De Russische futuristische dichter Velimir
Chlebnikov (1885-1922), die zowel wis- en
natuurkunde als slavistiek studeerde, heeft
zich gedurende zijn hele leven beziggehouden
met de taal en de getallen. Wat de taal betreft
meende hij dat daar eeuwenoude wijsheid in
verborgen zat; in de loop van de tijd was men
die wijsheid uit het oog verloren (er was geen
‘natuurlijke’ relatie meer tussen de woorden
en de dingen waarnaar ze verwezen) en het
was de taak van de dichter de mens weer de
ogen te openen voor die wijsheid. Via allerlei
experimenten met de taal probeerde hij dat
ook inderdaad te doen.
Chlebnikov was ervan overtuigd dat aan
de geschiedenis een bepaalde wetmatigheid
ten grondslag ligt. Belangrijke gebeurtenissen
en ook belangrijke personen in de geschiedenis
van de mensheid zijn met elkaar verbonden.
Tussen die gebeurtenissen (veld- en zeeslagen
bijvoorbeeld) ligt een vast aantal jaren,
net als tussen de geboortejaren van ‘mensen
met hetzelfde lot’, zoals geleerden en filosofen.
Chlebnikov maakte talloze berekeningen
om de ‘wetten van de tijd’ te ontdekken; het
getal 317 was daarbij voor hem van cruciale
betekenis.
‘Onze basis’, voor het eerst gepubliceerd
in 1920, is een van de theoretische artikelen
waarin Chlebnikov zijn gedachten over zowel
de taal als de berekeningen van de tijd formuleerde.
§ 1. woordschepping
Wanneer u zich in een bos bevindt ziet u eiken, dennen, sparren… De dennen
met hun koude, donkere, blauwachtige glans, de rode vreugde van de
sparappels, het blauwe zilver van het berkenbosje, daar, in de verte.
Maar deze hele verscheidenheid van bladeren, stammen, takken is ontstaan
uit een handvol van bijna niet van elkaar te onderscheiden zaden.
Een heel toekomstig bos past in de palm van uw hand. De woordschepping
leert dat de hele verscheidenheid van de woorden afkomstig is uit de basisklanken
van het alfabet, die optreden als de zaden van het woord. Uit deze
basiselementen wordt het woord gevormd, en een nieuwe zaaier van talen
kan eenvoudig zijn handpalm vullen met de achtentwintig klanken van het
alfabet, het zaad van de taal. Als u over waterstof en zuurstof beschikt kunt
u de droge bodem van de zee en de lege rivierbeddingen met water vullen.
De hele volheid van de taal moet worden ontleed in de basiseenheden van
de ‘alfabetwaarheden’, en dan kan voor deze klanksubstanties iets gemaakt
worden als de wet van Mendelejev,1 of de wet van Moseley,2 het laatste
hoogtepunt van het chemische denken. Publieke figuren hebben nauwelijks
rekening gehouden met de schade die het gevolg is van een verkeerd gevormd
woord. Dat komt doordat er geen grootboeken zijn van de uitgaven van het
verstand van het volk. En er zijn geen taalingenieurs. Hoe vaak laat de taal
niet een direct woord toe, de eenvoudige verandering van een medeklinker
in een reeds bestaand woord, maar in plaats daarvan gebruikt het volk een
ingewikkelde en broze beschrijvende uitdrukking en vergroot de verspilling
van het wereldverstand door de tijd die nodig is om erover na te denken.
Wie gaat er van Moskou naar Kiev via New York? En welke regel van de
tegenwoordige boekentaal is vrij van zulke reizen? Dat komt doordat er geen
wetenschap van de woordschepping is.
Als zou blijken dat de wetten van de eenvoudige lichamen van het alfabet
dezelfde zijn voor een familie van talen, dan zou voor deze hele familie van
volken een nieuwe wereldtaal gecreëerd kunnen worden – een trein met de
woordspiegels New York-Moskou. Als we twee naburige dalen hebben, met
een muur van bergen ertussen, kan een reiziger ofwel deze bergketen in de
lucht laten springen, ofwel een lange reis eromheen beginnen.
De woordschepping is de ontploffing van het zwijgen van de taal, van
de doofstomme lagen van de taal.
Wanneer we in een oud woord een klank vervangen door een ander,
maken we meteen een weg van het ene taaldal naar het andere en leggen
we, als ingenieurs, in het land van de woorden wegen van communicatie aan
over de bergruggen van het talige zwijgen.
