Velimir Chlebnikov





chleb

De Russische futuristische dichter Velimir Chlebnikov (1885-1922), die zowel wis- en natuurkunde als slavistiek studeerde, heeft zich gedurende zijn hele leven beziggehouden met de taal en de getallen. Wat de taal betreft meende hij dat daar eeuwenoude wijsheid in verborgen zat; in de loop van de tijd was men die wijsheid uit het oog verloren (er was geen ‘natuurlijke’ relatie meer tussen de woorden en de dingen waarnaar ze verwezen) en het was de taak van de dichter de mens weer de ogen te openen voor die wijsheid. Via allerlei experimenten met de taal probeerde hij dat ook inderdaad te doen.

Chlebnikov was ervan overtuigd dat aan de geschiedenis een bepaalde wetmatigheid ten grondslag ligt. Belangrijke gebeurtenissen en ook belangrijke personen in de geschiedenis van de mensheid zijn met elkaar verbonden. Tussen die gebeurtenissen (veld- en zeeslagen bijvoorbeeld) ligt een vast aantal jaren, net als tussen de geboortejaren van ‘mensen met hetzelfde lot’, zoals geleerden en filosofen. Chlebnikov maakte talloze berekeningen om de ‘wetten van de tijd’ te ontdekken; het getal 317 was daarbij voor hem van cruciale betekenis.

‘Onze basis’, voor het eerst gepubliceerd in 1920, is een van de theoretische artikelen waarin Chlebnikov zijn gedachten over zowel de taal als de berekeningen van de tijd formuleerde.


ONZE BASIS



§ 1. woordschepping

 

Wanneer u zich in een bos bevindt ziet u eiken, dennen, sparren… De dennen met hun koude, donkere, blauwachtige glans, de rode vreugde van de sparappels, het blauwe zilver van het berkenbosje, daar, in de verte.

Maar deze hele verscheidenheid van bladeren, stammen, takken is ontstaan uit een handvol van bijna niet van elkaar te onderscheiden zaden. Een heel toekomstig bos past in de palm van uw hand. De woordschepping leert dat de hele verscheidenheid van de woorden afkomstig is uit de basisklanken van het alfabet, die optreden als de zaden van het woord. Uit deze basiselementen wordt het woord gevormd, en een nieuwe zaaier van talen kan eenvoudig zijn handpalm vullen met de achtentwintig klanken van het alfabet, het zaad van de taal. Als u over waterstof en zuurstof beschikt kunt u de droge bodem van de zee en de lege rivierbeddingen met water vullen.

De hele volheid van de taal moet worden ontleed in de basiseenheden van de ‘alfabetwaarheden’, en dan kan voor deze klanksubstanties iets gemaakt worden als de wet van Mendelejev,1 of de wet van Moseley,2 het laatste hoogtepunt van het chemische denken. Publieke figuren hebben nauwelijks rekening gehouden met de schade die het gevolg is van een verkeerd gevormd woord. Dat komt doordat er geen grootboeken zijn van de uitgaven van het verstand van het volk. En er zijn geen taalingenieurs. Hoe vaak laat de taal niet een direct woord toe, de eenvoudige verandering van een medeklinker in een reeds bestaand woord, maar in plaats daarvan gebruikt het volk een ingewikkelde en broze beschrijvende uitdrukking en vergroot de verspilling van het wereldverstand door de tijd die nodig is om erover na te denken. Wie gaat er van Moskou naar Kiev via New York? En welke regel van de tegenwoordige boekentaal is vrij van zulke reizen? Dat komt doordat er geen wetenschap van de woordschepping is.

Als zou blijken dat de wetten van de eenvoudige lichamen van het alfabet dezelfde zijn voor een familie van talen, dan zou voor deze hele familie van volken een nieuwe wereldtaal gecreëerd kunnen worden – een trein met de woordspiegels New York-Moskou. Als we twee naburige dalen hebben, met een muur van bergen ertussen, kan een reiziger ofwel deze bergketen in de lucht laten springen, ofwel een lange reis eromheen beginnen. De woordschepping is de ontploffing van het zwijgen van de taal, van de doofstomme lagen van de taal.

Wanneer we in een oud woord een klank vervangen door een ander, maken we meteen een weg van het ene taaldal naar het andere en leggen we, als ingenieurs, in het land van de woorden wegen van communicatie aan over de bergruggen van het talige zwijgen.

De ‘kale taal’ bedekt haar open plekken met nieuw gewas. Een woord bestaat uit het zuivere en het gewone. Je kunt denken dat daarin het sterrenverstand van de nacht en het zonneverstand van de dag verborgen zijn. Dat komt doordat een bepaalde dagelijkse betekenis van het woord op dezelfde manier alle andere betekenissen ervan overdekt als overdag alle lichten van de sterrenhemel verdwijnen. Maar voor de sterrenkundige is de zon net zo’n stofje als de andere sterren. En het is een eenvoudig feit, een toevalligheid, dat we ons precies bij de zon in kwestie bevinden. En de zon verschilt in geen enkele opzicht van de andere sterren. Terwijl het zich losmaakt van de dagelijkse taal onderscheidt het opzichzelfstaande woord zich net zo van het levende woord als de draaiing van de aarde rond de zon zich onderscheidt van de dagelijkse draaiing van de zon rond de aarde. Het opzichzelfstaande woord ontdoet zich van de spoken van de gegeven dagelijkse omstandigheden en creëert in plaats van de overduidelijke leugen sterrenschemering. Zo betekent het woord ziry zowel sterren als oog; het woord zen’ zowel oog als aarde. Maar wat hebben oog en aarde gemeen? Dit woord betekent dus niet het menselijke oog, noch de door de mens bevolkte aarde, maar iets anders. En dit andere is ondergegaan in de dagelijkse betekenis van het woord, een van de mogelijke betekenissen, die echter het dichtst bij de mens staat. Misschien betekende zen’ een spiegelinstrument, een spiegelend oppervlak. Of neem de twee woorden lad’ja (boot) en ladon’ (handpalm). De bij het licht van de schemering optredende sterrenbetekenis van dit woord is: een verbreed oppervlak waarop de weg van een kracht steunt, als een lans die tegen een harnas (laty) stoot. Op deze manier staat de nacht van het dagelijks leven ons toe de zwakke betekenissen van de woorden te zien, die lijken op de zwakke beelden van de nacht. De dagelijkse taal kan gezien worden als de schaduwen van de grootse wetten van het zuivere woord, gevallen op een oneffen oppervlak.

