Bohumil Hrabal
Praag, stad van verborgen infarcten
Bohumil Hrabal (1914-1997), viel tijdens het
voeren van de duiven op de vijfde verdieping
van het Bulovka-ziekenhuis in de Praagse wijk
Libeň uit het raam en stortte neer op het asfalt
beneden. Uit onderstaande brief blijkt dat hij
al eerder voor onderzoek in hetzelfde ziekenhuis
opgenomen was. De brief is gericht aan
Miss April, die aan Hrabals stamtafel in de
Gouden Tijger werd omgedoopt en vertsjechischt
tot Dubenka (duben = april). Zij, voluit
April Gifford, was in 1988 als Amerikaanse
studente Tsjechisch uit Stanford naar Praag
gekomen en had daar Hrabal opgezocht met
het doel een tournee voor hem te organiseren
langs een aantal Amerikaanse universiteiten.
Hij werd op slag op haar verliefd, maar zou
haar daarna, na zijn rondreis, nooit meer ontmoeten.
Wel schreef hij haar na zijn terugkeer
uit Amerika een flink aantal brieven, die hij
echter nooit verstuurde. Deze vormen nu een
soort intiem dagboek, waarin hij veel vertelt
over zijn doen en laten in Praag en omstreken
(Kersko) in de laatste fase van zijn leven.
Bohumil Hrabal
In 1952 had Hrabal een ernstig ongeval op
het terrein van de Poldi-hoogovens in Kladno,
waar hij een tijdlang werkte. Hij kreeg er een
zwaar stuk ijzer tegen zijn hoofd, dat uit een
strop was geschoten. Sindsdien leed hij niet
alleen aan zware hoofdpijnen en aanvallen
van ‘gekte’, die hij met veel medicijnen en
drank trachtte te compenseren, maar tegelijkertijd
groeide ook het schrijverschap in hem.
De eerste brief beschrijft die ‘gekte’, wanneer
hij bij zijn zwerfkatten in zijn buitenhuis in
Kersko is – de plek waar hij tot rust moest
komen – en de crazy toestanden die hij in de
Gouden Tijger, zijn stamkroeg in Praag in de
Husova, zijn universiteit, zijn al te luide eenzaamheid,
beleefde. Graag vereenzelvigde hij
zich met de Amerikaanse beatnik-generatie
van de jaren vijftig en zestig.
Andere brieven van Hrabal aan Miss April
alias Dubenka zijn in vertaling verschenen in
de bundel Praagse ironie (Prometheus 2007).
Miss April,
In mijn jonge jaren heb ik me suf gelezen in de
Memoires van een gek van Gustave
Flaubert… tegenwoordig weet ik dat dat fout was, niet fout van Flaubert,
maar van mij… Al jaren weet ik dat Flaubert aan hysterische epilepsie leed, dat
hij zo een voorafschaduwing is van Madame Bovary, ofwel, dat zij hem is… De
Memoires van een gek zijn dus de Memoires van Flaubert… maar eigenlijk begin
ik nu ook een soort
Memoires van een gek te schrijven, dus zijn het ook Mijn
memoires…
Aanvankelijk speelde ik de gek, want ik had een grote bewondering voor mijn
ietwat geschifte oom Pepin, ik was zo lang niet bij hem weg te slaan, niet van
zijn gepraat en niet van zijn gebaren, dat ik oom Pepin na zijn dood gewoon
heb voortgezet, overal vertelde ik zijn praatjes na en zo solliciteerde ik als jonge
man ernaar om ook gek te worden toen ik schreef ‘Zonder barst in mijn kop kan
ik niet leven’… en dat is zo gebleven, en eerst speelde ik dus maar volgens een
rekenkundige reeks die geschifte oom totdat ik die gespeelde discordantie in mijn
schrijven introduceerde, maar tegenwoordig bén ik die oom Pepin, met lichaam
en ziel, ik kan hem niet meer uit mijn kop weggummen, ik schreeuw zelfs al en
brul beledigingen tegen mijn naaste vrienden, en die reageren dat weer af op mij,
want ze weten hoe ze mij in een infarctsituatie kunnen brengen, ze weten precies
dat zodra ze met boeken, bierviltjes en schriftjes bij me komen aanzetten om die
door mij te laten signeren, dat ik me dan vroeger met geschreeuw tegen dat gesigneer
verweerde, maar dat het tegenwoordig zwart voor mijn ogen wordt en in
mijn kop, – en die mensen, mijn lezers, weten dat en brengen me tot waanzin,
zoals stieren na drie dagen zonder eten en drinken bij een corrida en tenslotte die
verblindende zon en die rode lap, ze brengen mij net als zo’n vóór de corrida nog
volstrekt onschuldig stiertje uiteindelijk tot razernij, tot hoofdpijn en tot verlies
van controle over mijn moraal, ja zelfs tot bewusteloosheid…
Zo schrijdt meneer Hrabal gemaskerd,
larvatus prodeo, voort en wijst met een
vinger op zichzelf: dat ben ik met die roze sjaal en met die pet achterstevoren…
Larvatus prodeo…
Ik kom in een situatie terecht waarbij ik, zijnde ietwat geschift en dol, voorwend
dat ik een normale en opzettelijke grappenmaker ben, hoewel het tegendeel
waar is, ik kandideer nu voor wat ik eerder als rol speelde: voor iemand met een
delirium tremens… O wee! Zo’n fraai begin en zo’n droevige aanvang van het
einde… Hoe verging het Salvador Dalí met zijn beroemde paranoïde-kritische
methode? Was du verlachst, wirst du noch dienen… Een jonge arts verbruikt drie
kerkhoven… en ik heb alle drie al lang verbruikt… En nu begraaf ik mezelf als
zelfmoordenaar op een bijzonder verafgelegen plek, in de nacht en in alle stilte,
net zoals ze vroeger, toen we nog onder Oostenrijk waren, zelfmoordenaars begroeven.