De ‘kale taal’ bedekt haar open plekken met nieuw gewas. Een woord
bestaat uit het zuivere en het gewone. Je kunt denken dat daarin het sterrenverstand
van de nacht en het zonneverstand van de dag verborgen zijn. Dat
komt doordat een bepaalde dagelijkse betekenis van het woord op dezelfde
manier alle andere betekenissen ervan overdekt als overdag alle lichten van
de sterrenhemel verdwijnen. Maar voor de sterrenkundige is de zon net zo’n
stofje als de andere sterren. En het is een eenvoudig feit, een toevalligheid,
dat we ons precies bij de zon in kwestie bevinden. En de zon verschilt in
geen enkele opzicht van de andere sterren. Terwijl het zich losmaakt van de
dagelijkse taal onderscheidt het opzichzelfstaande woord zich net zo van het
levende woord als de draaiing van de aarde rond de zon zich onderscheidt
van de dagelijkse draaiing van de zon rond de aarde. Het opzichzelfstaande
woord ontdoet zich van de spoken van de gegeven dagelijkse omstandigheden
en creëert in plaats van de overduidelijke leugen sterrenschemering. Zo
betekent het woord ziry zowel sterren als oog; het woord zen’ zowel oog als
aarde. Maar wat hebben oog en aarde gemeen? Dit woord betekent dus niet
het menselijke oog, noch de door de mens bevolkte aarde, maar iets anders.
En dit andere is ondergegaan in de dagelijkse betekenis van het woord,
een van de mogelijke betekenissen, die echter het dichtst bij de mens staat.
Misschien betekende zen’ een spiegelinstrument, een spiegelend oppervlak.
Of neem de twee woorden lad’ja (boot) en ladon’ (handpalm). De bij het
licht van de schemering optredende sterrenbetekenis van dit woord is: een
verbreed oppervlak waarop de weg van een kracht steunt, als een lans die
tegen een harnas (laty) stoot. Op deze manier staat de nacht van het dagelijks
leven ons toe de zwakke betekenissen van de woorden te zien, die lijken op
de zwakke beelden van de nacht. De dagelijkse taal kan gezien worden als
de schaduwen van de grootse wetten van het zuivere woord, gevallen op een
oneffen oppervlak.
Eens verbonden de talen de mensen. Laten we ons verplaatsen naar de
steentijd. Nacht, kampvuren, werk met zwarte, stenen hamers. Plotseling
stappen; allen grepen naar hun wapens en verstarden in dreigende houdingen.
Maar daar klonk uit het duister een bekende naam, en meteen werd duidelijk:
de onzen komen eraan. ‘De onzen!’ klinkt uit het duister met ieder woord
van de overeenkomstige taal. De taal verbond precies zo als een bekende
stem. Een wapen is een teken van lafheid. Als je je daarin verdiept dan blijkt
dat het wapen een aanvullend woordenboek is voor hen die een andere taal
spreken – een zakwoordenboek.
Als kleding die is bedoeld om andere stammen angst in te boezemen,
verdienen de talen het lot van de tijgers in een provinciale dierentuin die,
nadat ze genoeg uitroepen van verbazing hebben verzameld, de indrukken
van de dag uitwisselen: ‘En wat denkt u?’ ‘Ik krijg twee roebel per dag.’ ‘Dat
is niet slecht!’
Men kan denken dat de wetenschap noodlottigerwijs dezelfde weg gaat
als de taal reeds heeft afgelegd. De universele wet van Lorentz3 zegt dat
een lichaam zich afplat in een richting die loodrecht staat op de druk. Maar
deze wet is precies de inhoud van de ‘eenvoudige naam’ L: of de naam L
nu ljamka (lijn), lopast’ (schoep) list dereva (boomblad), lyzja (ski), lodka
(boot), lapa (poot), loezja livnja (plas van een stortbui), loeg (weide) of lezjanka
(ligbank) betekent – overal vloeit de krachtstraal van de beweging uit
over een breed oppervlak dat loodrecht op de straal staat, tot de krachtstraal
in evenwicht komt met de tegenkrachten. Na zich te hebben verspreid over
het dwarsgelegen vlak wordt de gewichtsstraal licht en valt niet, of deze
krachtstraal nu het gewicht van een zeeman of een skiër is, de zwaarte van
een boot tegen de borst van een sleper of de weg van een druppel van een
stortbui, die overgaat in het vlak van een plas. Kende de taal de overdwarse
aarzeling van de straal, de werveling-straal? Wist ze dat
De andere wereld telo (lichaam), toesja (karkas) |
Het relativiteitsprincipe ten’ (schaduw) |
---|
Als het licht een van de vormen van de bliksem is, dan vertellen deze twee
kolommen over de bliksemlichtnatuur van de mens en daarmee ook van
de zedelijk-morele wereld. Nog even, en dan kunnen we een vergelijking
opstellen van de abstracte problemen van de zedelijkheid, die ervan uitgaat
dat het principe van de ‘zonde’ zich aan het zwarte en brandende einde van
het licht bevindt, en het principe van het goede aan het lichte en koude einde.