Eens verbonden de talen de mensen. Laten we ons verplaatsen naar de steentijd. Nacht, kampvuren, werk met zwarte, stenen hamers. Plotseling stappen; allen grepen naar hun wapens en verstarden in dreigende houdingen. Maar daar klonk uit het duister een bekende naam, en meteen werd duidelijk: de onzen komen eraan. ‘De onzen!’ klinkt uit het duister met ieder woord van de overeenkomstige taal. De taal verbond precies zo als een bekende stem. Een wapen is een teken van lafheid. Als je je daarin verdiept dan blijkt dat het wapen een aanvullend woordenboek is voor hen die een andere taal spreken – een zakwoordenboek.

Als kleding die is bedoeld om andere stammen angst in te boezemen, verdienen de talen het lot van de tijgers in een provinciale dierentuin die, nadat ze genoeg uitroepen van verbazing hebben verzameld, de indrukken van de dag uitwisselen: ‘En wat denkt u?’ ‘Ik krijg twee roebel per dag.’ ‘Dat is niet slecht!’

Men kan denken dat de wetenschap noodlottigerwijs dezelfde weg gaat als de taal reeds heeft afgelegd. De universele wet van Lorentz3 zegt dat een lichaam zich afplat in een richting die loodrecht staat op de druk. Maar deze wet is precies de inhoud van de ‘eenvoudige naam’ L: of de naam L nu ljamka (lijn), lopast’ (schoep) list dereva (boomblad), lyzja (ski), lodka (boot), lapa (poot), loezja livnja (plas van een stortbui), loeg (weide) of lezjanka (ligbank) betekent – overal vloeit de krachtstraal van de beweging uit over een breed oppervlak dat loodrecht op de straal staat, tot de krachtstraal in evenwicht komt met de tegenkrachten. Na zich te hebben verspreid over het dwarsgelegen vlak wordt de gewichtsstraal licht en valt niet, of deze krachtstraal nu het gewicht van een zeeman of een skiër is, de zwaarte van een boot tegen de borst van een sleper of de weg van een druppel van een stortbui, die overgaat in het vlak van een plas. Kende de taal de overdwarse aarzeling van de straal, de werveling-straal? Wist ze dat

chlebwisk
waar v de snelheid van het lichaam is, c de snelheid van het licht? Klaarblijkelijk is de taal net zo wijs als de natuur en leren we die alleen lezen dankzij de vooruitgang van de wetenschap. Soms kan ze ervoor dienen abstracte problemen op te lossen. Zo proberen we met behulp van de taal de golflengten van goed en kwaad te meten. Door de wijsheid van de taal is al lang geleden de lichtnatuur van de wereld geopenbaard. Haar ‘ik’ valt samen met het leven van het licht. Door de zeden heen schijnt een vuur. De mens leeft op de ‘wijde wereld’ met zijn uiterste snelheid van 300.000 km en droomt van ‘de andere wereld’ met zijn snelheid groter dan die van het licht. De wijsheid van de taal ging vooraf aan de wijsheid van de wetenschappen. Hieronder staan twee kolommen waarin door de taal verteld wordt over de lichtnatuur van de zeden en de mens begrepen wordt als een lichtverschijnsel; hier is de mens een deel van het gebied van het licht.



De andere wereld


telo (lichaam), toesja (karkas)
toechnoet’ (in de betekenis van het uitdoven van het vuur)
voskresat’ (herrijzen, opleven)
delo (zaak), doesja (ziel)
molodost’ (jeugd), molodets (jongeman)
grozny (verschrikkellijk)
solodka (zoethout), sladost’ (zoetigheid)
soj (clan), sem’ja (gezin), syn (zoon), semja (zaad)
temja (kruin), tyl (achterhoede),
telo (lichaam)
tsjerti (duivels)
merzost’ (afschuwelijkheid)
styd (schaamte)
cholostoj (ongetrouwd)
zit’ (leven)
peklo (plaats der zondaren, hel)
pylki (vurig)
gore (verdriet)
grech (zonde)
jasny oem (helder verstand)
jarost’ (woede)
iskrenni (oprecht)
svjatoj (heilig), ‘svetik’ (schatje)
zloj (boosaardig)

Het relativiteitsprincipe


ten’ (schaduw)
toechnoet’ (in de betekenis van ontbinding
van het lichaam)
kresalo i ognivo (vuursteen en vuurslag)
den’ (dag)
molnija (bliksem)
groza (onweer)
solntse (zon), solnija (het zonnen)
sijat’ (stralen), solntse (zon)
tijat’ (donker worden)
tsjorny tsvet (zwarte kleur)
merznoet’ (bevriezen)
stoeza (felle kou)
cholod (koud)
zjetsj’ (branden)
petsj’ (kachel)
plamja (vlam)
goret’ (branden)
goret’ (branden), gret’ (verwarmen)
jaski (sterren)
jarkoje plamja (felle vlam)
iskra (vonk)
svet (licht)
zola (as)