Larvatus prodeo, progressus ad originem, en dan zo de groeve in, in
alle stilte. In de schaduw van aanminnige studentes… Waar niemand me meer
verwacht.
April Gifford alias Miss April/Dubenka
Miss April, ik krijg van die populariteit van me een rolberoerte, in de Gouden
Tijger en het Groene Lab schreeuw ik niet alleen tegen journalisten, maar ook
al tegen goedzakken die me komen begroeten of die me komen meedelen dat ik
ze dertigduizend dollar zou moeten schenken of dat ik ze zou moeten adopteren,
een ander wil van mij vijftienduizend mark, want hij wil voor zijn kinderen een
handeltje beginnen in strijkstokken, en paardenhaar is alleen in West-Duitsland
verkrijgbaar, ik zou dan als stille vennoot kunnen deelnemen aan hun bedrijf,
en een zekere vrouw beweert over zichzelf dat ze nog jong is, pas drie jaar met
pensioen, en dat ik bij haar mag slapen op haar canapeetje, zij zou dan mijn kleren
uittrekken tot ik daar in mijn blootje lig, en me masseren met Pain Expeller
(met anker), dat als smeermiddeltje al de vorige eeuw bij ons in Prostějov werd
vervaardigd. De Pool Franciszek kwam me met zijn geliefde zeggen dat ze een
reiscollege over mij wilden geven en dat ze met mij een paar steden in Polen
wilden aandoen en van dat bericht over die collegetoer kreeg ik de stuipen op het
lijf en daarna nog een hartverzakking, maar dat lieve duo kwam me hiervoor nota
bene met de Poolse culturele attaché in het Bulovka-ziekenhuis opzoeken… en ze
zeiden tegen me dat ik mee moest naar Polen, dat de colleges en zalen besproken en aangekondigd waren, dat er beneden een regeringsauto stond te wachten, ik
mocht die tournee beslist niet missen, ik hoefde alleen maar een briefje te ondertekenen
dat ze me van de infarctafdeling mochten ontslaan, want uiteindelijk zou
ik in Warschau door een militaire kapel worden opgewacht. Een andere mevrouw
stuurde me haar huissleutels in een envelop toe en gaf me de raad om naar huis te
gaan en de huisdeur te openen, dan stond er bier in de koelkast klaar en kon ik in
de emigratie bij haar zijn, net zoals mijn beroemde kater Cassius wanneer die de
hort op was. En Miss April, ik, ik blijf gewoon naar de Tijger gaan omdat ik diep
gezonken ben en niet meer zonder stress kan leven… Een andere keer bracht een
theaterbrandwacht, die ik aan mijn stamtafel had uitgenodigd, gedichten voor me
mee die zijn kameraad, ook een brandwacht, had geschreven… ik móést ze lezen,
ik gaf ze weer terug mét recensie, niets om te publiceren, zei ik. Nou, dat heb ik
geweten, want die eerste brandwacht, die natuurlijk aan onze tafel blééf aanschuiven,
vroeg me vervolgens, want die vriend van hem zou geen gedichten meer
schrijven, maar zou zijn gaan fotograferen… of ik hem niet een paar mark kon
geven voor een fototoestel… Ik zeg: Hoeveel? Vijfduizend kroon? Maar dat zou
te weinig zijn. Ik zeg dan: Zes, zeven? Maar ook dat zou te weinig zijn. Toen zei
ik geschrokken… Jongens, weten jullie wat? Opsodemieteren kunnen jullie, allebei.
