Goran Tribuson



Angel Toth, de voetbalprofeet of Een biografie in zes regels1 (fragment)




* * *


Het waren de enthousiastelingen, de avonturiers, de ridders van de revolutie, maar ook desperado’s, deugnieten en schurken, die allemaal naar Sovjet- Rusland vertrokken. Om na een korte of lange tijd, hoe vreemd, allemaal tot dezelfde conclusie en hetzelfde besef te komen: dat die ervaring volstrekt overbodig was in hun levens.

Juist ergens in die buitengewoon onaangename winter van 1954-55, toen ik nog zo jong was dat de honger naar kennis en informatie mij ertoe dreef om meer boeken te lezen dan mensen van mijn leeftijd gewoonlijk doen, viel mijn oog in de voormalige Kugliboekwinkel op de titel Kroaten in de USSR van de auteur Marijan Boček. Ook al zei de auteursnaam mij helemaal niets, ik bleek gelijk te hebben toen ik veronderstelde dat het een van de enthousiastelingen betrof die daarnaartoe waren gegaan, gedreven door de merkwaardige gedachte dat oktoberideeën langzaam de hele wereld zouden veroveren, om daar ter plekke de ene na de andere schipbreuk te lijden. In een uitzonderlijk goede stijl en met een overzichtelijke continuïteit vertelde Boček alles wat hij had meegemaakt. Hij besprak individuen die aan het front in Galicië het uniform van het Koninkrijk Kroatië en Slavonië uitdeden en overliepen naar de Russische kant, hij behandelde de Kroatische zonen die verdwaald waren in een van de talloze legers die chaotisch door de onoverzichtelijke ruimtes van de burgeroorlog dwaalden, hij beschreef Kroatische bolsjewieken, zonder diegenen te vergeten die door het spel van het lot in Machno’s anarchistische eenheden of in een van de witte legers waren terechtgekomen. Toen keerde hij zich naar de ‘tijdelijke diaspora’ die zich tot de Russische politiek had gewend, daarbij de inheemse repressieve wetten en nog repressievere gendarmes uit de weg gaand. Ook volgde hij het lot van diegenen die het was gelukt om terug te keren en zich aan te sluiten bij de Kroatische linkse illegale beweging, evenals van diegenen die verdwenen waren onderweg naar de goelags, die het toenmalige rode imperium letterlijk als een net overdekten. Op drie plaatsen, gewoonlijk tussen haakjes vermeld in onvolledige rijen namen, werd de naam genoemd van de voetbalmagiër die ik mij nog herinnerde van die mislukte viering van mijn achtste verjaardag. Eenmaal werd hij vermeld als A. Toth, de tweede keer als Anđelko Toth en de derde keer compleet en correct als Angel Toth.

In de tijd dat de klopjacht op de zogenaamde Informbureau-aanhangers al in hevigheid afnam, kon Marijan Boček, de man met grote sovjetervaringen, geen hoge staats- of partijposities bekleden. Het leek zelfs een beetje vreemd dat hij überhaupt een uitgever had kunnen vinden voor een dergelijk boek. Uiteraard had ik gelijk; na een korte zoektocht lukte het mij om de tachtigjarige Boček in het bejaardentehuis op Ksaver te vinden. Ik hoef u niet te vertellen dat hij, verlangend naar gezelschap en een gesprek, mij de eerste paar uur grondig verveelde met verhalen over zichzelf. Verhalen die een breed scala aan biechtelementen bevatten: van de plaats waar hij in het Oostenrijkse leger in dienst was geweest, de omstandigheden waaronder hij gevangen werd genomen, de communistische bewustwording en toegang tot een ‘krajkom’ achter de Kaukasus, tot de chronische problemen met zijn prostaat, aambeien en het smakeloze eten dat geen echt vlees of vitamines bevatte in het tehuis aan toe.

Eigenlijk hield Bočeks naïeve droom in dat hij ergens vandaan geld zou krijgen, het bejaardentehuis zou verlaten, een appartementje zou vinden en een verpleegster zou inhuren die hem dagelijks zou bezoeken en verzorgen. Het was een ietwat belachelijke illusie om de middelen, benodigd voor een dergelijk complexe en dure onderneming, te kunnen vergaren door een boek over Kroaten in Rusland te schrijven en uit te geven. Die illusie strandde zodra de magere, armzalige royalty’s binnen begonnen te druppelen, amper genoeg om zo’n binnenlands radiotoestel te kopen. Een toestel dat tijdens ons hele gesprek onverdraaglijk toeterde, alsof het louter gevuld was met partizanenmarsen voor arbeiders en andere van die folkloristische muzikale ‘schatten’.

Toch heb ik, dankzij mijn eigen geduld, kunnen ontdekken dat Boček veel meer over Angel Toth wist dan wat hij tussen die drie bovengenoemde haakjes had verteld.

Met schimmige geloofsbrieven van een van de Joego-partijcomités kwam Toth in januari 1933 aan in Moskou, juist daar waar de tijd voor politieke studies het minst gunstig was. Het immense land was platgelegd door een ondraaglijk koude winter, erger dan men zich van vroeger kon herinneren. De economie verkeerde in een merkbare crisis, ziektes bekend onder de namen honger en tyfus verspreidden zich door de binnenlanden met een snelheid die alleen te vergelijken was met die uit de tijden van de burgeroorlog. De ambtenaren van het Gosplan wisten dat er voor het komende zaaiseizoen geen zaad was, dat de megafabrieken op amper dertig procent van hun capaciteit draaiden, dat het veefonds gedecimeerd was… De algehele horror ten spijt, legde Molotov op de hoofdpagina’s van de Pravda uit dat de activiteiten van de crimineel Al Capone een onweerlegbaar symptoom waren van het uiteenvallen van de Amerikaanse economie. In de komende dagen zou de toekomst waar de Sovjet-Unie zich naartoe haastte, de arcadia van een algehele gelijkheid in welvaart, iedereen toelachen.

Ook al was de Komintern, in die tijd op zoek naar de juiste oriëntatie, in een zodanige crisis dat zijn Zevende Congres voor een jaar uitgesteld moest worden, zijn politieke school functioneerde meer dan voorbeeldig. Deze school bestond uit geboeide fantasten uit Frankrijk, Bulgarije, Italië, Joegoslavië, Tsjechië, eigenlijk uit de hele wereld. Angel Toth, op dat moment achtentwintig jaar oud, toonde echter – tenminste volgens datgene wat de oude Boček mij kon vertellen – erbarmelijk weinig interesse in dialectischmaterialistisch wereldbesef, de dictatuur van het proletariaat, de wereldrevolutie, de noodzaak voor de pjatiletka en de pracht van een planeconomie. Ook al had hij sommige voetbalwedstrijden georganiseerd tussen verschillende groepen mensen die hun revolutionaire scholing in Moskou kregen, die voor velen later stof zou leveren voor nachtelijke overpeinzingen in werkkampen in Siberië, het voetbalspel als zodanig was niet meer voldoende om de geestelijke behoeftes van Angel Toth te bevredigen. Hij verwaarloosde de obligate politieke school en wierp zich op het algemeen theoretisch denken over dit spel. Daarmee vulde hij zijn schriften en notitieblokjes, gemaakt van goedkoop houtpapier en aan elkaar gelijmd met kwalitatief zeer slechte Sovjet-Arabische gom.

