Nikolaj Gogol



Bij het verlaten van het theater na de
opvoering van een nieuwe komedie





Hal van het theater. Aan één kant zijn de trappen naar de loges en galerijen; in het midden is de ingang naar de stalles en het amfitheater, aan de andere kant is de uitgang. In de verte is een daverend applaus hoorbaar.

AUTEUR VAN HET STUK1 komt op Ik heb mij los moeten rukken, als uit een draaikolk! Heel het theater schudt op zijn grondvesten! Eindelijk die roem! Hemel, wat zou mijn hart een jaar of zeven, acht geleden tekeer zijn gegaan! Wat een energie zou er door mij heen zijn gegaan! Maar dat was lang geleden. Ik was toen jong en overmoedig, nog een jongeman. Gezegend zij de goddelijke voorzienigheid, die mij niet liet proeven van eerdere verrukkingen en loftuitingen! Nu… Maar de kilte van het verstand maakt de mens met de jaren wel wijzer. Je leert eindelijk dat applaus slechts weinig betekent en dat het tegen elke beloning bereid is te dienen: de acteur die het geheim van het hart en de ziel volledig doorgrondt, de danser die met zijn benen de uitvoering van onmogelijke danspassen weet te verwezenlijken, de goochelaar die – voor allen dondert het applaus! Of het hoofd nu denkt, of het hart nu voelt, of de diepte van de ziel weerklinkt, of de benen werken of de handen glazen omdraaien – alles wordt bedolven onder hetzelfde geklater. Nee, het is niet applaus waar ik nu naar verlang: nu zou ik mij willen verplaatsen naar de loges, naar de galerijen, naar de stalles, naar de engelenbak, overal doordringen, alle meningen en indrukken horen, nu ze nog ongerept en vers zijn, nu ze zich nog niet hebben geschikt naar de praatjes en oordelen van de kenners en journalisten, nu eenieder nog onder invloed is van zijn eigen oordeel. Ik heb dat nodig: ik ben komedieschrijver. Alle andere werken en genres zijn onderworpen aan de beoordeling van een enkeling, alleen de komedieschrijver stelt zich bloot aan het oordeel van iedereen; bij hem heeft iedere toeschouwer sowieso gelijk, een persoon van iedere rang kan al zijn rechter zijn. O, wat zou ik graag willen dat eenieder mij op mijn gebreken en tekortkomingen zou wijzen! Laat hem zelfs maar om mij lachen, laat zijn mond zich maar vullen met vijandigheid, partijdigheid, verontwaardiging, haat – alles wat hij maar wil, maar laat die meningen tenminste kenbaar worden gemaakt. Een woord kan niet zonder reden worden uitgesproken, en in alles kan een sprankje waarheid worden gevonden. Hij, die het waagt om anderen op hun lachwekkende kanten te wijzen, moet in alle redelijkheid ook de duidingen van zijn eigen zwakke en lachwekkende kanten accepteren.

Laat ik het eens proberen, ik blijf hier in de hal staan terwijl iedereen het theater verlaat. Het kan niet anders dan dat er gesproken wordt over het nieuwe stuk: een mens onder invloed van de eerste indrukken is altijd gretig om hen met anderen te delen. Hij loopt naar de zijkant. Er verschijnen enkele uitstekend geklede mensen; de ene praat en richt zich tot de andere. Laten we liever nu weggaan: zo meteen wordt een of andere onbeduidende toegift gespeeld.
Beiden gaan af.

Twee comme il faut, een beetje gezet lopen de trap af.

EERSTE COMME IL FAUT Het zou fijn zijn als de politie mijn koets niet te ver heeft weggesleept. Hoe heet die jonge actrice, weet jij dat?

TWEEDE COMME IL FAUT Nee, maar ze is lang niet verkeerd.

EERSTE COMME IL FAUT Ja, ze ziet er wel aardig uit, maar toch nog net niet helemaal je dat. Joh, een aanrader: een nieuw restaurant: gisteren serveerden ze ons verse groene erwten. Kust zijn vingertoppen – Verrukkelijk!
Gaan af.

Een officier loopt gehaast weg, een tweede houdt hem bij zijn arm tegen.

TWEEDE OFFICIER Laten we blijven.