Jullie krijgen geen stuiver. En drie jaar later, Miss April, toen we onze eigen
uitgeverij Praagse Imaginatie hadden opgericht, zei die theaterbrandwacht tussen
het praten aan tafel en het bier door met een brede grijns… Ik was daar laatst bij
dat tentje van jullie en heb er een naam voor bedacht… de Club van Zichzelf
Verrijkende Leeglopers! En toen heb ik hem definitief op laten sodemieteren…
evenwel, larvatus prodeo, omdat ik diep gezonken ben en niet meer zonder stress
kan leven. Een andere keer krijg ik bezoek van mijn voormalig vertaler, een Italiaan,
die doet me het serieuze voorstel dat als ik toch bijna de hele week in mijn
buitenhuis in Kersko zit, dat zijn vriend, ook een Italiaan, graag mijn werktafel in mijn flat in Praag, in de Sokolníky, zou willen huren, waar hij dan aan zou
kunnen tekenen… en vlak na hem komt Heini uit Wenen de Tijger binnenvallen
en verkondigt me dat hij Wohnungsprobleme heeft… maar ik heb tegen beiden
gezegd dat ze op konden sodemieteren, dat zolang ik leef, mijn woning alleen en
enkel en alleen van mij is… En die Italiaan zei onschuldig tegen me dat het al
voldoende voor hen was wanneer ik hun mijn reservehuissleutels zou geven…
En een echte dreun voor mijn kop kreeg ik van Jiřinka, de melkvrouw van die
Molkerei, die me jaren geleden de eer en het genoegen had bewezen door naar
de Tijger te komen en daar ten overstaan van de hele kroeg te verkondigen dat
ze een kind van me wilde… en vervolgens tilde ze me toen als een veertje op en
droeg me in haar armen door de kroeg en ik schraapte met mijn schoenen langs
het plafond en hing daar in de rook en het geschreeuw en stond doodsangsten
uit dat Jiřinka me zou laten vallen… maar zij zette me teerhartig op de van bier
morsige vloer en brulde tegen me… En dat kind wil ik nu meteen en hier… Een
paar dagen geleden kwam ze weer binnenzeilen, bezopen als een bepiste sneeuwpop,
en toen vroeg ze me bij de wc… Er komt een fotograaf uit Colorado… of
ik niet tien minuten tijd voor hem had, en ik zei dat ik hem wel twintig minuten
de tijd zou geven… En zo kwam Jiřinka drie dagen later met haar fotograaf en
een stel vriendinnen voor die twintig minuten, en ze pakte manden met groente
en kaasjes en waldkornpuntjes uit, dozen en koffers met spullen die de fotograaf
uit Colorado hier nodig had, en daarna zette die melkvrouw het vreselijk op een
drinken en ze gilde het uit in haar enthousiasme, en ook toen Robert al kwam,
die die tafel voor zich en zijn vrienden had besproken, sloegen die melkvrouw
en haar vriendinnen de ene pul bier na de andere achterover en schreeuwden in
hun euforie… En zo gebeurde het dat er niet alleen twintig minuten, maar één
uur en twee uren naar de knoppen gingen, en Robert legde al vleeswaren op tafel
die over waren van een huisslacht, en ook die verslonden de melkvrouw en haar
vriendinnen, zelfs de fotograaf uit Colorado had er lol in en vroeg Robert of hij
niet nog meer van die thuis gemaakte lever- en bloedworstjes in zijn koffertje
had zitten, want het had hem prima gesmaakt... Maar tegelijkertijd besproeide
die man me met de verblindende flitsen van zijn kostbare camera’s en van die
lichtdreunen kreeg ik een tic… en hersenkrampjes. En toen zei ik tegen Jiřinka
dat ze op moest sodemieteren, maar dat heb ik geweten, zij vatte dat op als een
grote eer en overlaadde me met vunzige kusjes en ik schold haar uit en noemde
haar… Miss Gierput… en zij vatte dat weer op als een doctorstitel summa cum
laude en ik moest snel de benen nemen… De dag daarop zei Olda tegen me dat
Jiřinka, die ik geheel terecht Miss Gierput had genoemd, van hem een rode kaart
had gekregen en een kroegverbod van een halfjaar voor de Tijger, want ze had er
nog ladderzat om half negen gedanst om die Amerikaanse fotograaf te laten zien
hoe mooi en vreedzaam het leven in de Gouden Tijger was… Geen drie tabletten
Aspirine-C (avec vitamine C) hebben vandaag geholpen, zei Olda, die achter de
tap stond, en hij wiebelde met zijn hoofd… en ik slikte ook drie Aspirines UPSA
vitamine C en Nitro Mack Retard en om het uur één ataralgin en één acylpyrin
erbij, terwijl ik ’s ochtends al Nitrolex spray onder mijn tong had gespoten… en