Als het licht een van de vormen van de bliksem is, dan vertellen deze twee kolommen over de bliksemlichtnatuur van de mens en daarmee ook van de zedelijk-morele wereld. Nog even, en dan kunnen we een vergelijking opstellen van de abstracte problemen van de zedelijkheid, die ervan uitgaat dat het principe van de ‘zonde’ zich aan het zwarte en brandende einde van het licht bevindt, en het principe van het goede aan het lichte en koude einde. De zwarte duivels, de goden van de hel, waar de zielen van de zondaars zijn, zijn zij niet de golven van een onzichtbaar, warm licht? Aldus gaat in dit voorbeeld de taalwetenschap vooraf aan de natuurwetenschappen en probeert ze de zedelijke wereld te meten door deze een hoofdstuk te maken in de leer over de straal. Als we een paar woorden hebben als dvor (hof) en tvor (schepping) en we kennen het woord dvorjane (edellieden), dan kunnen we het woord tvorjane maken: de scheppers van het leven. Of als we het woord zemlerob (landkennen, dan kunnen we het woord vremjapachar’ (‘tijdploeger’) of vremjarob (‘tijdbouwer’) maken, dat wil zeggen dat we met een direct woord de mensen benoemen die hun tijd net zo bewerken als de landbouwer zijn grond. Laten we de volgende woorden nemen: miropachar’ (‘wereldploeger’) of nravo, of nravda. U ziet dat we hier, door de p te vervangen door de letter n, uit het gebied van het werkwoord pravit’ (heersen) zijn overgegaan naar dat van nravit’sja (behagen). Zo zijn ook mogelijk de woorden nravitel’ (heerser die bevalt) en nravitel’stvo (regering die bevalt).

Naar analogie van het woord bojets (strijder) kunnen we maken pojets (drinker; pit’ – drinken), nojets (klager; nyt’ – klagen, zeuren), mojets (wasser; myt’ – wassen). Naar de namen van de rivieren Dnjepr en Djnestr – een stroom met stroomversnellingen en een snelle stroom – kunnen we maken Mnjepr en Mnjestr (mnit’ van mening zijn) (Petnikov),4 de geest van het persoonlijke bewustzijn die snel stroomt en die over de hindernissen pr (pregrada – obstakel) stroomt; het mooie woord Gnjestr (gnit’ – rotten, bederven) – snelle ondergang; of voljestr (volja – wil): de volkswil, of ognjepr en ognjestr (ogon’ – vuur), Snjepr en Sjnestr (son – slaap; snit’sja – dromen). Mnje snilsja snjestr… (Ik heb een droom gedrooomd). Er is het woord ‘ik’ en het woord ‘in mij’, ‘mij’. Hier kunnen we het woord ‘mijn-s’ tot leven wekken, het verstand waar het woord vandaan komt. Naast het woord vervie (draad) zijn denkbaar mervie (oemeret’ – sterven) en mervy (stervend); njemervy (onsterflijk). Het woord knjaz’ (vorst) geeft recht op het ontstaan van het woord mnjaz’ (denker; mnit’ – van mening zijn) en lnjaz’ (luiaard; lenivy – lui), en dnjaz’ (vorst van de dag; den’ – dag). Een klank die lijkt op een andere klank. Een zvatsj is iemand die roept (van zvat’ – roepen). Een regering (pravitel’stvo) die alleen zou willen steunen op wat haar bevalt zou zichzelf nravitel’stvo (nravitsja – behagen) kunnen noemen. Nravda en pravda (waarheid). Met het woord vjeter (wind) komt pjeter overeen, van het werkwoord pjet’ (zingen): ‘Dit is de aangename zang (pjeter) van de wind.’ Met het woord zemjets (landman; zemlja – aarde) komt het woord tjemjets (tjen’ – schaduw) overeen. En omgekeerd: zemjena (‘landzaaisels’; semjena – zaaigoed), zemjanin (‘landvader’; semjanin – huisvader), zemjesa (landgoederen, naar analogie van tsjoedesa – wonderen); het woord britva (scheermes) geeft ons het recht mritva te maken, het wapen van de dood. We zeggen: hij is chitjor (sluw). Maar we kunnen ook zeggen: hij is bitjor (doodop; bit’ – slaan). Steunend op het woord biven’ (slagtand) kunnen we zeggen chiven’ (sluw ding; chitry – sluw). ‘De sluwe verdediger (chiven’) van de velden is de korenaar…’

Laten we het woord ljebed’ (zwaan) nemen. Dit is klankschildering. De lange hals van de zwaan doet denken aan de weg van water dat valt; zijn brede vleugels aan water dat uitvloeit over een meer. Het woord lit’ (stromen, vloeien) geeft ljeboe – water dat wordt uitgegoten, en het eind van het woord, jad’, doet denken aan tsjorny en tsjernjad’ (de naam van een soort eend). We kunnen dus ook maken: nebedi (‘hemelzwanen’; njebo – hemel), nebjazjeski (‘hemelzwaans’): ‘Deze avond vloog er een paar hemelzwanen van achter het bos.’