EERSTE OFFICIER Nee vriend, een toegift, daar krijg je mij echt met geen stok naartoe. Wij kennen die stukjes, die worden gegeven om de boel af te ronden: lakeien in plaats van acteurs, en de vrouwen… één grote opeenstapeling van gedrochten. Gaat af.

EEN MONDAIN PERSOON, FATTERIG GEKLEED loopt de trap af Die schoft van een kleermaker heeft mijn broek veel te krap gemaakt, heel de tijd durfde ik niet te gaan verzitten. Ik zal hem eens flink dwarszitten en laat hem lekker een jaartje of twee op zijn geld wachten. Gaat af.

NOG EEN MONDAIN PERSOON, NOG WAT GEZETTER spreekt geanimeerd tegen de ander Nooit, nooit gaat hij met jou een kaartje leggen, geloof mij maar. Voor minder dan honderdvijftig roebel gaat hij geen kaartje leggen. Dat weet ik zo goed, omdat mijn zwager, Pafnoetjev, iedere dag met hem speelt.

AUTEUR VAN HET STUK in zichzelf En niemand nog een woord over de komedie…

AMBTENAAR VAN MIDDELBARE LEEFTIJD loopt naar buiten met wijd gespreide armen Het is gewoon, de duvel mag het weten wat het is!.. Wat een!.. Zulk een!.. Het lijkt gewoon helemaal nergens op! Gaat af.

BEETJE LUCHTHARTIGE HEER WAT LITERATUUR BETREFT richt zich tot een ander Dit is toch een vertaling?

DE ANDER Bespaar me, wat nou vertaling! Het verhaal speelt zich af in Rusland, met onze gebruiken en rangen zelfs.

BEETJE LUCHTHARTIGE HEER WAT LITERATUUR BETREFT Dat snap ik, maar er was toch ook iets in het Frans, niet helemaal in deze trant. Beiden gaan af.

EÉN VAN TWEE TOESCHOUWERS die ook afgaan Nu kan je nog niets weten. Wacht maar wat de kranten schrijven, dan weet je het.

TWEE BONTJASSEN de ene tegen de andere En u? Ik zou graag uw mening over de komedie horen.

ANDERE BONTJAS maakt betekenisvolle bewegingen met de lippen Ja, natuurlijk, je kan niet zeggen, dat het niet van… in zijn soort... Ja, natuurlijk, je kan er tegen zijn, dat er weer niets was van… om zo te zeggen, waar… en overigens… Drukt bevestigend de lippen op elkaar. Ja, Ja! Gaan af.

AUTEUR in zichzelf Nou zij zeiden tot dusver niet zo veel. Niettemin, de meningen komen: daar voorop zie ik ze hevig zwaaien met hun armen.

TWEE OFFICIEREN

EERSTE Ik heb nog nooit zo gelachen.

TWEEDE Ik zeg: een uitmuntende komedie.

EERSTE Nou, nee, laten we even kijken wat ze in de kranten schrijven: het moet zich onderwerpen aan de toets der kritiek… Kijk, kijk! Stoot tegen zijn arm.

TWEEDE Wat?

EERSTE wijst op één van de twee mensen die de trap af lopen Een schrijver!

TWEEDE gehaast Wie?

EERSTE Die daar. Sssst. Laten we luisteren wat ze zeggen.

TWEEDE En wie is die andere dan?

EERSTE Weet ik niet: geen idee wat voor iemand dat is. Beide officieren gaan opzij en geven hen de ruimte.

GEEN IDEE WAT VOOR IEMAND Met betrekking tot de literaire waarde kan ik niet oordelen; maar naar mijn oordeel zitten er scherpzinnige opmerkingen in. Echt scherp.

SCHRIJVER Kom nou, wat is er dan scherpzinnig? Wat voor laag volk wordt er opgevoerd, wat voor een toon! De grappen zijn van het platste soort: gewoon ronduit smerig!

GEEN IDEE WAT VOOR IEMAND Maar dat is een andere zaak. Ik zei ook: over de literaire waarde kan ik niet oordelen; ik merkte alleen op, dat het een grappig stuk is, het verschafte genoegen.

SCHRIJVER En zelfs niet grappig. Ja zeg, wat is hier nou grappig aan en welk genoegen? Een compleet onwaarschijnlijk plot. Allemaal ongerijmdheden: geen intrige, geen handeling, geen enkele scherpzinnigheid.