dat alles alleen doordat die melkvrouw, die Jiřinka, twintig minuten tijd van mijn
tijd had bedongen voor die fotograaf uit Colorado en dat ik als tegenprestatie op
het titelblad van een beroemd Amerikaans blad zou komen… En ik betreurde het
dat ik niet ergens ver weg op een canapee lag, terwijl een pensioentrekster me
had uitgekleed en mijn rug en leden insmeerde met Pain Expeller (met anker),
dat al sinds de vorige eeuw bij ons in Prostějov vervaardigd wordt, ik betreurde
het dat ik niet in een Poolse regeringsauto, een limousine, naar Warschau zoefde om daar een college te horen te krijgen over Bohumil Hrabal, naar Warschau,
waar ze me ook met een militaire kapel zouden opwachten…
Maar, Miss April, ik prodeo – larvatus – door de straten en langs de kroegen
van Praag en wijs met mijn vinger op mezelf, omdat ik graag misbaar maak,
en in plaats dat ik wat van mijn glans terugneem en meer op mijn pilletjes wil
gaan lijken, bereid ik me langzaam voor op een delirium tremens, want zonder
de mestlucht van roem kan ik niet leven. Die melkvrouw, die negentig kilo zware
Jiřinka, heeft gisteren niet zomaar een hapje genomen, maar heeft met tertiaire
eetlust die bloedworstjes verslonden die Robert had meegenomen, zoals hij dat
altijd doet, voor een hele tafel vol gasten, en toen ze alles opgegeten had, heeft
Jiřinka door de gelagkamer gedanst en heeft ze buitenlanders omvergekegeld en
heeft ze van de glazen van de stamgasten slokjes genomen, daarna heeft ze op
tafel gedanst, de luster uit het plafond gerukt en een schop tegen het hoofd van
de burgemeester van Baltimore gegeven, en toen verslikte ze zich vreselijk en
stikte er bijkans in en kokhalsde en trommelde met haar vuisten op haar borst en
schreeuwde: Mensen, ik word nog een tweede Violetta, een tweede Dame met de
camelia’s… En met wijd opengesperde ogen en wijd gespreide armen drong ze
zich tussen de gasten door tot bij het toilet, daar leunde ze tegen de muur, hikte
even en droomde daarna zachtjes weg… Ach, waarschijnlijk zit mijn geliefde aan
me te denken… En kelner Olda voelde even zijn pols en zei daarna… Daar heb je
het al, ook al heb ik mijn slapen vanmorgen met Chinese zalf ingesmeerd, is het
net of er een herseninfarct met alle geweld bij me toe wil slaan…
Miss April, Praag is een stad vol verborgen infarcten en aanminnige naaistertjes…
schreef de verdoemde Praags-Duitse dichter en bohémien aus Böhmen
Viktor Hadwiger, die ook larvatus zwierf door het geheel onbekende Praag van de
vorige eeuw… Arm als een bedelaar, maar fier als een koning…
P.S.
Miss April!
Ik ben in Kersko, het is bloedheet, de poezenbeesten liggen met hun volle buikjes
slordig in het hoge gras verspreid, de zwarte Cassius heeft voor het eerst sinds zijn
terugkeer uit de emigratie naar me geglimlacht en ik heb net met ontzetting gelezen…
Zoektocht naar wrakstukken vliegtuig Lauda Air… Een van de inheemse
inwoonsters heeft wat ze op haar terrein gevonden heeft voor zichzelf gehouden,
het waren kleine waardevolle dingetjes… En ze zei: Het was lastig om er in de
bergen bij te komen. Daarom verdienen we het om wat we gevonden hebben zelf
te houden, waarom zouden we het aan de politie af moeten geven die niets doet?
Deze plek is van ons, het vliegtuig is op ons grondgebied terechtgekomen… Miss
April, volgens het Romeinse recht behoorden ook voorwerpen die bij een naufragium,
oftewel schipbreuk, op de kust werden gevonden toe tot de persoon die ze
had gevonden. Ik denk dat onze Hussieten op hun beruchte tochten ook zo hebben
gedaan, precies zo, volgens het Romeinse recht: capere, quid capiat… pakken
wat je pakken kan… de Romeinse legioenen namen ook in bezit wat hun bij de
verovering van een stad in handen viel. Wanneer een Romeinse edele een handvol
munten uitstrooide wanneer hij door een stad reed, dan mocht de eerste die zo’n
uit zijn wagen gevallen munt oppakte, hem houden. Ik betreur het alleen dat ik
ook niet in die Boeing zat, ik had het zo graag gewild dat die jonge vrouw op haar
terrein een uit de hemel gevallen hand had gevonden en dat dat dan mijn hand
geweest zou zijn, inclusief dat geknapte verlovingsringetje. Miss April, als er al
een God is, dan heeft hij vast zijn vingers in de pap gehad bij dat vliegtuigongeluk.