U herinnert zich wat een vrijheid ten opzichte van de gegeven wereld een drukfout soms geeft. Zo’n drukfout, ontstaan door de onbewuste wil van de zetter, geeft plotseling betekenis aan het geheel en is een van de vormen van gemeenschappelijke schepping, en kan daarom worden begroet als welkome hulp voor de kunstenaar. Het woord tsvjety (bloemen) maakt het mogelijk mvety te vormen, krachtig door zijn onverwachtheid. Molozjava, molozjavy (jong voelend) geeft het woord chorosjava (goed voelend; chorosji – goed): ‘het goed voelende van de lente’; ‘Deze herfst is weer cholosjava (koud voelend; cholodny – koud).’ Borozda (vore), prazdnik (feest) – morozda (bevroren vore; moroz – vorst), mrazdnik (koud feest). Als er zvjozdy (sterren) zijn, kunnen er ook mnjozdy (‘gedachtensterren’) zijn. ‘En de mnjozdy verlichten mij.’ Tsjoedo (wonder) en tsjoedjesa (wonderen) geven de woorden choedjesa (‘kunstheden’), vremjesa (‘tijdheden’), soedjesa (‘rechtsheden’), injesa (‘andersheden’). ‘Maar de vratsjeso (vijandigheid) van de bovenwereldse wil… en de andersheden van de grijze tijden, en de tichesa (‘stilheden’) – het veld verzinkt erin – en de sobjesa (‘zelfheden’) van mijn namen.’ ‘Zo is de andersheid binnengedrongen in de troedjesa (‘werkheden’).’ Polon (gevangenschap) maakt molon (moj – mijn). Net als het woord lichatsji (waaghalzen) kunnen krijgers ook de naam metsjatsji (‘zwaardhalzen’; metsj – zwaard) hebben. Troedavets (‘werkeraar’; troed – werk), groezjd’ (‘treurzwaarte’; groest’ – treurnis; groez –gewicht), troest’ (‘werktreurnis’).

De woordschepping is de vijand van de boekenverstarring van de taal en, steunend op het feit dat op het platteland bij de rivieren en de bossen tot op heden taal gecreëerd wordt, waarbij elk moment woorden worden gemaakt die nu eens sterven, dan weer het recht op onsterflijkheid krijgen, brengt ze dit recht over in het leven van het geschrevene. Het nieuwe woord moet niet alleen worden genoemd, maar moet ook gericht zijn op het ding dat genoemd wordt. De woordschepping schendt de wetten van de taal niet. Een andere weg van de woordschepping is de interne verbuiging van de woorden. Als de tegenwoordige mens het verarmde water van de rivieren bevolkt met wolken vissen, dan geeft de taalindustrie het recht de verarmde golven van de taal te bevolken met nieuw leven, met uitgestorven of niet-bestaande woorden. We geloven dat ze opnieuw beginnen te leven, als in de eerste dagen van de schepping.

§ 2. de bovenverstandelijke taal
de vaststelling van het alfabet

De betekenis van de woorden van de natuurlijke, dagelijkse taal begrijpen we. Zoals een jongetje tijdens het spel zich kan verbeelden dat de stoel waarop hij zit een echt paard is en de stoel gedurende het spel voor hem de plaats inneemt van een paard, zo neemt ook in het mondelinge en schriftelijke taalgebruik het kleine woordje ‘zon’ in de conventionele wereld van het menselijke gesprek de plaats in van de prachtige, verheven ster. Het door woordspel vervangen, verheven, rustig stralende hemellicht accepteert gaarne de dativus en genitivus, die men toepast op zijn plaatsvervanger in de taal. Maar deze gelijkheid is voorwaardelijk: als het echte verdwijnt en slechts het woordje ‘zon’ overblijft, dan kan dat immers niet aan de hemel stralen en de aarde verwarmen, de aarde zal bevriezen, een sneeuwvlok worden in de vuist van de kosmische ruimte. Zo kan ook een kind dat met poppen speelt oprecht tranen vergieten wanneer zijn lappenbundel sterft, doodziek is; een huwelijk arrangeren van twee lappenbundels, die volstrekt niet van elkaar te onderscheiden zijn, in het beste geval door de platte, stompe einden die als hoofden dienen. Tijdens het spel zijn deze lappenpoppen levende, echte mensen, met een hart en hartstochten. Vandaar de opvatting van de taal als het spelen met poppen; van de lappen van de klank worden poppen genaaid voor alle dingen van de wereld. De mensen die een bepaalde taal spreken zijn de deelnemers aan dit spel. Voor de mensen die een andere taal spreken zijn zulke klankpoppen gewoon bundels klanklappen. Aldus is het woord een klankpop, het woordenboek een verzameling speelgoed. Maar de taal heeft zich op een natuurlijke manier ontwikkeld uit enkele basiseenheden van het alfabet; de medeklinkers en klinkers waren de snaren van dit spel met klankpoppen. Als we echter combinaties van deze klanken in een vrije volgorde nemen, bijvoorbeeld: bobeobi 5 of dyr boel sjtsjyl,6 of Mantsj! Mantsj!7 of tsji breo zo!8 dan behoren zulke woorden tot geen enkele taal, maar toch zeggen ze iets, iets ongrijpbaars, maar toch iets wezenlijks.