GEEN IDEE WAT VOOR IEMAND Goed, daar breng ik niets tegen in. In literair opzicht ja, in literair opzicht is het niet grappig; maar met betrekking tot, om zo te zeggen, vanaf een afstandje is er…

SCHRIJVER Is er wat? Kom op man, en zelfs dát niet! En wat is dat nou voor spreektaal? Wie praat er nou zo in de hogere kringen? Joh zeg nou zelf, praat ik zo met jou?

GEEN IDEE WAT VOOR IEMAND Dat is waar; dat heeft u zeer scherp opgemerkt. Inderdaad, zelf dacht ik daarover ook: er valt geen deugdzaam woord te bekennen. Het lijkt alsof alle personages hun lagere natuur niet kunnen verbergen, dat is waar.

SCHRIJVER En toch loop je het te prijzen!

GEEN IDEE WAT VOOR IEMAND Wie prijst er? Ik niet. Ik zie nu in dat het stuk waardeloos is. Maar ik kan dat toch niet direct herkennen, ik kan immers niet in literair opzicht oordelen. Beiden gaan af.

NOG EEN SCHRIJVER komt op in gezelschap van toehoorders, die hij druk gebarend toespreekt Gelooft u mij maar, ik weet waar ik het over heb: een afschuwelijk stuk, een smerig, smerig stuk! Geen één personage is naar waarheid, allemaal karikaturen! In het echt heb je dat niet, gelooft u mij, nee, ik kan het weten: ik ben zelf schrijver. Dan zeggen ze: levendigheid, observatie… maar dat is allemaal onzin, dat zijn allemaal vrienden, vrienden die loven, allemaal vrienden! Ik hoorde echt, dat ze hem nog net niet bij Fonvizin scharen, maar het stuk is het niets eens waard een komedie te worden genoemd. Een farce is het, een farce, en wel een compleet mislukte farce. De laatste onnozele komedie van Kotzebue is in vergelijking hiermee de Mont Blanc tegenover de Poelkovski-berg. Ik zal het iedereen bewijzen, mathematisch bewijzen, als twee keer twee. Simpel, vrienden en kameraden prijzen hem zó de hemel in, dat hij nu blijkbaar echt gelooft dat hij bijna Shakespeare is. Bij ons lopen vrienden altijd verschrikkelijk op te hemelen. Neem nu bijvoorbeeld zo’n Poesjkin. Waarom heeft heel Rusland het nu over hem? Allemaal vrienden: ze schreeuwen en schreeuwen en vervolgens doet iedereen ze na en loopt heel Rusland te schreeuwen. Gaat af samen met zijn toehoorders.

Beide officieren stappen naar voren en nemen hun plaats in.

EERSTE Dat is terecht, dat is volkomen terecht: precies, een farce; ik zei het al eerder, een domme farce, gesteund door vrienden. Eerlijk gezegd was een hoop zelfs weerzinwekkend om aan te zien.

TWEEDE Maar je zei toch, dat je nog nooit zo gelachen had?

EERSTE Maar dat is weer een andere zaak. Je begrijpt het niet, jij hebt duidelijk wat uitleg nodig. Wat is er in dit stuk? Ten eerste, geen intrige, ook geen handeling en zeker niets van scherpzinnigheid; allemaal onwaarschijnlijkheden en bovendien allemaal karikaturen.

TWEE ANDERE OFFICIEREN daarachter

EERSTE tegen de andere Wie beweert dat? Een van jullie, nietwaar?

TWEEDE kijkt opzij in het gezicht van de spreker, en gebaart met zijn hand.

EERSTE Wat? Is hij dom?

TWEEDE Nee, nee dat is het niet… Hij is op zich slim, maar nu het tijdschrift uitkomt en de publicatie van het boekje is vertraagd – zit er niets in mijn hoofd. Maar, trouwens, laten we gaan. Gaan af.

TWEE KUNSTLIEFHEBBERS

EERSTE Ik ben absoluut niet van het slag mensen, dat zijn toevlucht neemt tot de woorden: smerig, weerzinwekkend, dom van toon en dergelijke. Het is zo goed als bewezen, dat zulke woorden voornamelijk uit de monden komen van hen, die zelf van een zeer bedenkelijk allooi zijn; ze roddelen over de salon, maar zelf komen ze niet eens verder dan de hal. Maar daar gaat het niet over. Ik heb het erover, dat er in het stuk werkelijk geen intrige is.