De zwarte duivels, de goden van de hel, waar de zielen van de zondaars zijn,
zijn zij niet de golven van een onzichtbaar, warm licht?
Aldus gaat in dit voorbeeld de taalwetenschap vooraf aan de natuurwetenschappen
en probeert ze de zedelijke wereld te meten door deze een
hoofdstuk te maken in de leer over de straal.
Als we een paar woorden hebben als dvor (hof) en tvor (schepping) en we
kennen het woord dvorjane (edellieden), dan kunnen we het woord tvorjane
maken: de scheppers van het leven. Of als we het woord zemlerob (landkennen, dan kunnen we het woord vremjapachar’ (‘tijdploeger’) of
vremjarob (‘tijdbouwer’) maken, dat wil zeggen dat we met een direct woord
de mensen benoemen die hun tijd net zo bewerken als de landbouwer zijn
grond. Laten we de volgende woorden nemen: miropachar’ (‘wereldploeger’)
of nravo, of nravda. U ziet dat we hier, door de p te vervangen door de
letter n, uit het gebied van het werkwoord pravit’ (heersen) zijn overgegaan
naar dat van nravit’sja (behagen). Zo zijn ook mogelijk de woorden nravitel’
(heerser die bevalt) en nravitel’stvo (regering die bevalt).
Naar analogie van het woord bojets (strijder) kunnen we maken pojets
(drinker; pit’ – drinken), nojets (klager; nyt’ – klagen, zeuren), mojets (wasser;
myt’ – wassen). Naar de namen van de rivieren Dnjepr en Djnestr – een
stroom met stroomversnellingen en een snelle stroom – kunnen we maken
Mnjepr en Mnjestr (mnit’ van mening zijn) (Petnikov),4 de geest van het
persoonlijke bewustzijn die snel stroomt en die over de hindernissen pr
(pregrada – obstakel) stroomt; het mooie woord Gnjestr (gnit’ – rotten, bederven)
– snelle ondergang; of voljestr (volja – wil): de volkswil, of ognjepr
en ognjestr (ogon’ – vuur), Snjepr en Sjnestr (son – slaap; snit’sja – dromen).
Mnje snilsja snjestr… (Ik heb een droom gedrooomd). Er is het woord ‘ik’
en het woord ‘in mij’, ‘mij’. Hier kunnen we het woord ‘mijn-s’ tot leven
wekken, het verstand waar het woord vandaan komt. Naast het woord vervie
(draad) zijn denkbaar mervie (oemeret’ – sterven) en mervy (stervend);
njemervy (onsterflijk). Het woord knjaz’ (vorst) geeft recht op het ontstaan
van het woord mnjaz’ (denker; mnit’ – van mening zijn) en lnjaz’ (luiaard;
lenivy – lui), en dnjaz’ (vorst van de dag; den’ – dag). Een klank die lijkt op
een andere klank. Een zvatsj is iemand die roept (van zvat’ – roepen). Een
regering (pravitel’stvo) die alleen zou willen steunen op wat haar bevalt
zou zichzelf nravitel’stvo (nravitsja – behagen) kunnen noemen. Nravda
en pravda (waarheid). Met het woord vjeter (wind) komt pjeter overeen,
van het werkwoord pjet’ (zingen): ‘Dit is de aangename zang (pjeter) van
de wind.’ Met het woord zemjets (landman; zemlja – aarde) komt het woord
tjemjets (tjen’ – schaduw) overeen. En omgekeerd: zemjena (‘landzaaisels’;
semjena – zaaigoed), zemjanin (‘landvader’; semjanin – huisvader), zemjesa
(landgoederen, naar analogie van tsjoedesa – wonderen); het woord britva
(scheermes) geeft ons het recht mritva te maken, het wapen van de dood.