Hij dacht: als de bokssport in de eeuwen tussen de vuistgevechten in de klassieke oudheid en die van Joe Louis en Max Schmeling zoveel veranderingen kon ondergaan, als het tennis van vandaag de dag zo weinig te doen heeft met de pallone uit de veertiende eeuw, als in het moderne schermen met een floret niets terug te vinden is van de vaardigheid die de middeleeuwse ridders bezaten, dan heeft ook voetbal zijn oerbegin, ontwikkeling, modernisering en toekomst, waarin het zich onmetelijk zal verwijderen van het hedendaagse schoppen van de bal door tweeëntwintig mensen op een strikt begrensde oppervlakte. De ontwikkeling van sport voltrok zich altijd volgens de innerlijke regels van het spel en het feit dat dit met zijn magnetische kracht zo veel mogelijk sportgelovigen verzamelt. Met voetbal zou het niet anders zijn. Wie zegt dat een begaafd individu, geleid door een dergelijk inzicht, deze ontwikkeling niet op gang zou kunnen brengen en versnellen en zodoende voetbal binnen een paar jaar op het niveau zou tillen waar het zich, zonder prikkels van buiten, pas over een of twee eeuwen zou bevinden? Basale kenmerken van voetbal zijn dat het buitengewoon spectaculair is en dat het het menselijk bestaan terugvoert op een metafoor waardoor gevoelens van triomf en nederlaag beleefd kunnen worden. In die richting zou het spel verbeterd moeten worden. Maar hoe? Nachtelijke overpeinzingen zijn gratis, maar serieus werk vereist groepen van experts, instituties, financiële steun, zelfs de gunst van de staat.

De betrekkelijk jonge Sovjetstaat, dacht Toth, die geplaagd wordt door westers isolationisme, geërfde zorgen, een disfunctionerende economie, algehele armoede en een groeiende ontevredenheid onder de bevolking, zou met een verfraaide, meer spectaculaire variant op voetbal de Russische man precies die vorm van vermaak bieden die zijn trots en zelfvertrouwen zou prikkelen en hem zodoende zou helpen om de zware periode van de intrede in het communistische universum gemakkelijker te overbruggen. Daarnaast zou dit spel, bedacht en uitgevoerd juist in de eerste arbeidersstaat, in propagandistische zin zijn comparatieve voordelen kunnen onderstrepen en de jaloezie van westerse bourgeoissystemen oproepen. Het zou deze systemen ertoe kunnen aanzetten om het immense Sovjetlaboratorium, waarin de nieuwe, ideale morgen gesmeed moest worden die de rest van de wereld niet langer zou kunnen tegenhouden, voor vol aan te zien.

Nadenkend over wie deze wijze en invloedrijke persoon zou kunnen zijn, die hij kennis zou laten maken met zijn project, de persoon die, nadat hij alles had begrepen beslist het project zou ondersteunen, maakte Angel Toth een gedurfd, doch ietwat gek plan. Zijn theorieën zou hij voorleggen aan gensek zelve, de grote en onfeilbare kameraad Jozef Vissarionovitsj.

Uiteraard kon de arme oude Boček, die door een ongelukkige omstandigheid in de Resolutie van het Informbureau uit de partij- en staatsgenade was gevallen, geen details te weten komen over de theorieën van Toth. Zelf was hij maar bij een of twee wedstrijden aanwezig geweest, zodat hij, zelfs wanneer hij enig inzicht in de aantekeningen van Toth had gekregen, ongetwijfeld niets daarvan zou begrijpen. Wat eigenlijk door het hoofd van Toth spookte en op welke wijze hij aan voetbal spectaculairdere, gladiatorachtige eigenschappen wilde toevoegen, kwam ik pas vele jaren later te weten, dankzij vele vreemde omstandigheden, waarvan sommige zelfs te veel invloed op mij hadden en mijn verdere leven wezenlijk bepaalden. Toch gebieden verschillende redenen van vertrouwelijke aard mij om ze voorlopig te beschouwen als mijn exclusieve privilege en als een geheim dat dit onderwerp niet bijzonder zou kunnen vernieuwen.

Toths eerste bewering, dat voetbal uitsluitend ’s nachts gespeeld zou moeten worden, op een veld belicht met veelkleurige reflectorbundels, was op een banale wijze voorspellend. Hedendaagse topduels vinden inderdaad plaats onder kunstlicht, ’s nachts, wanneer de menselijke zintuigen en identificatievermogens verscherpt zijn. Alle andere theses die Toth heeft uitgewerkt in de dagen van zijn vrijwillige Russische asiel zijn pure utopie, die evengoed een bijzonder licht werpen op de mogelijkheden van dit spel en op zijn eigen ietwat verduisterde geest. Laten wij in een logische volgorde beginnen! Voor Toth was het traditionele voetbalveld een miniatuurveldje dat de voor het spektakel zo belangrijke beleving van de ruimtelijkheid inperkt. Daarom verruimde hij de voetbalarena tot een rechthoek van tweehonderd meter breed en vijfhonderd meter lang. Aan de uiteinden wilde hij doelen plaatsen die de traditionele hoogte hadden, maar een breedte van veertig meter. Als u zich nu al een van de hedendaagse doelmannen probeert voor te stellen, die, verloren in deze reusachtige ruimte, met angst een schot verwacht, dan heeft u geheel ongelijk. Want in Toths conceptie moest het doel verdedigd worden door zes doelmannen tegelijk. Krachtens hun eigen afspraken of tactiek konden enkele mannen tussen de latten blijven, terwijl de anderen zich tussen de aanvallers zouden mengen en de bal van hen proberen af te pakken voordat zij deze op het doel zouden kunnen schieten. Behalve uit zes doelmannen zou het team bestaan uit achttien verdedigers, acht halfspelers en vijfentwintig leden van de aanvalslinie. Dit zou ieder team, zoals al duidelijk is, uit zevenenvijftig spelers laten bestaan. Het toezicht over het spel zou liggen bij zeven scheidsrechters. De drie meest ervarenen van hen vormden de zogenaamde scheidsraad, die arbitreerde in geval van tegenstrijdige beslissingen van de scheidsrechters. Inziend dat in een dergelijk opgezet spel de bal misschien te traag van het ene deel van het spelveld naar het andere verplaatst zou worden, wat bij de kijkers vermoeidheid en verveling teweeg zou kunnen brengen, bepaalde Toth reglementair dat het spel met maar liefst vier ballen gespeeld moest worden. Dit simpele feit bracht duizelingwekkende mogelijkheden in het spel, zoals tegelijkertijd scoren aan beide kanten, het nemen van twee of meer penalty’s tegelijkertijd op hetzelfde doel, het dubbel spelen van de bal naar dezelfde aanvaller, onderlinge dubbele passes uitgevoerd met twee ballen en meer van dit soort verbazingwekkende zaken.