TWEEDE Ja, als je de intrige in de zin neemt, zoals hij gebruikelijk geaccepteerd wordt, dat wil zeggen in de zin van liefdesintrige, dan, inderdaad, is deze er niet. Maar het lijkt erop dat de tijd is aangebroken om op te houden met dat eeuwige leunen op die intrige. Het is de moeite waard om eens goed om je heen te kijken. Alles is allang veranderd in de wereld. Tegenwoordig is drama veel sterker verbonden met de drang om carrière te maken, met het willen schitteren en overtreffen, met zich koste wat het kost op de ander wreken voor zijn laatdunkendheid, voor zijn bespotting. Hebben rang, kapitaal en een winstgevend huwelijk nu niet veel meer lading dan de liefde?

EERSTE Alles goed en wel, maar in dat opzicht zie ik in het stuk toch geen intrige.

TWEEDE Ik ga nu niet vaststellen of er wel of niet een intrige in het stuk is. Ik zeg alleen dat men al met al naar een specifieke intrige zoekt en het groter geheel niet wil zien. Mensen zijn simpelweg gewend geraakt aan die voortdurende minnaars, zonder wier bruiloft het stuk onmogelijk kan eindigen. Natuurlijk, het is een intrige, maar wat voor een intrige? Slechts een kleine knoop in het hoekje van een zakdoek. Nee, de komedie moet zich bundelen, met haar volledige massa, tot één grote knoop. De intrige moet alle personages omvatten, en niet slechts één of twee; de intrige moet datgene belichamen wat alle personages beroert. Iedereen is dan de held: de loop en voortgang van het stuk ontstaan uit een beweging van de hele machine: geen enkel wiel mag achterblijven als roestig en overbodig.

EERSTE Maar ze kunnen niet allemaal de held zijn; één of twee moeten de rest leiden.

TWEEDE Absoluut niet leiden, maar hooguit domineren. Ook in een machine bewegen enkele wielen opvallender en sterker, die kan je dominant noemen; maar het stuk wordt geleid door het idee, het concept: zonder dat is er geen eenheid. Echter, alles kan voor die eenheid zorgen: ook de afschuw, ook de angst voor de verwachting, ook dreiging van de wet in de verte…

EERSTE Maar daaruit kan je opmaken dat je de komedie een meer algemene betekenis moet geven.

TWEEDE Ja, is dat immers niet haar directe en werkelijke betekenis? Oorspronkelijk was de komedie een maatschappelijke, volkse creatie. Tenminste, zo is zij gepresenteerd door haar eigen vader, Aristophanes. Daarna pas begaf zij zich in het nauwe ravijn van de specifieke intrige, werd het pad der geliefden geïntroduceerd, en steeds dezelfde, onontbeerlijke intrige. Maar hoe zwak is daarentegen de intrige bij de allerbeste komedieschrijvers! Hoe nietszeggend die theatrale minnaars met hun kartonnen liefde!

DERDE nadert hem en slaat hem lichtjes op de schouder Jij hebt ongelijk: liefde kan net als andere gevoelens ook in de komedie voorkomen.

TWEEDE Ik zeg ook niet dat zij niet kan voorkomen. Maar zowel liefde als alle andere, meer verheven gevoelens kunnen alleen echte indruk maken als ze volledig worden uitgediept. Wie zich hiermee bezighoudt, moet onvermijdelijk al het andere opofferen. Alles wat precies de komedie kenmerkt, verbleekt dan, en de maatschappelijke betekenis van de komedie verdwijnt onherroepelijk.

DERDE Dus het onderwerp van een komedie moet dus onvermijdelijk laag zijn? De komedie is immers een laag genre.

TWEEDE Voor diegene die alleen op de woorden let en niet dieper ingaat op de gedachte erachter, is het zo, ja. Maar kunnen het positieve en het negatieve niet hetzelfde doel dienen? Kunnen de komedie en de tragedie niet dezelfde verheven gedachte uitdrukken? Schetst immers niet alles, tot de allerkleinste kronkel in de ziel van de schurkachtige en oneerzame mens, juist het beeld van de eerlijke mens? Wordt het immers niet duidelijk uit deze opstapeling van laaghartigheden, van wetteloosheid en onrechtvaardigheid, wat de wet, plicht en rechtvaardigheid van ons eisen? In de handen van een vaardige arts kan zowel warm als koud water dezelfde ziekte genezen, met hetzelfde succes: in de handen van talent kan alles dienstdoen als instrument voor het schone, als het maar geleid wordt door de verheven gedachte het schone te dienen.

