Recensies en signalementen



Sergej Jesenin. Gedichten. Стихи.



Sergej Jesenin. Gedichten. Стихи. Vertaling Kees Jiskoot. Pegasus/Stichting Slavische Literatuur, Amsterdam 2012, 131 p. (Slavische Cahiers 15)

Wie vertrouwd is met de aanwezigheid van Russische poëzie in ons taalgebied, weet dat sommige dichters goed vertegenwoordigd zijn (bijvoorbeeld Poesjkin, Achmatova), maar dat sommige – en niet de minste – in onze taal ontbreken. Dit was tot voor kort het geval met Lermontov, die in de uitgave Ik wil leven, ik wil lijden (Benerus 2008) een mooie entree heeft gemaakt. Het geldt ook voor de populaire twintigste-eeuwse dichter Sergej Jesenin (1895-1925), die in de Russische cultuur tot de vaste waarden wordt gerekend. Zowel voor Lermontov als voor Jesenin wordt altijd als verklaring gegeven dat hun taal zo melodieus is dat ze moeilijk te vertalen zijn.

Kees Jiskoot heeft op aanraden van Willem Weststeijn een selectie gemaakt van de bekendste gedichten van Jesenin en met het Nederlands geworsteld om ze ook in onze taal toegankelijk te maken – een niet geringe uitdaging en prestatie. Jesenin is begonnen als de door het platteland en de natuur geïnspireerde dichter van Rjazan, sterk beïnvloed door de volkspoëzie en de religieuze gedichten en de oudgelovige wereld van zijn grootvader die hem opvoedde. Zijn vriendschap met de dichter Nikolaj Kljoejev maakte van de boerendichter een boerenprofeet, die in het Rusland van na de revolutie een toekomst zag weggelegd voor de boer, die een nieuwe wereld vol waarheid en rechtvaardigheid (pravda) zou bouwen, natuurwetten zou (her-) invoeren en een kerk van de wouden, van de bodem zou oprichten. De Oktoberrevolutie kon de hooggespannen verwachtingen van Jesenin niet waarmaken; hij was gedesillusioneerd door de apathie van de plattelandbewoners na de Revolutie. Ook zijn religieuze interpretatie van Oktober bleek misplaatst te zijn: God regeerde niet op aarde en de mensen werden geen broeders. Hij brak met God en riep zichzelf uit tot dichter van de revolutie, tot nieuwe god.

Tot de verbeelding spreekt Jesenins relatie met de Amerikaanse danseres Isadore Duncan, met wie hij in 1922-23 een stormachtige tournee door West- Europa en Amerika maakte, schandaal schopte, aan de drank raakte en tot het besef kwam dat in het Westen niemand op hem zat te wachten. Zijn vele bewaard gebleven brieven van deze reis tonen een xenofobe, slavofiele drinkebroer die vanuit een primitief ‘kwaspatriottisme’ genadeloos tekeerging tegen de ‘nachtmerrie van Europa’ en terugverlangde naar de Russische ‘slampamperij’.

Na zijn terugkeer van deze rampzalige reis raakte Jesenin aan lager wal in het gezelschap van dronkaards, prostituees en drugsverslaafden, en schreef daarover de mooie schandaalgedichten ‘Het Moskou van de kroegen’, die in deze bundel helaas niet vertegenwoordigd zijn. Hij moest met lede ogen toezien dat niet hij, maar Majakovski de dichter van de revolutie werd. Hij deed pogingen het nieuwe Rusland te begrijpen, maar het lukte niet (de drie gedichten ‘Sovjetrusland’, ‘Dakloos Rusland’ en ‘Het Rusland dat verdwijnt’ ontbreken helaas in deze bundel). Mooi is het bekende gedicht ‘Brief van moeder’, waarin zijn moeder zich beklaagt over haar zoon die naar de stad getrokken is om dichter te worden. Ook ‘Brief aan mijn moeder’ bevat ontroerende regels. De autoriteiten stonden sceptisch tegenover Jesenins pessimistische poëzie, maar vooral de jeugd dweepte met zijn rauwe verzen, zoals die bijvoorbeeld in ‘Biecht van een hooligan’ (vroeger al eens vertaald als ‘De biecht van een slampamper’) tot uiting kwamen. De partij stond huiverig tegenover wat toen ‘Jesenisme’ (Jeseninsjtsjina) genoemd werd: een mengelmoes van erotiek, suïcidale stemmingen, alcoholisme, religie, straatschenderij, losbandigheid en decadent individualisme, allemaal levenshoudingen waarmee de jonge staat van boeren en arbeiders niets aankon.

Na zijn zelfmoord in 1925 verdween Jesenin voor lange tijd uit de Sovjetpoëzie. Pas na de dood van Stalin werd hij weer ontdekt/toegelaten, maar nu vooral als de ‘dichter van de berken’ (pevets berjoz), die in zangerige verzen een sentimenteelidyllisch beeld oproept van het landelijke Rusland van zijn gelukkige kinderjaren vóór de Revolutie.

jesenin


Het is vooral de zanger van de natuur en het platteland die in deze bundel aan bod komt. Dat is een verantwoorde keuze van de vertaler, die erin slaagt ook in onze taal de soms mooie, melancholische, trieste verzen van Jesenin te laten overkomen : ‘Ooit immers was ik sterk en stout, / Als gauwdief en als rover; / Thans echter ben ik zwak en oud, / Van toen is niets meer over’ of ‘Veel heb ik doordacht, stil mediterend, / Vele verzen op mezelf gewrocht, / Blij dat ik op deze grauwe wereld / Ademhalen en vertoeven mocht’.

Om ook de boerenprofeet aan bod te laten komen, hadden mijns inziens ook de gedichten ‘Jordanskaja goloebitsa’ (De duif van de Jordaan), ‘De zwarte mens’ en ‘Het Moskou van de kroegen’ vertaald moeten worden. Vooral het eerste gedicht, slechts twee bladzijden lang, geeft in een notendop de toekomstdroom van Jesenin weer, geïnspireerd door de Oktoberrevolutie in een fase van zijn leven waarin hij nog optimistisch was en geloofde in de toekomst. En bovendien helemaal doordrongen van Sergej Jesenin volkse, heidense mythologie en beeldtaal. Maar ook zonder dat is het een mooie bundel, een welkome aanwinst voor de liefhebber van Russische poëzie. De tweetalige editie maakt de bundel nog waardevoller.

Emmanuel Waegemans



TSL 64