Aangezien hij de twee basiswensen die de toenmalige gepolitiseerde macht interesseerden – de geheimen van het politiek onderwijs meester worden en teruggaan naar Joegoslavië om zich daar bij de agitatieactiviteiten aan te sluiten – niet toonbaar koesterde, werd Toth van de Kominternschool gehaald. Eerst werd hij naar de fabzavkom van een bedrijf in Jarensk gestuurd, vervolgens deed hij vrijwilligerswerk in een zekere krajkom in Kurgansk, om in augustus 1935 kort naar Moskou terug te keren voor deelname aan het congres van de Komintern. Daar hield hij het tweeënhalve dag vol, om zich toen in een lager politiek bureau in Rjazan te vestigen. Al die tijd bleef hij schrijven, zodat zijn ‘theorie van het voetbalspektakel’ begin 1936 tot benijdenswaardige dikte zou uitgroeien. De tien katernen van de tekst vormden nu een afgeronde logische eenheid die gedrukt moest worden. Voor een dergelijk intellectueel product moest interesse gewekt worden bij iemand in de hemelse hoogtes van de centrale Sovjetmacht. Nog steeds in de ijdele hoop dat zijn sensationele theorie hem tot Stalin zelve zou doen doordringen, bond hij zijn werk mooi in en gaf het de sociaal acceptabele titel Verbetering van de dialectisch-materialistische basis van voetbal. Hij vond een kleine uitgever in Moskou die bereid was om die tien katernen wartaal uit te geven. Zoals verwacht mocht worden, heeft de bezorgde uitgever het manuscript naar een van de bureaus van de GPU gebracht, alwaar een van de bevoegde functionarissen het las en vervolgens beval om het ogenblikkelijk te vernietigen.

De volgende ochtend om halfvijf vielen drie NKVD-agenten Toths flatje in Rjazan binnen, sleurden hem letterlijk uit bed, duwden hem in een dienstauto en namen hem mee. Hij wist dat zijn moment was gekomen en dat hij nu of naar de top zou opklimmen, of naar een van de kampen in Siberië zou worden gebracht, waarover stiekem steeds meer werd gefluisterd.

Maar de zaken keerden zich toch ten goede. Weliswaar ontmoette hij de gensek niet, toch werd hij naar het grote, grijze gebouw van Sovnarkom gebracht. Daar werd hij ontvangen door een commissaris voor sportzaken die met belangstelling al zijn plannen aanhoorde over het introduceren van de grote spectaculaire traditie van het ‘communistische voetbal’. De commissaris was in het bijzonder geïnteresseerd in de politieke en propagandistische waarden van het nieuwe spel.

v In juli van dat jaar begon de burgeroorlog in Spanje, in augustus werden de doodstraffen uitgevaardigd voor Zinovjev en Kamenjev en in september stuurde de GPOE Angel Toth naar Mogadan, een plaatsje aan de rand van het Kolymagebergte. Daar kreeg hij een gebouw en mensen, zodat hij in het Verre Oosten, aan de kust van de Zee van Ochotsk, het instituut kon stichten dat zou werken aan de conceptie van het nieuwe spel. Ook zouden er enkele proefwedstrijden uitgevoerd worden voor de hoge staats-, partij- en militaire functionarissen. De handige Toth had slechts vijf dagen nodig om de meest noodzakelijke institutionele basis te vormen en met het werk te beginnen. Op de zesde dag werd hij, om redenen die hem niet verteld zijn, gearresteerd door de geheime politie en afgevoerd naar een van de kampen van de Kolyma.

Als ik Toths leven overdenk, lijkt dat in mijn ogen steeds vaker op een net waarin in een regelmatige geometrie de draden van geluk en ongeluk elkaar afwisselen. Dus als het feit dat een ongepubliceerd boek hem bliksemsnel naar de verschrikkingen van de stalinistische kampen had gebracht als ongelukkig wordt gezien, is het een gelukkig feit dat hij zeer snel werd overgeplaatst naar de haven van Ochotsk. Daar heeft hij als een soort baas toezicht gehouden op het inladen van het hout dat de gevangenen uit de Kolymase bossen overbrachten naar grote oceaanschepen. Gebruikmakend van onoplettendheid van de voortdurend door wodka dronken bewakers, lukte het Angel Toth om samen met een vracht aan gekapte eikenbomen te verdwijnen onder het dek van een Argentijns schip.


* * *

Gebraden eend met perziken was een grillig verzinsel van de oude mevrouw Boroš. De lunch was overdadig en heel traditioneel: paddenstoelensoep, pasta met zeevruchten, gegrilde dorade met verse groente en aardbeien met slagroom. Uiteraard vergde de bereiding van zoveel gerechten de energie en aandacht die een persoon van boven de tachtig niet kon opbrengen. Zodoende werd dit alles gemaakt door een jongere vrouw, waarvan Vohalski niet wist of zij tot de familie behoorde, een bediende was, of slechts een goedbedoelende kennis. Voor de steeds meer verbaasde redacteur uit het Lexicografisch Instituut leek het dat hij vele gelijkenissen had met de oude mijnheer Boroš. Want zoals hijzelf in de ban was geraakt van die Toth, had Boroš op zijn beurt een vergelijkbare aantrekkingskracht op Vohalski. Hoewel hij in de patisserie zeker wist dat hij onder geen enkele voorwaarde op de uitnodiging voor de lunch in zou gaan, werd hij zaterdagavond toch wat onrustig. Zodoende trok hij de volgende dag zijn enige goede pak uit de kast, kocht op het Bloemenplein een passend boeketje voor de gastvrouw en belde al rond halfeen aan de deur van het echtpaar Boroš in de Opatičkastraat in de Zagrebse oude stad. Na de smakelijke en kundig vervaardigde lunch en nadat zij op een zilveren dienblad delicatessen had gebracht, stukjes schapenkaas uit Livno en van het eiland Pag, de glazen en een ongeopende fles calvados, verontschuldigde mevrouw Boroš zich. Ze zei dat zij hen nu over moest laten aan hun ‘belangrijke’ mannengesprekken.