Als de klankpop ‘zon’ het in ons menselijke spel mogelijk maakt de verheven ster aan zijn oren en snor te trekken met de armzalige handen van stervelingen, met allerlei derde naamvallen, waar de echte zon nooit toestemming voor zou geven, dan leveren deze lappenwoorden toch nog niet de pop van de zon op. Maar toch zijn het dezelfde lappen, en als zodanig betekenen ze iets. Aangezien ze echter niets direct aan het bewustzijn leveren (ze zijn niet geschikt voor het spelen met poppen), worden deze vrije verbindingen, het spel van de stem los van de woorden bovenverstandelijke taal (zaoemny jazyk) genoemd. Zaoemny jazyk betekent taal die zich buiten de grenzen van het verstand bevindt. Vergelijk Zaretsje: een plek die aan de overzijde van de rivier ligt, Zadonsjtsjina9 – aan de overzijde van de Don. Dat in toverspreuken en bezweringen de bovenverstandelijke taal overheerst en de verstandelijke taal wegdrukt, bewijst dat ze een bijzondere macht over het bewustzijn heeft, bijzondere rechten op een leven naast de verstandelijke taal. Maar er is een manier om de bovenverstandelijke taal verstandelijk te maken.

Wanneer we een woord nemen, laten we zeggen tsjasjka (kopje), dan weten we niet welke betekenis elke afzonderlijke klank heeft voor het hele woord. Maar als we alle woorden bij elkaar nemen met de beginklank Tsj (tsjasja – kop, tsjerep – schedel, tsjan – kuip, tsjoelok – kous enzovoorts), dan vernietigen alle overige klanken elkaar en zal de algemene betekenis die deze woorden hebben de betekenis van de Tsj zijn. Wanneer we deze woorden die beginnen met Tsj met elkaar vergelijken, dan zien we dat ze allemaal ‘een lichaam in het omhulsel van een ander lichaam’ betekenen; Tsj betekent ‘omhulsel’. En op deze manier houdt de bovenverstandelijke taal op bovenverstandelijk te zijn. Ze wordt een spel met het alfabet waar we ons bewust van zijn – een nieuwe kunst op de drempel waarvan we staan.

De bovenverstandelijke taal is gebaseerd op twee uitgangspunten: 1. De eerste medeklinker van een gewoon woord beheerst het hele woord – beveelt de andere medeklinkers.


manu
2. De woorden die met een en dezelfde medeklinker beginnen, komen bij elkaar in een en hetzelfde begrip en vliegen als het ware van verschillende kanten naar een en hetzelfde punt van het verstand.

Als we de woorden tsjasja (kop) en tsjoboty (hoge schoenen) nemen, dan beheerst, beveelt de klank Tsj beide woorden. Als we de woorden die beginnen met Tsj bij elkaar nemen: tsjoelok (kous), tsjoboty (hoge schoenen), tsjereviki (schoenen), tsjoevjak (slof), tsjoeni (touwschoenen), tsjoepaki (viltlaarzen), tsjechol (hoes) en tsjasja (kop), tsjara (betovering), tsjan (kuip), tsjelnok (bootje), tsjerep (schedel), tsjachotka (tering), tsjoetsjelo (opgezet dier), dan zien we dat al deze woorden elkaar ontmoeten op het punt van het volgende beeld. Of het nu een tsjoelok (kous) of een tsjasja (kop) is, in beide gevallen vult het volume van het ene lichaam (voeten of water) de leegte van een ander lichaam dat als het oppervlak ervan dient. Vandaar tsjara (betovering) als betoverend omhulsel, dat de wil van de betoverde verlamt, die als water is met betrekking tot de betovering, vandaar tsjajat’ (hopen), dat wil zeggen de tsjasja (kop) voor het water van de toekomst zijn. Op deze manier is Tsj niet alleen maar een klank, Tsj is een naam, een ondeelbaar lichaam van de taal.

Als blijkt dat Tsj in alle talen een en dezelfde betekenis heeft, dan is het probleem van de universele taal opgelost: alle soorten schoeisel zullen Tsje-voeten heten, alle soorten bekers Tsje-water, duidelijk en eenvoudig. In elk geval betekent chata (hut) niet alleen hut in het Russisch, maar ook in het Egyptisch. V betekent in de Europese talen ‘draaiing’, ‘werveling’. Op grond van de woorden chata (hut), chizjina (hutje), chaloepa (hok), choetor (hoeve), chram (kathedraal), chranilisjtsje (opslagplaats) zien we dat de betekenis van Ch ‘de grenslijn is tussen een punt en een daarnaar toe bewegend ander punt’. De betekenis van V ligt in de draaiing van een punt rondom een ander, onbeweeglijk punt. Vandaar vir (draaikolk), vol (os), vorot (haspel), vjoega (sneeuwstorm), vichr’ (wervelwind) en veel andere woorden. M is ‘de verdeling van een bepaalde hoeveelheid in een oneindig aantal kleine delen’. De betekenis van L is ‘de overgang van een lichaam dal ligt uitgestrekt langs de as van beweging in een lichaam dat in twee dimensies ligt uitgestrekt, dwars op de richting van de beweging’. Bijvoorbeeld plosjtsjad’ loezja (het oppervlak van een plas) en kaplja livnja (de druppel van een stortbui), lodka (boot), ljamka (sleeplijn). De betekenis van Sj is ‘het samenvloeien van oppervlaktes, de opheffing van de grenzen ertussen’. De betekenis van K is ‘een onbeweeglijk punt, dat een net van beweeglijke punten fixeert’. Op deze manier is de bovenverstandelijke taal de toekomstige universele taal in de kiem. Alleen zij kan de mensen verenigen. De verstandelijke talen scheiden hen.

