Recensies en signalementen



Boris Zjitkov, Viktor Vavitsj



Boris Zjitkov, Viktor Vavitsj. Vertaling Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2012. 697 blz.

zjitkov
Het is in ons land ondenkbaar dat een grote roman van een bekende twintigste-eeuwse schrijver pas ver na zijn dood wordt uitgegeven en daarmee het publiek bereikt. In Rusland is dat, ten gevolge van de strenge censuur die er een groot deel van de twintigste eeuw – het Sovjettijdperk – heerste, minder ongewoon. Verschillende van de grootste Russische romans van de vorige eeuw: Boelgakovs De meester en Margarita, Leven en lot van Grossman, Dokter Zjivago van Pasternak en bijna het hele oeuvre van Solzjenitsyn, uitgezonderd zijn Een dag van Ivan Denisovitsj, waarvoor Chroesjtsjov persoonlijk toestemming had gegeven, hebben heel lang op publicatie moeten wachten. Van De meester en Margarita verscheen weliswaar een Sovjetuitgave (in 1973, Boelgakov was toen al drieëndertig jaar dood), de andere genoemde romans moesten wachten tot na de val van de Sovjet- Unie. Grossman en Pasternak waren toen ook al lang geleden overleden (in respectievelijk 1964 en 1960), maar Solzjenitsyn leefde nog en mocht meemaken hoe zijn werk, inclusief de imponerende beschrijving van de Russische kampen De Goelag Archipel, dat niet weinig heeft bijgedragen aan de deconfiture van het Sovjetsysteem, in grote oplagen werd uitgegeven.

De hele ‘inhaalmanoeuvre’ – de publicatie van alles wat tientallen jaren verboden was geweest – vond plaats in het begin van de jaren negentig. Aangezien er enorm veel uitgegeven moest worden, van Nabokov tot Mandelstam en Brodsky en de grote filosofen uit het begin van de twintigste eeuw, zoals Vladimir Solovjov en Nikolaj Berdjajev, was er geen ruimte voor de wat minder bekende auteurs. Boris Zjitkov (1882-1938), tijdens zijn leven een populair schrijver van, vooral, jeugdliteratuur, heeft tot 1999 moeten wachten voor er eindelijk een uitgave kon verschijnen van zijn hoofdwerk, de roman (voor volwassenen) Viktor Vavitsj.

Zjitkov is geboren in Novgorod, bracht een groot deel van zijn jeugd door in Odessa en studeerde techniek en scheepsbouw in Sint-Petersburg. Als stuurman op de grote vaart reisde hij de halve wereld rond; vervolgens werkte hij als ingenieur, ichtyoloog, timmerman en leraar. Zijn aangeboren verteltalent bracht hem ertoe te gaan schrijven. Zijn eerste verhalen (voor volwassenen) verschenen in 1924 in de bundel De kwade zee.
Daarna richtte hij zich op jeugdliteratuur en werd medewerker aan de belangrijkste tijdschriften voor de jeugd van die tijd, zoals Tsjizj (Het sijsje) en Jezj (De egel), waar ook de oberioeten Charms en Vvedenski een belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Anders dan de oberioeten, die hun werk niet kwijt konden in de officiële Sovjetpers en noodgedwongen gedichten voor kinderen schreven om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, koos Zjitkov er heel bewust voor jeugdliteratuur te schrijven. Dat paste ook bij wat hij echt goed kon: een spannend verhaal vertellen met veel handeling en met duidelijk gemarkeerde polen van goed en kwaad, lafheid en dapperheid. Vaak schetst hij in het begin van een verhaal de dominante eigenschappen van een personage (hij noemde dat zelf ‘krachtig en onbeschroomd schematisme’) en werkt die dan later uit via diens handelingen. Tussen 1924 en het jaar van zijn dood, 1938, publiceerde Zjitkov zo’n zestig jeugdboeken, die over het algemeen zeer goed werden ontvangen door zowel de lezers als de kritiek.

