgens sommigen opnieuw de aandacht afleidde van de Joodse slachtoffergroep van de massamoord van Babi Jar.

Over Babi Jar zijn door de jaren heen meerdere gedichten verschenen. Ter gelegenheid van de zestigste gedenkdag van de massamoord werd in 2001 de dichtbundel Babij Jar v serdtse (Babi Jar in ons hart) uitgegeven, een uiteenlopende verzameling van 135 gedichten, die gedurende zes decennia over de massamoord werden geschreven. Zij vormen een geschreven monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van deze oorlogstragedie.






1 Dit artikel is gebaseerd op de BA-scriptie ‘Babi Jar als thema in de Sovjetpoëzie van de jaren veertig en zestig. Van getuigenis tot pleidooi voor herdenking’ (2013). Bij de Nederlandse vertaling van de gedichten is er door de auteur voor gekozen om het Russisch zo letterlijk mogelijk aan te houden. Het oorspronkelijke rijmschema en het metrum van de Russische gedichten is hierbij niet behouden.
2 Koeznetsov was als twaalfjarige jongen in zijn geboortestad Kiev getuige geweest van de massamoord van Babi Jar. Naar eigen zeggen spoorde Jevtoesjenko zijn vriend Koeznetsov aan om zijn getuigenis op te nemen in een roman. De documentaire-roman Babi Jar zag in 1966 in sterk gecensureerde versie het licht in verschillende afleveringen van het tijdschrift Joenost (De jeugd). In 1970 werd een volledige en ongecensureerde versie van de roman in Engeland gepubliceerd.
3 E.A. Jevtoesjenko, Ja prisjol k tebe, Babi Jar… Istorija samoj znamenitoj simfonii XX veka. Tekst, Moskva 2012.
4 De Franse priester Patrick Desbois leidt sinds 2004 het onderzoeksproject Holocaust door kogels, dat tot doel heeft om op basis van getuigenverslagen alle massagraven van Joodse nazi-slachtoffers in Oekraïne te traceren. Voor dit onderzoek verzamelt Desbois op locatie getuigenissen van de laatste generatie Oekraïners, die de verschrikkingen van de nazi-terreur van dichtbij heeft meegemaakt.
5 M.D. Shrayer, I Saw It. Ilya Selvinsky and the Legacy of Bearing Witness to the Shoah. Academic Studies Press, Boston 2013.
6 Lev Ozerov werd geboren als Lev Goldberg, maar nam het niet-Joodse pseudoniem Ozerov aan.

<   

TSL 68

   >