Woorden op L: lodka (boot), lyzji (skies), ladja (boot), ladon’ (handpalm), lapa (poot), list (blad), lopoech (klis), lopast’ (schoep), lepjestok (bloemblad), lasty (zwemvliezen), ljamka (sleeplijn), iskoesstvo leta (de kunst van het vliegen), loetsj (straal), log (dal), lezjanka (ligbank), prolivat’ (vergieten), lit’ (vloeien)… Nemen we een roeier op een boot: zijn gewicht wordt verdeeld over het brede oppervlak van de boot. Het aangrijpingspunt van de kracht vloeit uit over een breed oppervlak en het gewicht wordt minder naarmate dat oppervlak groter is. De roeier wordt licht. Daarom kan men de betekenis van de L vaststellen als de vermindering van de kracht op ieder gegeven punt, die veroorzaakt wordt door het groter worden van het veld waarop de kracht wordt toegepast. Een vallend lichaam komt tot stilstand wanneer het in aanraking komt met een voldoende groot oppervlak. In het maatschappelijke leven komt zo’n verandering overeen met de verandering van het Doema-Rusland in Sovjet-Rusland, aangezien in de nieuwe maatschappij het gewicht van de macht over een onvergelijkbaar breder oppervlak van machtdragers is verspreid: de roeier – de staat – steunt op de boot van brede volkssoevereiniteit.

Aldus verbergt elke medeklinker een bepaald beeld achter zich en is een naam. Wat de klinkers betreft: met betrekking tot O en Y kan men zeggen dat de pijlen van hun betekenis naar verschillende kanten zijn gericht en ze de woorden tegengestelde betekenissen geven (vojti – naar binnen gaan en vyjti – naar buiten gaan, soj (clan) en syj – individu, iets ondeelbaars; bo – oorzaak en by – wens, vrije wil). Maar de klinkers zijn minder bestudeerd dan de medeklinkers.



pentekening chleb
§ 3. het mathemathische begrip van de geschiedenis
het gamma van de toekomstiger


We kennen het Indische, Chinese, Griekse gamma. De opvatting van klankschoonheid die eigen is aan elk van deze volkeren verbindt door een bijzondere klankenreeks de trilling van de snaren. Toch was de god van elke klankenreeks het getal. Het gamma van de toekomstigers verbindt via een specifieke klankenreeks zowel de trillingen van de mensheid, die oorlogen doen ontstaan, als de slagen van een afzonderlijk menselijk hart. Als men de hele mensheid als een snaar beschouwt, dan geeft een grondiger studie aan dat er 317 jaar zit tussen twee beroeringen van de snaar. Om deze periode te bepalen is de bestudering van overeenkomstige punten een geschikte methode. Laten we de pagina’s van het verleden doorbladeren. We zien dat de wetten van Napoleon 317.4 jaar na de wetten van Justinianus (in 533) zijn uitgevaardigd. Dat twee rijken, het Duitse in 1871 en het Romeinse in het jaar 31, 317.6 jaar na elkaar zijn gesticht. De strijd om de heerschappij op zee tussen een eiland en het vasteland, Engeland en Duitsland, in 1915, werd 317.2 jaar voorafgegaan door de grote oorlog tussen China en Japan in de tijd van Koeblai Chan in het jaar 1281. De Russisch-Japanse oorlog van 1905 vond 317 jaar na de Engels-Spaanse oorlog van 1588 plaats. De grote volksverhuizing in 376 kwam 317.11 jaar na de verhuizing van de Indische volkeren in 3011 (het tijdperk van Kali-Yuga). Aldus is 317 jaar niet een fantoom, uitgedacht door een zieke verbeelding, en geen waandenkbeeld, maar is net zo gewichtig als het jaar, de aardedag en de zonnedag.

Het gamma bestaat uit de volgende schakels: 317 dagen, etmalen, 237 seconden, de stap van een infanterist of een hartslag, die even lang duurt, één trilling van de A snaar en een trilling van de laagste klank van het alfabet – OE. Een infanterist van de Duitse infanterie moet volgens het militaire reglement 80 of 81 stappen per minuut doen. Hij doet dus in een etmaal 365.317 stappen, dat wil zeggen net zoveel stappen als er etmalen zijn in 317 jaar, de tijd van één trilling van de snaar van de mensheid. Net zoveel slagen maakt een gemiddeld vrouwenhart. Wanneer we deze tijd van één stap in 317 stukken delen, dan krijgen we 424 trillingen per seconde, dat wil zeggen één trilling van de A snaar. Deze snaar is als het ware de as van de klankkunst. Als we de gemiddelde hartslag van een man op 70 slagen per seconde stellen en aannemen dat deze slag een jaar is waarvoor een dag gevonden moet worden, dan vinden we de dag in de trilling van dezelfde A snaar: in de gemiddelde hartslag van een man komt hij 365 keer voor. Dit gamma smeedt in één klankreeks oorlogen, jaren, etmalen, stappen, hartslagen aaneen, dat wil zeggen leidt ons de grootse klankkunst van de toekomst binnen. De A snaar valt in het middeleeuwse Duitse systeem en het Franse niet helemaal samen, maar dit verandert de situatie niet. De klank OE maakt volgens het onderzoek van Sjtsjerba10 432 trillingen per seconde. Als we de volgende reeks nemen: 133.225 jaar voor de trillingen van de continenten, opgevat als platte snaren, 317 jaar voor de trillingen van de snaar van de oorlogen, een jaar, 317 dagen voor het leven van het geheugen en de gevoelens, een etmaal, 237 seconden, 1/80 en 1/70 deel van een minuut en 1/439 en 1/426 deel van een seconde, dan krijgen we de keten van perioden a1, a2, a3,a4, … an-1, an, die verbonden zijn door de volgende wet: an is 365 of 317 keer kleiner dan an-1. Deze reeks van korter worden perioden is het Gamma van de Toekomstigers. Stelt u zich een jongen voor met een scherpe en onrustige blik, met in zijn handen iets als een balalajka met snaren. Hij speelt. De klank van de ene snaar roept plotselinge veranderingen van de mensheid elke 317 jaar op. De klank van een andere – stappen en hartslagen, een derde is de voornaamste as van de klankwereld. Voor u bevindt zich de toekomstiger met zijn ‘balalajka’. Op het instrument beeft, vastgesmeed aan de snaren, het fantoom van de mensheid. Maar de toekomstiger speelt, en het schijnt hem toe dat de vijandschap van de volkeren vervangen kan worden door de betovering van de snaren.