VIERDE nadert Wat kan het schone dienen en waar hebben jullie het over?

EERSTE We hadden een discussie over de komedie. Wij praten allemaal over de komedie in het algemeen, maar niemand heeft nog iets over die nieuwe komedie gezegd. Wat zegt u ervan?

VIERDE Nou dit zeg ik ervan: het talent is evident, een observatie van het leven, veel is grappig, waarachtig, uit het leven gegrepen; maar over het algemeen is het stuk nét niet goed. Op de een of andere manier zie je noch intrige, noch ontknoping. Het is apart, dat onze komedieschrijvers in hun onderwerpskeuze altijd weer moeten terugvallen op de overheid. Geen enkele komedie kan zich daarvan losmaken.

DERDE Dat is waar. Maar aan de andere kant is het heel vanzelfsprekend. Wij zijn allen van de overheid afhankelijk, bijna iedereen is in dienst; de interesses van ieder van ons zijn min of meer verweven met die van de overheid. Zodoende is het niet onbegrijpelijk dat dat zich weerspiegelt in het werk van onze schrijvers.

VIERDE Zo is het. En wat zou het dat die relatie hoorbaar is: maar het is typerend, dat een stuk niet kan eindigen zonder de overheid. Zij blijkt noodzakelijk te zijn, net als het onvermijdelijke noodlot in de tragedies van de oudheid.

TWEEDE Ziet u wel: het is dus al iets instinctiefs bij onze komedieschrijvers. Het vormt dus al een soort onderscheidend karakter van onze komedies. In ons hart zit een zeker verborgen geloof in de overheid besloten. En wat dan nog? Daar is niets mis mee: God geve dat de overheid altijd en overal haar opdracht hoort: het vertegenwoordigen van de Voorzienigheid op aarde, opdat wij in haar geloven, zoals ze in de oudheid geloofden in het noodlot, dat de misdaad achterhaalde.

VIJFDE Gegroet heren! Ik hoor zojuist het woord ‘overheid’. De komedie ontlokt uitspraken en meningen…

TWEEDE Laten we het liever bij mij thuis over die uitspraken en meningen hebben, dan hier, in de hal van het theater. Gaan af.

Een aantal respectabele en goed geklede mensen komt na elkaar op.

NR. 1 Inderdaad, inderdaad, ik zie het: het is waar, zo is het bij ons en in sommige plekken is het zelfs erger: maar met welk doel, waartoe leidt dit? Dat is de vraag! Waarvoor dienen die voorstellingen? Welk nut hebben zij? Daar gaat het mij om! Wat moet ik er nou mee, dat er ergens van die schurken rondlopen? Ik… ik begrijp simpelweg de noodzaak van dat soort voorstellingen niet. Gaat af.

NR. 2 Nee, dit is geen bespotting van ondeugden, dit is een weerzinwekkende beschimping van Rusland, dat is het. Hier wordt de overheid zelf op een schadelijke manier neergezet, want het presenteren van slechte ambtenaren en machtsmisbruik, aanwezig in alle rangen, betekent het presenteren van de overheid zelf. Dit soort voorstellingen zouden ze gewoon niet moeten toestaan. Gaat af.

De heren A. en B. komen op, mensen van een niet onbelangrijke rang.

HEER A Hierop zeg ik precies het tegenovergestelde; misbruik moeten we laten zien; het is noodzakelijk dat wij onze eigen misstappen zien; en ik deel absoluut niet de mening van velen, van die overdreven opgewonden patriotten; maar ik vind alleen, dat hier aardig wat betreurenswaardig is…

HEER B Ik zou het mooi hebben gevonden, als u de opmerking had gehoord van een zeer bescheiden geklede man, die bij mij in de stalles zat… Ah, daar heb je hem!

HEER A Wie?

HEER B Die heel bescheiden geklede man daar. Wendt zich tot hem. Wij hebben het gesprek nog niet afgemaakt, terwijl het voor mij zo interessant begon te worden.