We zeggen: hij is chitjor (sluw). Maar we kunnen ook zeggen: hij is bitjor
(doodop; bit’ – slaan). Steunend op het woord biven’ (slagtand) kunnen we
zeggen chiven’ (sluw ding; chitry – sluw). ‘De sluwe verdediger (chiven’)
van de velden is de korenaar…’
Laten we het woord ljebed’ (zwaan) nemen. Dit is klankschildering. De
lange hals van de zwaan doet denken aan de weg van water dat valt; zijn
brede vleugels aan water dat uitvloeit over een meer. Het woord lit’ (stromen,
vloeien) geeft ljeboe – water dat wordt uitgegoten, en het eind van het
woord, jad’, doet denken aan tsjorny en tsjernjad’ (de naam van een soort
eend). We kunnen dus ook maken: nebedi (‘hemelzwanen’; njebo – hemel),
nebjazjeski (‘hemelzwaans’): ‘Deze avond vloog er een paar hemelzwanen
van achter het bos.’
U herinnert zich wat een vrijheid ten opzichte van de gegeven wereld een
drukfout soms geeft. Zo’n drukfout, ontstaan door de onbewuste wil van de
zetter, geeft plotseling betekenis aan het geheel en is een van de vormen van
gemeenschappelijke schepping, en kan daarom worden begroet als welkome
hulp voor de kunstenaar. Het woord tsvjety (bloemen) maakt het mogelijk
mvety te vormen, krachtig door zijn onverwachtheid. Molozjava, molozjavy
(jong voelend) geeft het woord chorosjava (goed voelend; chorosji – goed):
‘het goed voelende van de lente’; ‘Deze herfst is weer cholosjava (koud voelend;
cholodny – koud).’ Borozda (vore), prazdnik (feest) – morozda (bevroren
vore; moroz – vorst), mrazdnik (koud feest). Als er zvjozdy (sterren) zijn,
kunnen er ook mnjozdy (‘gedachtensterren’) zijn. ‘En de mnjozdy verlichten
mij.’ Tsjoedo (wonder) en tsjoedjesa (wonderen) geven de woorden choedjesa
(‘kunstheden’), vremjesa (‘tijdheden’), soedjesa (‘rechtsheden’), injesa
(‘andersheden’). ‘Maar de vratsjeso (vijandigheid) van de bovenwereldse
wil… en de andersheden van de grijze tijden, en de tichesa (‘stilheden’) – het
veld verzinkt erin – en de sobjesa (‘zelfheden’) van mijn namen.’ ‘Zo is de andersheid
binnengedrongen in de troedjesa (‘werkheden’).’ Polon (gevangenschap)
maakt molon (moj – mijn). Net als het woord lichatsji (waaghalzen)
kunnen krijgers ook de naam metsjatsji (‘zwaardhalzen’; metsj – zwaard)
hebben. Troedavets (‘werkeraar’; troed – werk), groezjd’ (‘treurzwaarte’;
groest’ – treurnis; groez –gewicht), troest’ (‘werktreurnis’).
De woordschepping is de vijand van de boekenverstarring van de taal en,
steunend op het feit dat op het platteland bij de rivieren en de bossen tot op
heden taal gecreëerd wordt, waarbij elk moment woorden worden gemaakt
die nu eens sterven, dan weer het recht op onsterflijkheid krijgen, brengt ze
dit recht over in het leven van het geschrevene. Het nieuwe woord moet niet
alleen worden genoemd, maar moet ook gericht zijn op het ding dat genoemd
wordt. De woordschepping schendt de wetten van de taal niet. Een andere
weg van de woordschepping is de interne verbuiging van de woorden. Als de
tegenwoordige mens het verarmde water van de rivieren bevolkt met wolken
vissen, dan geeft de taalindustrie het recht de verarmde golven van de taal
te bevolken met nieuw leven, met uitgestorven of niet-bestaande woorden.
We geloven dat ze opnieuw beginnen te leven, als in de eerste dagen van de
schepping.