‘Soms gaat zij ’s zondags naar Vrapče,’ zei Boroš kalm, zodra hij de knal van de voordeur hoorde.

‘Naar Vrapče?’ verwonderde Vohalski zich, alsof deze opmerking zou betekenen dat de oude dame daar voor behandeling heen ging.

‘Zo af en toe bezoekt zij een oude vriend in de krankzinnigeninstelling,’ stelde Boroš hem meteen gerust. ‘Ziet u, zij is aan dit ritueel gewend geraakt, ook al is haar vriend helemaal niet in staat om te communiceren. Daar zitten zij dan en zwijgen. Niets aan te doen…’

Vohalski hapte in een stuk kaas, daarbij de salon van mevrouw en mijnheer Boroš in zich opnemend. Het was een ruime kamer vol antieke meubelen die vast kostbaar waren, en stond vol met een wonderlijke overdaad aan kleine voorwerpen: beeldjes, onderzetters, asbakken, bonbondoosjes, kleine spiegels, droogbloemarrangementen, glazen ballen… Het deed denken aan een soort museumkamer die iemand heeft volgezet met talloze memorabilia, die hij zijn leven lang heeft verzameld. Eigenlijk een erg aangename ambiance, dacht Vohalski, zich verwonderend omdat hij die Boroš tot nu toe zo afstotelijk vond. Zo gaat het waarschijnlijk vaker in het leven, dacht hij, toen hij zich herinnerde dat zijn eigen vrouw, die hij sinds de middelbare school kende, hem als gymnasiaste zeer onsympathiek was.

‘Terwijl ik het dessert aan het eten was,’ begon Vohalski, ‘dacht ik eraan hoe een voetbalwedstrijd volgens de regels die Toth heeft bedacht eruit zou zien. Wanneer men denkt aan de varianten in tactiek, wordt men duizelig van alle mogelijkheden die opkomen. Het idee is heel raar, maar niet geheel onuitvoerbaar.’

‘Lijkt het u inmiddels redelijk om hem in de encyclopedie op te nemen?’

‘Dat nog niet,’ lachte de redacteur, ook al kon hij zelf niet geloven dat hij de hardnekkige Boroš nog lang zou kunnen blijven afwijzen. ‘Als u nu meer betrouwbare gegevens zou hebben, dan zou ik misschien… maar, nee, volgens uw kennis gaat zijn spoor verloren in die haven, in die…’

‘Ochotsk? Welnee, geen sprake van. Juist daarna wordt de cirkel van betrouwbare zaken steeds groter.’

‘Echt waar?’ De redacteur was verrast, alsof hij er plezier in kreeg, alsof hij blij was dat het verhaal nog niet eindigde.

‘Eén ding heb ik u verzwegen,’vervolgde Boroš. ‘Tijdens zijn driejarig verblijf in Rusland bleef Toth voortdurend hopen dat hij zijn grote liefde Irina Volkova tegen zou komen…’

‘Maar hoe dan? Heeft u niet gezegd dat Volkov, haar vader, een Witte was? Onder die omstandigheden kon hij onmogelijk terugkeren, zeker niet in de jaren dertig.’

‘Alleen God weet wat en wie Volkov was. Het is zeer waarschijnlijk dat de Tsjeka hem al in Zwitserland geronseld heeft, zodat hij in Praag als een Sovjetagent werkte, om in de jaren dertig terug te keren naar de Sovjet-Unie, naar Moskou om precies te zijn. Maar, mijn beste, als ik u zo mag noemen, Moskou is Garešnica noch Jaska, waar twee mensen die daar drie jaar wonen elkaar noodzakelijkerwijs tegen zouden moeten komen. Als u daarbij het feit optelt dat Toth vaak afwezig was, domme plichten vervullend in Jarensk, Rjazan en elders, dan begrijpt u dat de onmogelijkheid om Irina te vinden zijn verlangen alleen maar vergroot heeft.’

‘Dus die twee hebben elkaar nooit meer ontmoet?’

‘O, nee, integendeel!’ zei Boroš. Hij stond op van de tafel en liep naar de plank met daarop een honderdtal netjes gerangschikte boeken. Hij keek ernaar alsof hij iets zocht, om na een paar tellen een zwart boek met glanzende kaft eruit te trekken. Hij keerde terug aan tafel, turend naar de voorpagina die Vohalski niet kon zien.

‘Heeft u misschien Orwells Saluut aan Catalonië gelezen?’

‘Nee,’ antwoordde Vohalski met een ingehouden schaamte in zijn stem. Hij wist dat het om een gerenommeerde schrijver ging en om een boek dat zeker lezenswaardig was.

‘Jammer, jammer…’ mijmerde Boroš, door de pagina’s van het niet al te dikke boek bladerend. ‘Volgens mij het beste boek over de Spaanse Burgeroorlog. Daarin is het ware kader van deze hoogdravende chaos opgetekend en de vervormde rol van de Sovjetinlichtingendiensten en de Spaanse regering. Hoewel de auteur volgens mij de ware politieke proporties van deze zaak pas heeft begrepen lang nadat hij Catalonië verliet. Toen ik het voor het eerst las, heeft, te midden van honderden interessante details, vooral één mijn aandacht opgeëist. Tijdens de rust van de oorlogsplichten, zo schrijft Orwell in een heel korte alinea, speelden zij op de achtergrond van het Aragonese front weleens voetbal met ploegen waarvan elke rond vijftig man telde.’

Vohalski keek hem sprakeloos aan, zichtbaar verrast met dit verhaaltje.

‘Voor een gewone lezer betekende dit gegeven dat een mens in de maalstroom van de oorlog snel geschift wordt. Voor mij betekende het iets heel anders, namelijk dat ergens in de buurt van de Engelse schrijver ook onze Angel Toth rondhing. De avonturier werd door het lot geworpen naar juist die delen van het continent waar het het gevaarlijkst was.’

‘Dus na zijn vlucht uit Kolyma is hij naar Spanje afgereisd om zich bij de republikeinen aan te sluiten?’

‘Klopt,’ knikte Boroš, trok een oude foto uit het boek en legde hem voor de redacteur neer.

‘Kijkt u eens, Angel Toth bij het Aragónfront, winter 1936-37.’ Vohalski tuurde naar de vage foto waarop een jonge man stond in een verscheurd en slordig uniform van een van de Catalaanse partijmilities en met een Duitse mauser in de hand.