HEEL BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Maar ik ben eerlijk gezegd ook erg verheugd het voort te zetten. Ik hoor zojuist mensen roepen dat het stuk van geen kanten klopt, dat het een beschimping is van de overheid, van onze gewoontes, en dat het niet moet worden opgevoerd. Dat zette mij ertoe om me het hele stuk nog eens voor de geest te halen, en toegegeven, de uitvoering van de komedie lijkt mij nu nog voortreffelijker. Zoals ik het zie, wordt in de komedie met de lach zeer hard en diep gesneden in de hypocrisie, het masker van het fatsoen, waaronder de laagheid en schurkachtigheid zit, de oplichter, die de smoel trekt van een deugdzaam mens. Om je de waarheid te zeggen, vervult het mij met vreugde als ik zie hoe grappig fatsoenlijke woorden in de mond van een oplichter zijn, en hoe ontzettend grappig hun opgezette masker is voor iedereen, van stalles tot in de engelenbak. En vervolgens zijn er mensen, die zeggen dat je zoiets niet op het toneel moet zetten! Ik hoorde een opmerking, overigens gemaakt door naar wat mij lijkt een redelijk verstandig persoon: ‘En wat zal het volk zeggen, als het ziet dat er bij ons zulk misbruik voorkomt?’

heer a Neemt u mij niet kwalijk, maar ik heb mij eerlijk gezegd ook onwillekeurig afgevraagd: wat zal ons volk zeggen, als het naar dit alles kijkt?

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Wat het volk zal zeggen? Maakt ruimte voor twee mensen in lange kaftans.

BLAUWE KAFTAN tegen de grijze Ook al waren de heren uitgekookt, toch verbleekten ze allemaal toen de afrekening van de tsaar kwam. Beiden gaan af.

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Kijk, dat zal het volk zeggen, hoorden jullie dat?

HEER A Wat?

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Het zal zeggen: ‘Ook al waren de heren uitgekookt, toch verbleekten ze allemaal toen de afrekening van de tsaar kwam.’ Hoort u hoe trouw de mens is aan het natuurlijke instinct en gevoel? Hoe betrouwbaar is toch het eenvoudigste oog, dat nog niet vertroebeld is door uit boeken bij elkaar gescharrelde theorieën en gedachtes, maar dat de theorieën ontleent aan de menselijk natuur zelf! Want is het niet overduidelijk dat het volk na het zien van zo’n voorstelling juist meer geloof krijgt in de overheid? Ja, het volk heeft dergelijke voorstellingen nodig. Laat het maar de overheid en de slechte uitvoerders van de overheid van elkaar scheiden. Laat het maar zien dat machtsmisbruik niet ontstaat door de overheid, maar door de mensen die de eisen van de overheid niet begrijpen en die zich niet willen verantwoorden tegenover de overheid. Laat het maar zien dat de overheid deugdzaam is, dat haar oplettende oog over iedereen op gelijke wijze waakt, dat zij vroeg of laat de overtreders van de wet, de eer en de heilige plicht zal achterhalen, dat ieder met een onzuiver geweten naast de overheid zal verbleken. Ja, de Rus is verplicht dit soort voorstellingen te zien; gelooft u maar, als hij zelf het ongenoegen van afpersing en onrecht zal ondervinden, dan zal hij na het zien van zo’n voorstelling getroost zijn door het sterke geloof in de waakzame, hogere macht. Mij kwam nog een opmerking ter ore: ‘het volk zal zich een slecht oordeel vormen over zijn meerderen.’ Men verbeeldt zich dat het volk alleen hier, in het theater, voor de eerste keer, zijn meerderen zal zien; dat als thuis een of andere oude bedrieger het oplicht, het dat niet zal zien, maar dan gaat het naar het theater, en ja hoor, dan ziet het het wel. Men beschouwt het volk echt als dommer dan het achtereind van een varken, zo enorm dom, dat het niet eens in staat is om te bepalen welk pasteitje met vlees is gevuld en welk met rotzooi. Nee, ik vind het zelfs goed dat er nu geen eerlijk persoon op het toneel is opgevoerd. De mens is zelfingenomen; presenteer hem één goede kant tegenover een veelvoud aan slechte kanten, en nóg zal hij vervuld van trots het theater verlaten. Nee, het is goed dat er alleen maar uitzonderingen en gebreken zijn getoond die zo confronterend zijn, dat je er niet verantwoordelijk voor wilt zijn, dat het beschamend is om ook maar te erkennen dat dát echt mogelijk is.