Zjitkov had succes als schrijver van kinder- en jeugdliteratuur, maar zijn ambities reikten verder. Viktor Vavitsj, een volumineuze roman waaraan hij vele jaren heeft gewerkt, is bedoeld als een groots historisch epos en werd door hemzelf beschouwd als zijn belangrijkste werk. Het schetst een beeld van het revolutiejaar 1905, toen het gistte in het hele land en men, mede onder invloed van de rampzalig verlopen oorlog met Japan, hervormingen eiste. Tot een echte revolutie kwam het nog niet. In Sint-Petersburg werd op 9 januari een vreedzame demonstratie, die met een manifest op weg was naar de tsaar, door de kozakken uit elkaar geslagen, waarbij meer dan duizend doden vielen. Een dergelijke ‘Bloedige zondag’ vindt er niet plaats in de stad waar Viktor Vavitsj zich afspeelt (het zou Odessa kunnen zijn, maar de naam wordt nergens in de roman genoemd), maar er zijn ook daar bloedige confrontaties tussen demonstranten en vertegenwoordigers van het gezag, en bovendien pogroms.

De roman is genoemd naar zijn hoofdpersoon, een niet al te snuggere jongeman uit een arbeidersmilieu, die zich vrijwillig als militair heeft aangemeld, pronkt met zijn uniform en ervan droomt later officier te worden. Daar komt niets van terecht, maar hij laat zich wel strikken om bij de politie te gaan en schaart zich op deze manier aan de kant van de machthebbers, die de gerechtvaardigde onrust in het land met geweld proberen te onderdrukken.
Al met al wordt Viktor Vavitsj geschetst als een nogal negatief personage, wat hoogstwaarschijnlijk de belangrijkste reden is geweest dat de roman in de Sovjettijd niet kon verschijnen: het socialistisch realisme eiste positieve helden, zeker als die uit een arbeidersmilieu afkomstig waren. De invoelende manier waarop Zjitkov de liefde tussen zijn zus Taïnka en een begenadigde joodse fluitspeler beschreef was in de jaren dertig ideologisch ook niet helemaal in de haak.

Wel positief – en dat beviel de socialistischrealistische scherpslijpers vermoedelijk evenmin – wordt het gezin van de bankdirecteur Tiktin geschetst. Zoals veel intellectuelen in die tijd kiezen de dochter en de zoon van Tiktin niet de kant van de regering, maar die van het proletariaat. De dochter, Nadjenka, wordt zelfs een actief medewerkster van de revolutionairen en krijgt een relatie met de metaaldraaier Filipp Vasiljev. Ook de zoon, Sanka, keert zich af van zijn burgerlijk milieu.

In de roman, die uit een groot aantal korte hoofdstukken van vier à vijf bladzijden bestaat, wordt afwisselend ingezoomd op een van de personages. Al die personages krijgen te maken met de onrust in de stad, de strijd tussen leger en politie en de demonstranten, de blinde woede en gewelddadigheid van de ontevreden massa die zich uit in pogroms. Er ontstaat op deze manier, vooral in de tweede helft van het boek, een caleidoscopisch beeld van een belangrijk jaar in de Russische geschiedenis, niet geschetst door een historicus, maar door een romanschrijver, en daarom des te ingrijpender en beklemmender.

Viktor Vavitsj zou in 1941 verschijnen en was al gedrukt toen de toenmalige voorzitter van de Schrijversbond, Aleksander Fadejev, besloot dat de roman ideologisch toch niet door de beugel kon. Hij gaf opdracht de hele oplage te vernietigen. Maar: ‘Manuscripten branden niet’ luidt een beroemde uitspraak van Boelgakov. Ook Viktor Vavitsj is niet verloren gegaan: enkele exemplaren van de oplage zijn bewaard gebleven (lees: ontvreemd door een medewerker van de drukkerij), zodat de roman, zij het meer dan vijftig jaar later, toch nog kon worden gepubliceerd. Hij is zonder meer een verrijking van de twintigste-eeuwse literatuur.

Willem G. Weststeijn



TSL 63