Toen de wetenschap de golven van het licht mat, die bestudeerde bij het licht van de getallen, werd het mogelijk de loop van de stralen te sturen. Deze spiegels brengen het zien van een ster in de verte dicht bij de schrijftafel, geven oneindig kleine dingen, die vroeger onzichtbaar waren, afmetingen die met de ogen gezien kunnen worden, en maken van de mensen met betrekking tot de wereld van de afzonderlijke golf van een straal almachtige goden. Laten we veronderstellen dat de golf van het licht bevolkt is met verstandige wezens, die over een eigen regering, wetten en zelfs profeten beschikken. Zal voor hen niet de geleerde, die met zijn spiegelopstelling het vertrekken van de golven stuurt, niet een almachtige god lijken? Als zo’n golf zijn eigen profeten heeft, dan zullen die de macht van de geleerde lofprijzen en hem vleien: ‘Jij ademt en brengt de oceanen in beweging! Je spreekt, en ze stromen terug!’; ze zullen treurig zijn dat zij dit niet kunnen doen.

Nu de enorme stralen van het menselijke lot bestudeerd zijn, waarvan de golven met mensen zijn bevolkt, en waarvan één slag een eeuw duurt, hoopt de menselijke gedachte de spiegelprocedés van sturing hierop toe te passen, een macht te construeren die bestaat uit dubbelconvexe en dubbelconcave glazen. Men kan denken dat de eeuwtrillingen van onze reusachtige straal net zo gehoorzaam zullen zijn aan de geleerde als de eindeloos kleine golven van de lichtstraal. Dan zullen de mensen meteen ook het volk zijn dat de golf van het licht bevolkt, en tevens de geleerde die de loop van deze stralen stuurt, terwijl hij naar believen hun richting wijzigt. Natuurlijk is dit een taak voor de toekomst. Het is onze taak slechts te wijzen op de wetmatigheid van het menselijk lot, daar de verstandelijke trekken van de straal aan te geven en het te meten in tijd en ruimte. Dat gebeurt om de wetgeving over te brengen naar de schrijftafel van de geleerde en de ingestorte boom van het duizendjarige Romeinse recht te vervangen door de vergelijkingen en getalswetten van de leer over de bewegingen van de straal. Men dient zich te herinneren dat de mens tenslotte een bliksemstraal is, dat ook de grote bliksem van het mensengeslacht bestaat – en de bliksem van de aardbol. Is het verwonderlijk dat de volkeren, zelfs zonder dat ze elkaar kennen, met elkaar verbonden zijn door precieze wetten?

Er is bijvoorbeeld de wet van de geboorte van soortgelijke mensen. Deze luidt dat de straal, waarvan de golftoppen gemarkeerd zijn door het geboortejaar van grote mensen met eenzelfde lot, één trilling maakt in 365 jaar. Dus, als Kepler geboren is in 1571 en zijn leven, dat gewijd was aan het bewijs dat de aarde rond de zon draait, in zijn totaliteit het hoogtepunt was van het menselijk denken gedurende een reeks eeuwen, dan werd 365.3 jaar voor hem, in 476, het ‘hoogtepunt van het Indische denken’ Aryabhata geboren, die in het land van de yoga’s dezelfde draaiing van de aarde proclameerde. In de tijd van Copernicus wist men vaag van Indië, en als de mensen geen bliksems zouden zijn die wetmatig met elkaar verbonden waren, dan zou deze geboorte van Kepler, wiens leven aan dezelfde taak was gewijd als dat van Aryabhata, na een door de wet vastgestelde periode, verwonderlijk zijn. Zo is ook de grootste logicus van Griekenland, Aristoteles, die getracht heeft de wetten van het juiste denken vast te stellen, de kunst van het redeneren, in 384 geboren, 365.6 jaar voor John Stuart Mill in 1806. Mill is de grootste logicus van Europa, om precies te zijn van Engeland. Of nemen we de namen Aeschylus, Mohammed (de gedichtenbundel de Koran), Firdausi, Hafiz. Dit zijn de grote dichters van de Grieken, Arabieren en Perzen, mensen die slechts één keer geboren worden gedurende het hele lot van een bepaald volk. Het is de vliegende Hollander van een en hetzelfde lot in de zeeën van verschillende volkeren. Neem de jaren van hun geboorte: 525 v.Chr., 571 na Chr., 935 en 1300 – vier punten in de tijd die zijn gescheiden door het spatten van een golf in 365 jaar. Of de denkers: Fichte, 1762, en Plato, 428, 365.6 jaar voor hem, dat wil zeggen zes slagen van het lot. Of de grondleggers van het classicisme: Confucius, 551 v.Chr., en Racine, 1639. Hier zijn met zes maten Frankrijk en het grijze China met elkaar verbonden; we stellen ons de misprijzende glimlach van Frankrijk voor en zijn ‘Fi donc!’: het houdt niet van China. Deze gegevens wijzen op de oppervlakkigheid van de begrippen staat en volkeren. De precieze wetten gaan vrij door de staten heen en bemerken ze niet, zoals röntgenstralen door de spieren heen gaan en een afdruk van de botten geven: ze ontdoen de mensheid van de vodden van de staat en geven haar een ander weefsel – de sterrenhemel.