* * *


Toen Angel Toth in december 1936 de Frans-Spaanse grens overstak en zonder ticket in een trein stapte die gelukkigerwijs door het territorium reed dat onder controle van de regeringstroepen stond, was ik pas zestien. Die dag baande ik me waarschijnlijk gehaast een weg door de sneeuw, om het begin van de schooldag in het bovenstadse gymnasium niet te missen. Natuurlijk kon toen niets mij bezighouden wat met hem te maken zou hebben: noch hijzelf, noch zijn schimmige sporttheorieën, noch Irina Volkova, zelfs niet het besef van de noodzaak om het democratische stelsel te verdedigen tegen de aanzwellende vloedgolf van fascisme die langzaam maar zeker over de Italiaanse en Duitse grenzen stroomde. De details van dit levendige avontuur zou ik pas vele jaren later te weten komen, toen ik als zesenvijftigjarige ambtenaar werkte in het Wetenschapsbureau van de Republiek, dat volgens de communistische gewoonte geen Ministerie heette maar Comité.

Sindsdien waren de scènes die zich in mijn fantasie afspeelden iedere keer als ik aan Toths seizoen in Catalonië dacht, fel oranje gekleurd. Ik weet niet waarom ik mij het land Catalonië oranje voorstelde, want ook de begroeiing, de hemel, zelfs de zongebrande gezichten van de strijders die tevergeefs probeerden weerstand te bieden aan de Falange van Franco zag ik in het oranje.

Ik heb de motieven die Toth hebben gebracht naar het uiterste zuiden van Europa, waarvan de bekende aantrekkingskracht toen volledig verdonkerd was door de wolken van brand en de rook van kruit, nooit geheel kunnen doorgronden. Daar had hij vast niemand aan wie hij zijn vreemde ideeën lon vertellen, daar kon hij geen persoon vinden die geïnteresseerd zou raken in een voetbalspel met zes doelmannen en vier ballen, daar was geen Irina Volkova, of andere voor hem interessante zaken. Mijn beeld van Toth als een toevallige linkse activist wordt het sterkst bedreigd door juist zijn Spaanse avontuur. Het lijkt erop dat hij daar niet naartoe kon gaan als een ideologisch onbestempelde, toevallige passant.

Bij aankomst in Barcelona werd hij ontvangen in het grote stenen gebouw van de kazerne ‘Lenin’ en gestuurd naar de tiendaagse legertraining die nog het meest aan een klucht deed denken, uitgevoerd met geïmproviseerde tenues en houten geweren. Vervolgens is hij, samen met de anderen, overgebracht naar het Aragonese front, in de sierra ergens tussen Alcubierre en Zaragoza. Zijn verbazing was niet gering toen hij ontdekte dat het front tot de relatief rustige delen van Spanje behoorde, doordat de loopgraven van de republikeinen en diegenen die tot de putschisten behoorden vaak op grotere afstand lagen dan het bereik van de zeer slechte geweren. Gedurende zijn hele deelname aan de oorlog schoot hij niet meer dan tien kogels. Toch heeft hij samen met zijn medestrijders bitter gevochten, tegen de winter, vuil, kou, honger, muizen, ratten en, met de komst van de lente, tegen de luizen. Boven, hoog in de bergen, werd de grenslinie overwegend verdedigd door de anarchisten uit de CNT. Angel Toth, die iedereen Anjelito noemde, kwam door het spel van het toeval terecht bij de internationale centurie van de milities van POUM, aangevoerd door een Franse bevelhebber, een jonge, flinke bakker uit Dijon. Ook al spraken zij elkaar aan met compañero en begroetten zij elkaar met salud, toch dwarsboomde de taalbarrière tussen de strijders alle diepere vriendschappen en inniger communicatie. Toth kon hele nachten praten met Králové, een jonge Tsjech uit Hradec, en met de vijftigjarige Duitse socialist Stahl, maar hij had niemand waarmee hij zijn kennis van het Russisch kon oefenen. Zodoende leerde hij betrekkelijk snel Engels en Spaans. Weliswaar niet genoeg om Shakespeare of Cervantes te kunnen lezen, maar een soort van minitaal die voldoende was om een nieuweling in te wijden in het omgaan met een geweer of een granaat, of om van de oude kameraad uit de loopgraaf te weten te komen welke krachten hem hierheen hadden gebracht, wie van de familie hij thuis had gelaten, of hij lucifers of een kaars voor drie pakjes sigaretten zou ruilen.

In februari 1937, toen hij door een verwarrend toeval in de situatie belandde dat hij op de fascistische borstwering moest schieten, ontplofte de afsluiter van de Duitse mauser uit het jaar 1896 en verwondde de rechterkant van zijn gezicht ernstig. Zodoende moest hij worden overgebracht naar een veldhospitaal in Alcubierre en daarna, omdat de wond besmet raakte, naar het ziekenhuis in Barcelona.

Ik herinner mij hoe ik mij ergens in 1949 heb gesneden met een vies slagersmes en een paar dagen later door een etterende wond koorts kreeg en sepsis of bloedvergiftiging. Ook al was er nog steeds een tekort in binnenlandse ziekenhuizen, ergens vandaan werd er penicilline gehaald, zodat mijn anders dodelijke ziekte in minder dan tien dagen over was. Het is mij niet bekend hoe de Catalaanse artsen in die preantibiotische tijden Toths ontstoken en etterende wang behandelden, maar ik weet dat zij hem al na drie weken in een staat wisten te brengen waarin hij urenlang kon schrijven. De aantekeningen die hij maakte gedurende de dagen die hij in de stilte van een ziekenhuis in Barcelona doorbracht, een stilte die slechts onderbroken werd door de zwakke kreten van de stervenden, zijn niet bewaard gebleven. Toch kunnen hun sporen teruggevonden worden in de werken die Angel Toth in rustiger tijden heeft geschreven. Het is bekend dat hij voetbalmogelijkheden onderzocht die met hun fantasierijke grilligheid zijn zogenaamde Russische project overtroffen, dat zoals bekend geëindigd was aan de kusten van de Zee van Ochotsk. De schetsen die hij maakte, getuigen ervan dat hij eerst dacht aan een spel dat gespeeld zou worden op velden die wezenlijk anders waren dan de traditionele. Bijvoorbeeld op grote ruitvormige terreinen waar iedere ploeg twee doelen had, of op glooiende velden waar de aanvallende spelers bij het doordringen bergopwaarts bewogen. Bijzonder interessant leek mij een bol speelveld waarbij het centrum zich op het hoogste punt bevond en de doelen op de laagste plekken, zodat de doelen van de tegenpartij, die op een glijdende basis stonden en volgens de logica van het aanstormen van de tegenspeler bewogen, niet zichtbaar waren vanuit de verdedigingsposities. De theorie van het trigonometrische voetbal, die hij op enkele bladzijden schetste, bleef in haar grondgedachte onaf. Men kan alleen concluderen dat een dergelijk spel zich zou afspelen op een veld met meerdere niveaus en daarbij passende overgangen, met behulp waarvan men naar een lagere of een hogere laag overgaat.