§ 2. de bovenverstandelijke taal
de vaststelling van het alfabet
De betekenis van de woorden van de natuurlijke, dagelijkse taal begrijpen
we. Zoals een jongetje tijdens het spel zich kan verbeelden dat de stoel
waarop hij zit een echt paard is en de stoel gedurende het spel voor hem de
plaats inneemt van een paard, zo neemt ook in het mondelinge en schriftelijke
taalgebruik het kleine woordje ‘zon’ in de conventionele wereld van
het menselijke gesprek de plaats in van de prachtige, verheven ster. Het
door woordspel vervangen, verheven, rustig stralende hemellicht accepteert
gaarne de dativus en genitivus, die men toepast op zijn plaatsvervanger in de
taal. Maar deze gelijkheid is voorwaardelijk: als het echte verdwijnt en slechts
het woordje ‘zon’ overblijft, dan kan dat immers niet aan de hemel stralen en
de aarde verwarmen, de aarde zal bevriezen, een sneeuwvlok worden in de
vuist van de kosmische ruimte. Zo kan ook een kind dat met poppen speelt
oprecht tranen vergieten wanneer zijn lappenbundel sterft, doodziek is; een
huwelijk arrangeren van twee lappenbundels, die volstrekt niet van elkaar
te onderscheiden zijn, in het beste geval door de platte, stompe einden die als hoofden dienen. Tijdens het spel zijn deze lappenpoppen levende, echte
mensen, met een hart en hartstochten. Vandaar de opvatting van de taal als
het spelen met poppen; van de lappen van de klank worden poppen genaaid
voor alle dingen van de wereld. De mensen die een bepaalde taal spreken
zijn de deelnemers aan dit spel. Voor de mensen die een andere taal spreken
zijn zulke klankpoppen gewoon bundels klanklappen. Aldus is het woord
een klankpop, het woordenboek een verzameling speelgoed. Maar de taal
heeft zich op een natuurlijke manier ontwikkeld uit enkele basiseenheden
van het alfabet; de medeklinkers en klinkers waren de snaren van dit spel
met klankpoppen. Als we echter combinaties van deze klanken in een vrije
volgorde nemen, bijvoorbeeld: bobeobi 5 of dyr boel sjtsjyl,6 of Mantsj!
Mantsj!7 of tsji breo zo!8 dan behoren zulke woorden tot geen enkele taal,
maar toch zeggen ze iets, iets ongrijpbaars, maar toch iets wezenlijks.
Als de klankpop ‘zon’ het in ons menselijke spel mogelijk maakt de
verheven ster aan zijn oren en snor te trekken met de armzalige handen van
stervelingen, met allerlei derde naamvallen, waar de echte zon nooit toestemming
voor zou geven, dan leveren deze lappenwoorden toch nog niet de pop
van de zon op. Maar toch zijn het dezelfde lappen, en als zodanig betekenen
ze iets. Aangezien ze echter niets direct aan het bewustzijn leveren (ze zijn
niet geschikt voor het spelen met poppen), worden deze vrije verbindingen,
het spel van de stem los van de woorden bovenverstandelijke taal (zaoemny
jazyk) genoemd. Zaoemny jazyk betekent taal die zich buiten de grenzen van
het verstand bevindt. Vergelijk Zaretsje: een plek die aan de overzijde van de
rivier ligt, Zadonsjtsjina9 – aan de overzijde van de Don. Dat in toverspreuken
en bezweringen de bovenverstandelijke taal overheerst en de verstandelijke
taal wegdrukt, bewijst dat ze een bijzondere macht over het bewustzijn heeft,
bijzondere rechten op een leven naast de verstandelijke taal. Maar er is een
manier om de bovenverstandelijke taal verstandelijk te maken.
Wanneer we een woord nemen, laten we zeggen tsjasjka (kopje), dan
weten we niet welke betekenis elke afzonderlijke klank heeft voor het hele
woord. Maar als we alle woorden bij elkaar nemen met de beginklank Tsj
(tsjasja – kop, tsjerep – schedel, tsjan – kuip, tsjoelok – kous enzovoorts),
dan vernietigen alle overige klanken elkaar en zal de algemene betekenis
die deze woorden hebben de betekenis van de Tsj zijn. Wanneer we deze
woorden die beginnen met Tsj met elkaar vergelijken, dan zien we dat ze
allemaal ‘een lichaam in het omhulsel van een ander lichaam’ betekenen;
Tsj betekent ‘omhulsel’. En op deze manier houdt de bovenverstandelijke
taal op bovenverstandelijk te zijn. Ze wordt een spel met het alfabet waar we
ons bewust van zijn – een nieuwe kunst op de drempel waarvan we staan.
De bovenverstandelijke taal is gebaseerd op twee uitgangspunten:
1. De eerste medeklinker van een gewoon woord beheerst het hele
woord – beveelt de andere medeklinkers.