HEER A Maar bestaan er bij ons dan werkelijk zulke mensen?

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Staat u mij toe u hierop te antwoorden: ik weet niet waarom ik iedere keer verdrietig word, als ik zo’n vraag hoor. Met u kan ik open zijn: in de trekken van uw gezicht zie ik iets dat mij tot openheid uitnodigt. De mens stelt zich vooral de vraag: ‘bestaan er dan werkelijk zulke mensen?’ Maar wanneer gebeurt het eens, dat iemand zich deze vraag stelt: ‘Ben ik zelf werkelijk helemaal zonder zulke gebreken?’ Nooit, nooit! Dat is het hem nou, ik zal tegenover u recht voor zijn raap zijn. Ik heb een goed hart, mijn hart is vervuld van liefde, maar als u eens wist hoeveel innerlijke kracht ik nodig heb gehad om mij niet over te geven aan verderfelijke eigenschappen, waar je je ongewild aan overgeeft als je met mensen leeft! En hoe kan ik zeggen dat ik op het moment van spreken niet dezelfde eigenschappen heb, waar tien minuten geleden nog iedereen om lachte en waar ik zelf óók om lachte.

HEER A na een korte stilte Ik moet bekennen dat ik aardig van mijn stuk ben gebracht door uw woorden. En als ik besef, mij voor de geest haal, hoe trots onze Europese opvoeding ons maakt, maar hoe deze ons in feite afschermt van wie wij werkelijk zijn, hoe neerbuigend en met welke minachting wij neerkijken op hen die niet hetzelfde laagje vernis hebben, hoe eenieder van ons zichzelf zo goed als heilig beschouwt, en over het slechte altijd in de derde persoon praat, dan, om de waarheid te zeggen, word ook ik zeer verdrietig vanbinnen… maar vergeeft u mijn onbescheidenheid – u bent er overigens ook zelf schuldig aan – vertelt u mij eens: met wie heb ik het genoegen te spreken?

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Ik ben, min of meer zoals een van die ambtenaren, van hetzelfde ambt als de opgevoerde personages van de komedie, en sinds drie dagen weg uit mijn provinciestadje.

HEER B Dat had ik niet gedacht. En vindt u het dan werkelijk niet beledigend om hierna te leven en te werken met zulke mensen?

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Beledigend? Daar kan ik u dit op zeggen: eerlijk gezegd heb ik vaak mijn geduld verloren. Bij ons in de provincie zijn niet alle ambtenaren uit het juiste hout gesneden; vaak moet je uit je vel springen van woede, om iets goeds voor elkaar te krijgen. Al een aantal keer heb ik mijn baan willen opzeggen; maar nu, net na deze voorstelling, voel ik een frisheid en daarmee gepaard de nieuwe kracht om met mijn werk door te gaan. Ik troost mij al met de gedachte dat slechtheid bij ons niet verborgen of gedoogd zal blijven, dat zij daar, in het zicht van al die eerzame mensen, geveld is door bespotting, dat er een pen is die niet terugdeinst voor het blootleggen van onze laagste motieven, zelfs als ze onze nationale trots aantasten, en dat er een nobele overheid is, die het toestaat dit te tonen aan iedereen die het wil zien; en alleen dat al geeft mij het enthousiasme om door te gaan met mijn nuttig werk.

HEER A Staat u mij toe een voorstel te doen. Ik werk bij een behoorlijk belangrijke overheidsinstantie. Ik heb echt deugdzame en eerlijke mensen nodig om mij te helpen. Ik bied u een plek aan waar u een breed veld van werkzaamheden zult hebben, waar u veel meer baat bij heeft en u zich goed in de kijker werkt.