Maar ik heb niet alleen het recht, maar ook de verplichting om elk mensenleven te
betreuren, ook al komt dat – waar dan ook maar – uit de hemel vallen.
Miss April, wilt u Dubenka het bericht doorgeven dat de Tsjechische kubistische
schilder Bohumil Kubišta, een Oostenrijks officier die na de beëindiging van
de Eerste Wereldoorlog in een lijkkist uit Slowakije teruggebracht werd, ooit in
zijn dagboekje noteerde… De dood is groen… En dat dus de Tsjechische student
beeldhouwen, David Černý, de Roze cavalier, wiens naam ook nog eens ‘Zwart’
betekent, door die groene Sovjettank in Praag-Smíchov roze te schilderen, niet
alleen de Fluwelen Revolutie heeft geschraagd, maar ook de postmoderne beeldende
kunst een hele dimensie op heeft doen schuiven…
Miss April, ik heb van mijn leven niets mooiers gezien dan een roze tank
die als het ware uit de hemel in het Smíchovse parkje is komen vallen, een roze
tank in de zon, tussen de in de wind bewegende takken van struiken en bomen,
tussen fris gebladerte. Aletheia… Ont-dekking, niet-afdekking en dan ook weer
af-dekking – dat is de ware schoonheid… sprak Dubenka.
Kersko, 29-31 mei 1991
Ik heb migraine
En de föhn vlaagt door de bossen.
pogrom
Miss April!
Ik ben terug uit het Bulovka-ziekenhuis, ik ben in mijn zomerhuis in Kersko en
stel vast dat het Deryk, die dashond van Dagmar, die ze met haar jager hierheen
heeft meegenomen, gelukt is om bijna alle jonge katjes te liquideren en de vier
resterende katten de stuipen op het lijf te jagen, zodat die in de bomen of op het
dak zitten, vandaag is het zaterdagmorgen, Deryk heeft met triomfantelijk geblaf
Sinaasappel zo opgejaagd dat hij er niet in slaagde om door de spijltjes van het
hekwerk heen weg te snellen en hij daarbij zijn pootje verstuikte… nu hinkt hij
hier rond of ligt er wat zieligjes bij… vanmiddag heb ik weer op bed gelegen, hart
en hoofd naar de haaien door die kattenpogroms, Cassius vloog als een waanzinnige
rond, met een blaffende Deryk achter zich aan, maar Cassius klom gauw de
grove den in en wist zo het vege lijf te redden… die dennenboom vertakt zich op
een hoogte van vijf meter, nu heeft Cassius, hij die zoveel in de emigratie heeft
meegemaakt, nu heeft hij zich daar opgerold, zijn pootjes hangen af, zijn kopje
rust op die dennenvork en hij slaapt, mijn Cassius, hij die altijd languit op mijn
borst bij de kachel lag en met mijn indiaanse ketting speelde, die slaapt nu dankzij
Deryk daarboven… Gisteren kwamen er kinderen bij ons hun beklag doen over
Deryk, ze hadden gezien dat hij een jong katje had doodgebeten en dat hij Joost
mag weten waarheen met hem het struikgewas in was gerend… zover is het al met
mij gekomen… ’s Middags heb ik tegen de jager en Dagmar gezegd dat die Deryk
van hen Dagmar een half miljoen kroon gaat kosten, dat ik al mijn spaarboekjes
heb leeggehaald en mijn spaargeld onder mijn vrienden heb verdeeld…1 Want wat
moet ik met zo’n schoonzus? Ik krijg er pijn van in mijn hartstreek, Cassius is er vandoor, maar hoe moet het met die jonge poesjes? Die zijn ook al naar de haaien,
die zullen in december op het feest van de Onnozele kinderen worden herdacht…
Maar voor mijn schoonzus telt alleen die jager en voor die jager alleen Deryk…
Toen zij beiden bij mij in het ziekenhuis op bezoek waren, bracht ik ze naar pathologie,
helemaal tot bij de poort, waar het bord hangt met het opschrift INNAME KLEDING… en een tweede opschrift meldt UITGIFTE PATHOLGIE… ik bonsde met
mijn vuist tegen het bord en zei tegen Dagmar: Als die jager van jou de pijp uit is,
breng zijn uniform dan maar hierheen, dat parade-uniform met al die onderscheidingen…
en daarna bonsde ik met mijn vuist tegen het bord AFGIFTE en zei… En
hier zal dan die kist naar buiten floepen met daarin die in parade-uniform gestoken
jager van je… Maar ook dat was niet erg genoeg voor hen… die twee zijn een stel