Bovendien geven ze een toekomstvoorspelling, niet met het schuim om de mond, zoals bij de oude profeten, maar met behulp van koude verstandelijke berekening. Nu kan men, dankzij de vondst van de golf van de straal van de geboorte, in alle ernst zeggen dat in dat en dat jaar een mens geboren zal worden, laten we zeggen ‘iemand’, met een lot dat lijkt op het lot van iemand die 365 jaar voor hem geboren is. Op deze manier verandert ook onze verhouding tot de dood: wij staan op de drempel van een wereld waarin we de dag en het uur zullen weten wanneer we opnieuw geboren worden, naar de dood kijken als naar een tijdelijk bad in de golven van het niet-zijn.

Tevens vindt er een verandering plaats in onze verhouding tot de tijd. Stel dat de tijd een reeks punten is: a, b, c, d… m. Tot nu toe leidde men de aard van een punt in de tijd af van de aard van zijn dichtstbijzijnde buurman. Achter dit type gedachte zat de handeling van de aftrekking verborgen; men zei: de punten a en b zijn gelijk als a – b zo dicht mogelijk bij de nul is. De nieuwe verhouding tot de tijd brengt de handeling van het delen op de eerste plaats en zegt dat verre punten meer identiek kunnen zijn dan twee naburige, en dat de punten m en n dan gelijk zijn als m – n zonder rest door y deelbaar is. In de wet van de geboortes is y=365 jaar, in het geval van oorlogen y=365 – 48=317 jaar. Het begin van staten zijn veelvouden van 413 jaar, dat wil zeggen 365+48; zo is het begin van Rusland, in 862, 413 jaar na het begin van Engeland, in het jaar 449; het begin van Frankrijk, 486, 413.3 na het begin van Rome in 753. Door deze opvatting komt de tijd ongebruikelijk dicht bij de natuur van de getallen, dat wil zeggen bij de wereld van de onderbroken, discontinue grootheden. We beginnen de tijd te begrijpen als het abstracte probleem van de deling in het licht van de toestand van de aarde. De precieze bestudering van de tijd leidt tot een splitsing van de mensheid, aangezien de verzameling eigenschappen, die vroeger aan de goden werden toegeschreven, verkregen wordt door de bestudering van zichzelf, en zo’n bestudering is niets anders dan de mensheid die in de mensheid gelooft.

Het is verrassend dat ook de mens als zodanig het stempel op zich draagt van diezelfde berekening. Als Petrarca ter ere van Laura 317 sonnetten heeft geschreven en het aantal schepen in een vloot vaak gelijk is aan 318, dan bevat het lichaam van een mens 317.2 spieren = 634, of 317 paar. In de mens zijn 48.5=240 botten; de oppervlakte van een bloedlichaampje is gelijk aan de oppervlakte van de aardbol gedeeld door 365 tot de tiende.


1. Glazen en lenzen die de stralen van het lot veranderen zijn het toekomstige lot van de mensheid. We moeten ons in tweeën verdelen: tegelijkertijd de geleerde zijn die de stralen stuurt en de stam die de golven van de straal bevolkt die onderworpen is aan de wil van de geleerde.

2. Naarmate de stralen van het lot onthuld worden verdwijnen de begrippen volkeren en staten en blijft alleen de mensheid over, waarvan alle punten wetmatig verbonden zijn.

3. Laat de mens, wanneer hij uitrust van de werkbank, het spijkerschrift van de sterrenbeelden lezen. De wil van de sterren begrijpen – dat betekent voor ieders ogen de boekrol van de echte vrijheid openen. Ze hangen boven ons als een al te zwarte nacht, deze tafelen van de toekomstige wetten, en bestaat de methode van de deling niet daarin dat men zich ontdoet van de draad van de regeringen tussen de eeuwige sterren en het gehoor van de mensheid? Laat de macht van de sterren draadloos zijn.

Een van de wegen is het Gamma van de Toekomstiger, die met het ene uiteinde de hemel in beroering brengt en met het andere schuilgaat in de slagen van het hart.

Vertaling Willem G. Weststeijn





1 D.I. Mendelejev (1834-1907), Russisch natuurkundige, ontdekker van het Periodiek Systeem van de elementen.
2 H.G.J. Moseley (1887-1915), Engels chemicus die een formule opstelde voor de frequenties van de röntgenlijnen van de verschillende elementen.
3 H.A. Lorentz (1853-28), Nederlands fysicus, formuleerde de lorentzcontractie: elk voorwerp dat in beweging is ondergaat een zekere samentrekking in de richting van de beweging. De formule die Chlebnikov introduceert is in feite die van Lorentz.
4 Grigori Petnikov (1894-1971), dichter en vriend van Chlebnikov.
5 Uit het gedicht van Chlebnikov ‘Bobeobi zongen de lippen’ (‘Bobeobi pjelis’ goeby’).
6 Het begin van een ‘zaoemny’ gedicht van Chlebnikovs medefuturist Aleksej Kroetsjonych.
7 Uit Chlebnikovs vertelling ‘Ka’.
8 Bron onduidelijk, misschien een nabootsing van de ‘godentaal’.
9 Werk uit de Oudrussische literatuur waarin een overwinning van de Russen op de Tataren wordt beschreven.
10 L.V. Sjtsjerba, Russisch taalkundige die in 1912 een theoretisch werk over de klinkers publiceerde.

<   

TSL 65

   >