Vermoedelijk onder de invloed van de oorlog waaraan hij deelnam en de oorlogstactieken waarmee hij op zijn minst oppervlakkig kennis had gemaakt, creëerde Toth ook de basis van een voetbalvariant met haar bizarre curiosa. In dat spel zou ieder team, onafhankelijk van de tegenstander, zijn eigen helft van het veld voorbereiden door het plaatsen van verschillende borstweringen, loopgraven, kunstmatige bossen en moerassen, valkuilen en schaatsbanen en andere obstakels, die het doordringen van de tegenstander zouden moeten vertragen of dwarsbomen.

Het is een algemeen bekende zaak dat slechts Mexico en de Sovjet-Unie de Spaanse republikeinen, overgeleverd aan de genade en wreedheid van het goed opgeleide en gewapende professionele leger van Franco, te hulp schoten. De Sovjets brachten, naast een vrij beperkte hulp, ook onbegrensde politieke interesse in het land met zich mee. In het vroege voorjaar van 1937 stopte Angel Toth plotseling met het maken van zijn theoretische aantekeningen, toen in het ziekenhuis de saniteitsinstructrice Irina Astipovna, geboren Volkov, verscheen, begeleid door haar echtgenoot Sovjetkolonel Alexander Astipov. In de vrees dat hij, nu bijna hersteld was, terug naar het front gestuurd zou worden, bracht Angel Toth op een nacht zijn wang opzettelijk tot bloeden en besmette hem met vuil, waar onder zijn ziekenhuisbed geen tekort aan was. Hij wist dat de verrassende en onwaarschijnlijke aankomst van de jonge echtgenote van de Russische officier hem gewoonweg verbood om zomaar naar de loopgraven van Aragón terug te keren.

Hoewel het stereotiep en pathetisch klinkt, was Irina volstrekt gelukkig getrouwd. Zij wist dat zij geen goede toekomst tegemoet zou gaan met de vreemde Kroatische gewonde en daarnaast verdacht zij hem, geheel terecht, ervan dat hij haar gewezen Praagse verloofde had vermoord. En toch deed de wellustige aantrekkingskracht van de situatie, waarin de onooglijke koning van Shakespeare het hart van de vrouw verovert wier man hij had vermoord, zijn werk. Twee weken na haar aankomst belandde Irina Astipovna, zonder zelf te begrijpen hoe dit kon gebeuren, in het bed van Toth. Dat was in een herberg in een buitenwijk van de Catalaanse hoofdstad, in een kamertje dat de militieagent van POUM voor een week had gehuurd.

De tijden van oorlog, en burgeroorlog in het bijzonder, zijn niet geschikt voor huichelarij, verborgenheid en leugens. Emoties uit men dan direct, ongeacht de gevolgen. Zo heeft Irina, met een naïviteit van een door verliefdheid verward meisje, alles aan haar man opgebiecht en een echtscheiding aangevraagd. Uiteraard had de vijftigjarige officier geen begrip voor het grillige besluit van zijn vrouw. Voor hem was oorlog geen gelegenheid voor een snelle dood en ook geen gelegenheid die de mens in de richting van emotionele oprechtheid duwt. Hij was hier om een politieke taak en piekerde er niet over om een zwaarbevochten prooi, zoals een mooie jonge vrouw, uit handen te geven. Hij gaf Irina enkele klappen in haar gezicht en stuurde haar terug naar Moskou. De volgende ochtend ging hij naar het ziekenhuis, klaar om zijn rivaal, wiens gezicht hij amper kende, te vermoorden. Maar er gebeurden twee dingen waarop de tijdelijk in Catalonië zijnde officier van het Rode Leger niet had gerekend. Ten eerste: in plaats van naar Rusland terug te keren wisselde Irina in Frankrijk van trein en reisde af naar Belgrado. Ten tweede: Toths ziekenhuisbed was hopeloos leeg, omdat de net herstelde militieagent naar de belegering van Huesca gestuurd was, een stad die de republikeinse troepen met geen mogelijkheid van het fascistische toezicht konden bevrijden.

Vele jaren later, terwijl ik over de belegering van Stalingrad las, kwam ik een vreemd gegeven tegen. Volgens deze bron waren de meeste slachtoffers burgers die simpelweg ophielden om zich iets aan te trekken van al die alarmsignalen en, hun eigen behoeftes of wensen volgend, de straat op gingen. Over dezelfde gebeurtenis schrijvend, kwamen sommige kranten met een lastig te verifiëren doch zeker verbazingwekkend gegeven. Naar verluidt hebben de trotse verdedigers van Stalingrad, om de Duitse belegeraar een staaltje van hun moraal te tonen, een echte voetbalwedstrijd georganiseerd op een veld waar spelers en kijkers ieder moment een regen van Duitse granaten konden verwachten.

Natuurlijk was Huesca geen Stalingrad, en het werd zeker niet besproeid met duizenden granaten, onder andere omdat de regeringstroepen ze niet hadden. De langdurige verdediging was eerder het gevolg van klungeligheid en aarzeling van de aanvallers dan van heldhaftigheid van zijn verdedigers. Het is evenmin bij iemand in Huesca opgekomen om met een voetbalwedstrijd de belegeraars van de stad te laten zien hoe vasthoudend de verdedigers waren. Het was gewoon zo dat een dergelijke gedachte, voor zover het geen apocrief verhaal is, opkwam bij diegenen die de stad hadden omsingeld. Het is werkelijk een vreemde metafoor: aan de belegeraars laten zien hoe hoog hun eigen moreel was!