smoorverliefde idioten en zullen me nog in de snijkamer doen belanden, zoals me
dat een dag voor mijn ontslag van neurologie overkwam. Kort na twaalven kwam
de fotograaf Štoll bij me op bezoek, ik bracht hem tot bij pathologie en moest
even gaan zitten, ik voelde me duizelig worden... De fotograaf ging daar achter
een afvalcontainer naar het prachtige Praag kijken, in de richting van het abattoir
aan de overkant van de Moldau... en opeens kwam er een jongeman, hij zag eruit
als iemand die juist uit de gevangenis was ontslagen, hij droeg een jeanspak en
had een jeanstasje bij zich, hij haalde er sleutels uit, wees op het bordje met het
opschrift AFGIFTE KLEDING en vroeg me... Komt u kleren brengen? Sorry dat ik zo
laat ben, ik moest goederen in ontvangst nemen... En ik schrok me een ongeluk,
een vlaag van baudelairiaanse imbeciliteit waaide langs me en ik voelde al hersenkrampjes
in me opkomen... Aldus halfdood wankelde ik terug naar mijn kamer
nummer negen, liet me op mijn doorgezakte ledikant vallen en begon zo als een
dode in hurkhouding, met de handen tegen de slapen gedrukt, de laatste dingen
van de mens te overpeinzen, de andere patiënten sluimerden ook of keken naar de
zoldering, het waren ruglijders en een jongeman met epilepsie, de anderen waren
buiten en toen die terugkwamen, gingen ze ook op bed liggen, want het was tijd
voor het avondeten… en opeens komt daar een majestueus in het zwart geklede
man binnen, hij leek wel een Mexicaan met zijn gepommadeerde haar, hij droeg
een zwarte wandelstok met zilveren knop, achter hem aan trippelde majestueus
een weeklaagster, gekleed in een galajurk met bijpassend collier, en zij vroegen…
is dit de kamer van de Grote Schrijver Hrabal? Toen de patiënten daarop naar de
hoek keken waar ik lag, toen hief deze coroner zijn zwarte stok en zei… Is dit
hier… en de met valse parelkettingen glinsterende waarzegster zei… Is dit hier…
en zij richtte zich tot mij… onze geliefde Grote Schrijver! En ik ging rechtop zitten,
want ik dacht even dat ik was overleden en dat die in galakostuum gestoken,
gepommadeerde heer de lijkschouwer was en dat als hij zou zeggen… Hij is dood,
ik echt dood zou zijn… maar ik schreeuwde met mijn laatste kracht… Sodemieteren
jullie op!... en die man hief zijn zwarte galastok met zilveren knop en zei:
Neemt u mij niet kwalijk, u bent gewoon meneer Hrabal en helemaal niet de Grote
Schrijver… maar ik brulde… Sodemieter jij ook op! En die ceremoniemeester
begon achteruit te deinzen, maar die waarzegster deed toen een stap naar voren en
zei… Wij vragen een bijdrage voor de vogeltjes, de duifjes. Wij zijn van de Vereniging
Voer de Vogeltjes… En toen brulde ik ten derde male… Sodemieter ook
op met die Vereniging Voer de Vogeltjes… En toen barstte de dame in tranen uit,
de tranen rolden als de pareltjes in haar stukgetrokken collier over de geschminkte
wangen van deze woordvoerster van de Vereniging Voer de Vogeltjes en in tranen
strekte ze haar armen uit en riep: Deze handtekeningen op de lijst… en ze wapperde
met zekere paperassen… worden aan de regering aangeboden!... En ik liet
mijn hoofd op het kussen zakken en fluisterde luid: En ook die kan opsodemieteren… En daarna voegde ik er verzoenend aan toe: Hier is het de eerste divisie van
het gekkenhuis, een eindje verderop is Bohnice, dat is de eredivisie… En daar zou
ik nu wel even willen zijn…
Miss April! Op neurologie ben ik door een vriendendienst en een vergissing
terechtgekomen. Ik liep wat kreupel en een vriend van me, een arts, schrok daarvan:
Je moet een keer bij me langskomen, dan kijken we ernaar… En daaruit
volgde: knie en jicht en hielspoor. In tien keer hebben ze mijn hielspoor weggerausd,
daarna een injectiespuit zo groot als een worststopper mijn knie in geramd