Wel, dat zeg ik, als het niet om een apocrief verhaal gaat, had deze wedstrijd niet de gebruikelijke vorm van een voetbalduel. Hij deed meer denken aan een uitgebreid spektakel waarvoor voetbal als inspiratiebasis diende. De omstandigheden van dit duel zijn op de grens van zinloosheid en doen ons versteld staan door hun absurditeit. Op een eigenlijk onbegrensd veld, dat zich uitstrekte over twee tot drie vierkante kilometers (zo nodig zelfs nog meer!), ontmoetten twee brigades elkaar op een meer dan vreemd terrein. De configuratie en het uiterlijk van het veld waren overgelaten aan de natuur. Alles wat zich op het veld bevond, maakte er een integraal deel van uit: een heuvel met een wijngaard, een klein bosje, een uitgedroogde vijverbodem, een beekje dat door het midden kronkelde, enkele kraters als herinnering aan het vuur uit zeldzame vuurspuwers, een kleine boomgaard, de resten van enkele houten hekken… De doelpalen waren bijzonder vindingrijk neergezet: één doel stond tegen de achterkant van een verlaten stal en het andere in een lege hangar die de putschisten gebruikten voordat zij zich dieper in de stad moesten terugtrekken. De wedstrijd eindigde zonder doelpunten, doordat hij al in de vijftiende minuut werd onderbroken door een fascistische hagelbui die de stal raakte en twee verdedigende spelers verwondde.

Het feit dat ook Angel Toth zich bevond tussen de soldaten die Huesca belegerden, geeft mij het recht om te veronderstellen wie de eigenlijke inspirator van deze ongewone pseudovoetbalmanifestatie kon zijn geweest. In juli 1937 slaagde de Volksarmee erin om de milities van POUM, die zich rond Huesca bevonden, te ontbinden. Sommigen van hen waren vermoord, sommigen overgelopen naar het reguliere leger en sommigen hadden zich, teleurgesteld, verspreid over die delen van het front waar de georganiseerde krachten van POUM nog actief waren. De burgeroorlog behield nog een ogenschijnlijk democratisch decorum, maar de revolutie, waarvan talloze syndicalistische en anarchistische milities droomden, was reddeloos geëuthanaseerd. Treurig vanwege de onderlinge conflicten van de antifranquistische krachten, boos en teleurgesteld, verliet Angel Toth het oranje Catalonië tegen het einde van oktober, toen in de hoogtes van het Aragonese front het seizoen van mist en kou het luizenseizoen afloste.

* * *


In het paviljoen op Zrinjevac speelde, voor zondagmiddag iets te luid, een dixielandband. Op de ovale wandelpromenade voor het paviljoen werd het publiek vermaakt door majorettes in blauwe kostuums met een uitdagende snit. Op een bank vlak naast de man die kleurige, met helium gevulde ballonnen verkocht zaten Vohalski en Boroš. In de pauzes tussen de muzieknummers profiteerden zij van de stilte om een gesprek te voeren.

‘Mijn God, als ik naar die jonge struise vrouwenlichamen kijk, lijkt het mij onwerkelijk dat ook mijn vrouw er zo uit heeft gezien,’ zei de oude man, daarbij naar de meisjes turend die vrolijk babbelden terwijl zij zich op hun volgende nummer aan het voorbereiden waren.

‘Dus u kunt zich nog goed herinneren hoe uw vrouw er op die leeftijd uitzag,’ lachte Vohalski.

‘O, nee, nee, u heeft mij helemaal niet begrepen! Wij zijn een relatief, zoals men dat zegt, vers stel. Wij zijn pas vijftien jaar bij elkaar, sinds ik drieënzestig was en zij tweeënzeventig. Daarom is de gedachte dat zij ook ooit eruit heeft gezien als deze hier… onwerkelijk.’

‘O, zo…’ de redacteur verzonk in gedachten.

‘Wat is er? U begrijpt vast niet dat mensen van die leeftijd verliefd worden en trouwen?’

‘Nee, nee… Liefde vraagt niet naar leeftijd.’

‘Inderdaad!’ stemde Boroš in en tikte met zijn vuist op zijn knieën. ‘Maar het was niet alleen liefde, maar een ware fascinatie, betovering… Zij bracht mij in de war als een jochie van zestien jaar, ha, ha, ha!’

Vohalski kuchte, keek naar de tros ballonnen die in de wind schommelde en trok een groene kartonnen map vol schrijfpapier uit zijn aktetas. De muziek begon weer te toeteren en de majorettes sprongen in de rij en begonnen met hun uitvoering. De spetterende geluiden van de vijfkoppige band, slechts zo nu en dan verstoord door het onverschillige denderen van de tram, vervulden Zrinjevac. Het was een aangenaam, warm einde van april en de mensen op de promenade droegen al lichte, bijna zomerse kleding. De mannen droegen hemden met overwegend korte mouwen, of lichte colberts en de vrouwen wapperende, luchtige jurken, terwijl het kleine grut met ballonnen in de hand het park rondrende in lichte shirts en korte broekjes. Het nummer stierf langzaam weg, de tonen verdwenen in het groen van het park en de trom sloeg steeds zachter en zachter, echoënd als de stappen van de passant die naar de auto in de verte liep.

Zijn blik niet van de majorettes afhoudend, die zich duidelijk bewust waren van hun uitdagende uiterlijk, reikte Vohalski de map die hij al die tijd op zijn knieën had gehouden aan Boroš.

‘Ik heb het allemaal uitgelezen… alle veertig bladzijden… Buitengewoon indrukwekkend en interessant.’

‘Ik heb meer,’ zei Boroš, van wiens gezicht de trots vanwege de lof van de redacteur was af te lezen.

Vohalski vervolgde alsof hij hem niet had gehoord: ‘Maar het is van weinig of zelfs geen lexicografisch nut. Weet u, in dat verhaal staan zo weinig van de harde feiten die nodig zijn om iemands levenspad te registreren als een feitenreeks. In het bijzonder zijn weinig zaken verifieerbaar bij de bronnen. Ziet u, ik heb een jongere medewerker opgedragen om enkele dagen in de Universiteitsbibliotheek door te brengen. Maar hij heeft niet één letter gevonden over het bestaan van Toth.’

‘Verdorie! Wilt u dat ik dit verrekte artikel voor u schrijf?’

Toen hij zag hoe zijn gesprekspartner in woede ontstak, vervolgde de redacteur op een milde, attente toon: ‘Met alle respect, ik vrees dat u daar niet in zou slagen. Weet u, lexicografie veronderstelt een bijzondere codex, die voor iemand die niet jarenlang met dit werk heeft doorgebracht zich vrij moeilijk eigen kan maken. Maar, ik heb een beter voorstel…’

Boroš tuurde naar de redacteur; het leek hem heel belangrijk dat de ‘waarheid’ over Toth hoe dan ook naar buiten zou komen.

‘De teksten die u heeft, al die bladzijden die u geschreven heeft, zijn uitstekend materiaal voor een roman. Ik zou u kunnen helpen om hem…’

‘Romans zijn verdomde verzinsels die de normale wereld niet interesseren,’ ketste de oude man terug. ‘De arme Angel zou zich in zijn graf omdraaien als hij zou weten dat een walgelijk fictiegenre zich met hem bezighoudt. Begrijpt u het echt niet? Zijn leven was zozeer gevuld met fictie en onwaarschijnlijkheden dat het vraagt om een rationele bewerking. U kunt toch geen fictie over fictie schrijven!’