en toen… Het is al oké, zei mijn bevriende arts. En toen ik op de rand van
het nikkelen bed zat en met mijn benen overboord bungelde, pakte hij meteen
een hamertje en tikte ermee tegen mijn knie. Daarna nog een keer en nog eens…
O jee! riep hij geschrokken. En hij belde een vriendje en stuurde me daarna naar
een volgende bevriende arts en die zei dat hij terstond mijn kop vanbinnen wilde
röntgenen. En zo kwam ik in een hagelwit lab en wachtte, er was een witte wand
met daarvoor een beeldschoon meisje op een leunstoel, de handen op de schoot
en op haar hoofd droeg ze een rode helm, zo een als ijshockeyers dragen, en de
doktersassistente wikkelde een blauwe kleermakerscentimeter af om haar hoofd,
met koraalrode helm en al, en profil en en face, en onder haar kin door, langs haar
achterhoofd, en alles wat die blauwe kleermakerscentimeter opmat, noteerde ze…
en de wand was wit en daartegen weerkaatste een nikkelen standaard waar nog
meer blauwe centimeters en rode helmen aan hingen, alles, inclusief dat meisje,
weerkaatste tegen die oogverblindende witte wand… het was als een schilderij
van De Chirico – pittura metafisica… En het meisje lag daar, en het apparaat
dat foto’s van haar hersens maakte, bladerde door een groot stalen boek en de
doktersassistente zei tegen het liggende meisje… Ogen open… Ogen dicht… en
de stalen bladen draaiden rond door het witte vertrek en klikten… en daarna weer
commando’s… Diep ademhalen… Diep uitademen… En zo lag daar dat meisje
wel een halfuur als Eliška Přemyslovna2 op haar graftombe. En daarna was ik aan
de beurt – alleen begonnen al die commando’s bij mij hersenkrampjes op te wekken,
ik wilde vluchten, want ik was eigenlijk alleen maar gekomen voor die knie
en jicht… en uiteindelijk was ik in het lab beland van psychiatrie… Jongeman, je
hebt uitzaaiingen in je hersens, je moet hoognodig opgenomen worden…
Miss April! En zo kwam het dat ik die maandag op neurologie terechtkwam,
kamernummer negen, waar zeven bedden waren. Door de gang wandelde een
patiënt met een kinderpyjamajasje aan, voor hem uit bungelde zijn jongeheer met
een afvoerbuisje en een plastic zakje met urine. Zijn hoofd was pokdalig van
de verwondingen, hij had uitpuilende ogen, hij liep aldoor maar te ijsberen of
liep ook de vrouwenafdeling binnen, maar niemand van het personeel deed daar
verbaasd over. Hij heette net als ik Bohumil Hij had een kinderbedje met een opstaand
hekje... en daar lag hij af en toe in te brullen... Bohumil is als Godelieve,
daarom heb ik hem omgedoopt tot Amadeus... eerst lag ikzelf op een bed met uitzicht
op het kerkhof Het Schip... en naast ons waren ze een nieuw lijkenhuis aan
het bouwen, de hele kamer negen trilde soms wanneer de heiblokken die betonnen
palen in de grond jasten voor dat nieuwe lijkenhuis... Want dat gebouwtje met die snijkamer, waar ik weleens naartoe wandelde, is al te klein, daarom bouwen ze
nu een nieuw drie verdiepingen hoog gebouw voor een paar honderd lijkkisten en
de ruimtes tussen de etages zijn van golfplaat, want die lijken willen nog weleens
lekken... daarna begon dat bed met uitzicht op het kerkhof me al flink tegen te
staan en mocht ik in de hoek liggen, ’s nachts keek ik naar de hemel en de sterren
en naar de met roze neonlicht volgezogen wolkjes. En overdag bleven de bulldozers
dreunen en groeide dankzij de ijver van de Slowaakse arbeiders langzaam het
nieuwe gebouw, als een bouwdoos met constructieaanwijzingen… Het aluminiumplaat
op de vloerverhogingen deed al vermoeden wat er hier werd gebouwd op
die plek met dat mooie uitzicht over Praag… En ik stelde me al voor hoe er van
beneden van de Moldau een colonne auto’s met lijken heuvelopwaarts zou rijden
om daarna de lijken weer na een bezoek aan de snijkamer terug te rijden voor een
stille begrafenis… Zo heelde ik mijn hoofd op de afdeling neurologie.