‘Zei u “hij zou zich in zijn graf omdraaien?”’

‘Ja. Waarom verbaast u dat?’

‘Zomaar,’ de redacteur haalde zijn schouders op. ‘U heeft tot nu toe niet eens vermeld dat hij dood is. Toegegeven, volgens zijn geboortejaar 1905 behoort hij tot de generatie die voor het grootste deel al naar gene zijde is verhuisd, maar toch… u heeft het niet direct gezegd.’

Uit datgene wat ik u liet lezen,’ zei de oude man met een stem waarin de arrogantie te horen was van iemand die zelf wil beslissen hoeveel hij aan de ander zal onthullen, ‘had u kunnen concluderen dat ieder segment van Toths leven één groot afgerond drama is. Een drama dat bijna noodzakelijk eindigt met de dood van de hoofdpersoon. En toch, of het nu ging om het verstoppertje spelen voor de gendarmerie in Zagreb, woelige Praagse dagen, onzekere Russische gebeurtenissen of het Catalaans avontuur, Toth bezat altijd voldoende kracht en sluwheid om de dood te slim af te zijn en uit het ene gevaarlijke avontuur in het andere te vluchten. Maar dat kon niet eeuwig duren.’

‘Aan uw tekst te zien,’ concludeerde Vohalski, ‘heeft hij zich gelukkig gered uit Catalonië.’

‘Ja. En verscheen in Belgrado.’

‘Hij vond Irina?’

‘Zij heeft al die tijd op hem gewacht,’ zei de oude gewichtig. ‘Als repatrianten uit Spanje moesten zij zich goed verstoppen voor het toenmalig profascistisch regime. Zij hebben zelfs enkele keren hun identiteit veranderd. Op vijf april 1941 sloten zij een burgerlijk huwelijk in een kantoor op Dorćol...’

‘En?’ Vohalski’s kaken vielen open alsof hij zo snel mogelijk wilde horen wat er verder gebeurde.

‘Wat en!’ Boroš deed alsof hij boos werd. ‘Weet u dan niet wat er al de volgende dag gebeurde? De Duitsers hebben Belgrado gebombardeerd.’

‘Zijn zij tijdens het bombardement omgekomen?’ vroeg de redacteur belangstellend.

En juist op het moment dat Boroš op het punt stond om alles te vertellen wat die noodlottige zondag in Belgrado gebeurde, verdween zijn stem in het snelle ritme van een van Joplins composities. In de voor dit gesprek volstrekt ongepaste omgeving namen de trompetten, de trom en banjo de regie over, zodat de oude man een tel later opstond. Hij pakte zijn map onder zijn arm en beduidde de redacteur met zijn vinger om hem te volgen.

Een minuut of twee later stonden zij voor de apotheek op de hoek van Zrinjevac en de Teslastraat, waar de menselijke stem de muziek die uit het paviljoen kwam, kon overstemmen.

‘Zij zijn bijna omgekomen,’ vervolgde Boroš zijn relaas, precies op die plek waar hij gestopt was. ‘Eigenlijk is het juister om te zeggen dat Angel bijna omkwam, omdat hij zich, vanwege mij onbekende redenen, uitgerekend die ochtend op straat bevond. Wie weet wat hij buiten zocht! Bent u het met mij eens dat het ongewoon is als de man zich al na de eerste huwelijksnacht in de vroege ochtend op straat bevindt? Een Duitse vliegtuigbom met grote vernietigingskracht viel, niet ver van hem, op het gebouw van het Staatsspaar- en investeringsinstituut, waar hij net langskwam, om precies te zijn. Hij viel op de grond, werd bedolven onder stukken van de gevel en overdekt door een stofwolk waardoor bakstenen vielen, stenen, glas… Uiteindelijk raakte iets zijn hoofd, zodat hij een paar tellen bewusteloos bleef. Toen hij weer bijkwam zag hij in de algehele chaos die hem omringde, een geopende Wertheimkluis voor zijn voeten liggen, die door de zware explosie uit het gebouw was gegooid. In de kluis lag een enorme hoeveelheid zeer kostbare sieraden die van klanten van de bank moesten zijn geweest. Dit is eigendom van de bourgeoisie waartegen ik mijn leven lang aan het vechten ben, bedacht de veertigjarige linkse activist laconiek en begon zijn zakken en zijn hemd te vullen met diamanten, goud, saffieren, parels, platina, smaragden en wie weet wat nog meer.’

‘En wat gebeurde er verder?’ vroeg de redacteur, helemaal in de ban van het verhaal. Hij had niet door dat Boroš hem duwtjes gaf richting de taxi, die net stopte op de hoek van de straat.

‘Gaat u er maar in, stapt u in! Ik wil u iets laten zien.’

Niet wetend wat de oude van plan was, stapte de redacteur gehoorzaam door het achterportier de nieuwe Mercedes. Boroš ging voorin naast de chauffeur zitten en fluisterde iets in zijn oor.

Ze reden door de rustige, verlaten zondagse straten richting het westelijke deel van de stad en stopten twintig minuten later voor de met uitbundige bomen omringde begraafplaats van Vrapče. Boroš betaalde voor de rit en nam zijn aanzienlijk jongere vriend mee naar de dikke schaduw van de verwaarloosde rustplaats die al jaren geen nieuwe dode opnam.

‘Daar aan de noordkant staat vandaag de dag nog steeds de krankzinnigeninrichting waar Angel Toth zich verstopte in het voorjaar toen ik hem voor het eerst zag.’

‘Toen u hem voor het eerst zag?’ vroeg Vohalski verbaasd. ‘Betekent dit dat u hem daarna ook heeft gezien?’

Boroš antwoordde niet. In plaats daarvan stopte hij op het smalle pad van de begraafplaats en tuurde naar de oude, zwaar beschadigde gedenksteen. Van de voorkant was de grote buste van een engel met gespreide vleugels af gevallen. Ze lag onder aan het graf tussen de groene sprieten van het verse gras. Onder de plek waar de buste ooit had gestaan, waren sporen van ingebeitelde letters te zien, waarvan de verf door de tijd was uitgewist. Vohalski kwam dichterbij en staarde naar de plaat waarop stond geschreven:

ANGEL TOTH
(1905-1983)


Vertaling Sanja Kregar (met dank aan Alexander Ziegler)




1 Uit de verhalenbundel ‘De cabaretsterren, nieuwe verhalen’. Znanje, Zagreb 1998.



<   

TSL 65

   >