En op een nacht was opeens mijn naamgenoot verdwenen, ze moesten hem
gaan zoeken… en toen ze hem gevonden hadden, begon hij met borden naar de
zusters te gooien, dus kwam er een ambulance, Bohumil alias Amadeus, werd
door de knapste zuster onder de douche gezet, ze waste hem en daarna strikte ze
een rood lintje om zijn jongeheer en trok hem zijn kinderpyjamajasje weer aan, en
hij maar lachen… en net zoals de melkmeisjes op de boerderij de boze stier met
verraad de stal uit lokken, zo lokte ook deze zuster Amadeus naar buiten: met de
smoes van een röntgenfoto van zijn longen… en twee ziekenbroeders grepen hem
onder beide armen vast en Bohumil bijgenaamd Amadeus, kwam te laat achter
de waarheid. Ze duwden hem in de ambulance en reden linea recta naar Bohnice,
want Amadeus oftewel Theofilus, was hier persona non grata… Ik werd de dag
na het incident met de Vereniging Voer de Vogeltjes gezond verklaard en ik kreeg
het voorstel om uit het ziekenhuis te worden ontslagen. Zodoende nam ik afscheid
van iedereen en het afdelingshoofd Sylvia bedankte me in eigen persoon dat ik de
Vereniging Voer de Vogeltjes naar zekere plaats had gezonden, want ze had het
verhaal in de portiersloge gehoord en ze bedankte me dat ik ook op een andere
manier reclame had gemaakt voor het Bulovka-ziekenhuis dan dat het afdelingshoofd
van gynaecologie op zijn Hondaatje door de gangen van het ziekenhuis
scheurde, hij reed dan zijn kantoor uit, ging met een boog om gynaecologie heen
en keerde daarna weer naar zijn werkkamer terug – daarover was al in de goedingelichte
kranten te lezen….
Miss April! En zo verliet ik het ziekenhuis, met mijn jeans aan en groene rugzakje
om, dat een bohemiste in Lincoln voor me had gekocht en dat nu vol doosjes
medicijnen zat. Wankelend liep ik naar de taxi, ik die hier lichtelijk hinkend was
aangekomen en de trap naar de vijfde verdieping van neurologie was opgestormd,
maar die zich nu, na een maand kuren, ternauwernood in een taxi kon laten ploffen…
P.S.
Lieve Miss April, ik denk eraan terug hoe ik daar in dat paviljoen in horizontale
positie in dat gigantische apparaat lag, dat ze een tunnel noemen, en hoe ze daar
plakje voor plakje mijn hersens hebben geröntgend… Zou in die catalogus van
mijn hersens ook u niet kunnen verschijnen? Zou dan niet, als die strookjes weer
aan elkaar worden geplakt, het portret van Dubenka als collage tevoorschijn kunnen
komen?
Thuis heb ik een dichtgeplakte envelop voor afdelingshoofd Alexandra Faitová,
mijn arts. Daar zal zeker in staan dat ik ietwat geschift ben en dat bovendien
mijn zenuwen naar de haaien zijn… Op de bijsluiters in de medicijndoosjes heb ik gelezen dat ik aan psychic disturbances lijd… en aan post-traumatic athropis…
en dat medicijn heet enerbol… en dat andere medicijn leert me dat ik last heb van
endogenous depressions… Ooit heb ik geschreven dat ik het idee had dat iemand
mijn hersens opeet, net zoals je met een lepeltje een ijsje eet, ooit ging ik er prat
op dat ik zonder die barst in mijn kop niet kon leven… en nu beleef ik dat aan de
ziel, geest en den lijve… maar dat neemt niet weg dat ik in een lucidum intervallum zie en weet dat ik van u hield en houd, en dat u het enige bent wat er voor mij
op deze wereld overblijft… misschien zal dat tweede medicijn, dat ik kreeg en dat
noveril heette, mij in de voorafgaande toestand terugbrengen en dat ik me weer
net zo door de stad en het landschap zal kunnen begeven als toen ik jong was.
Door het openstaande raam perste zich schoonzus, als een fluwelen poezenbeest,
half naar binnen en bracht me de blijde boodschap: Ze hebben een dertig
kilo wegende meerval gevangen en gaan hem zo dadelijk bakken, daar drinken we
een fust bier bij en de flessen wijn die nog over zijn van het vorige feest. Kom je
ook of zal ik je wat brengen? En zwaar opgedirkt huppelde ze naar het kroegje De
bron van Sint-Jozef, en ik, die me net in de laatste framboos had verslikt, veegde de
tranen uit mijn ogen en had even de hik… Waarschijnlijk denkt Dubenka aan mij.
In Kersko, zondag, vanmorgen regen, nu zon.
Een forse, pracht van een migraine. 18-8-91
P.P.S.S.
19-8-91
Gorbatsjov afgezet! Een door de bliksem getroffen toren. Ook een pogrom.
In de Gouden Tijger eveneens.
Vertaling Kees Mercks