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Staat u mij toe u van ganser harte te bedanken voor zo’n voorstel en staat u mij tezelfdertijd ook toe het af te slaan. Als ik zelf al voel dat ik nodig ben op mijn plek, zou het dan van mijn kant deugdzaam zijn om hem op te geven? En hoe kan ik opgeven, zonder er absoluut zeker van te zijn dat er na mij niet een of andere slimmerik gaat zitten, die gaat lopen afpersen? En als u met het gedane voorstel doelde op het krijgen van een eventuele onderscheiding, mag ik u dan dit zeggen: ik heb samen met anderen geapplaudisseerd voor de schrijver van het stuk, maar ik heb hem niet naar voren geroepen. Welke onderscheiding moet hij krijgen? Je kunt het stuk loven omdat het in de smaak viel, maar de schrijver vervulde slechts zijn plicht. Bij ons is het echt zo ver gekomen, dat niet alleen ter ere van een heldendaad, maar gewoon, wanneer iemand een ander niet belazert in het leven of op werk, hij zich al beschouwt als Joost mag weten wat voor deugdzaam mens, en hij oprecht boos wordt, als hij niet wordt opgemerkt en beloond. ‘Nou zeg’, zegt hij dan, ‘ik heb heel de tijd eerlijk geleefd en amper schurkenstreken uitgehaald – hoe kunnen ze mij nou rang noch onderscheiding geven?’ Nee, als iemand niet in staat is om deugdzaam te zijn zonder stimulans, dan geloof ik niet in zijn deugdzaamheid, dan is zijn armetierige deugdzaamheid geen cent waard.

HEER A Weigert u dan tenminste niet kennis met u te maken. Vergeeft u mij mijn opdringerigheid; u ziet zelf dat zij het resultaat is van mijn oprechte respect. Geeft u mij uw adres.

ZEER BESCHEIDEN GEKLEDE MAN Hier heeft u mijn adres; maar wees ervan overtuigd dat ik u niet toe zal staan het te gebruiken en ik morgenochtend bij u langs zal komen. Vergeeft u mij, ik ben niet opgegroeid in de hogere kringen en ik ben geen begenadigd spreker… maar het ontmoeten van een zo genereuze aandacht in een officieel persoon, zo’n streven naar het goede… God geve, dat iedere heer omringd zou zijn met zulke mensen! Gaat snel af.

HEER A bekijkt het kaartje in zijn handen van beide kanten Ik kijk nu naar dit kaartje en naar deze voor mij onbekende naam, en diep vanbinnen wordt het mij nu duidelijk. En eigenlijk is het een treurige gedachte, die zich langzaam ontplooit. God behoede jou, het voor ons zo onbekende Rusland! In jouw uithoeken, in jouw vergeten oorden, verbergt zich een dergelijke parel, en waarschijnlijk is hij niet de enige. Deze parels zijn uitgestrooid tussen jouw grove en donkere stenen als vonken van gouderts. Zijn verschijning heeft een zeer troostende werking, en mijn ziel is helemaal verlicht na de ontmoeting met deze ambtenaar, zoals hij zelf verlicht was na de voorstelling van de komedie. Vaarwel! Ik dank u dat u mij deze ontmoeting toestond. Gaat af.

HEER C nadert heer B Wie was dat bij jullie? Hij leek op een minister, niet?

HEER P nadert van de andere kant Kom nou, vriend, wat is dat nou, hoe zit dat precies..?

HEER B Wat?

HEER P Nou, hoe kan je dat nou ten tonele brengen?

HEER B Waarom niet?

HEER P Nou, oordeel zelf: kom op, werkelijk? Ja, gebreken zijn gebreken, maar wat voor voorbeeld geeft dit nou de toeschouwer?

HEER B Maar worden de gebreken dan geprezen? Er wordt immers de spot mee gedreven.

HEER P Nou ja, natuurlijk vriend, hoe dan ook: respect… want hierdoor verlies je alle respect voor de ambtenaren en hun plichten.

HEER B Niet de ambtenaren of hun plichten, maar diegenen die hun plichten een slechte invulling geven, die verliezen het respect.

HEER C Maar staat u mij toe dit op te merken: dit is allemaal in zekere zin een belediging, die min of meer toepasbaar is op iedereen.

HEER P Precies. Dat is precies wat ik zelf wou opmerken. Het is precies een belediging, die toepasbaar is. Nu voeren ze een of andere titulairraad op, maar daarna… eh… voeren ze misschien wel… eh… een echte staatsraad op…

HEER B En wat dan nog? Alleen het individu moet onschendbaar zijn; maar als ik mijn eigen personage bedenk, en ik geef hem bepaalde gebreken die bij ons voorkomen, en ik geef hem een rang die mij te binnen schiet, zelfs al zou het een echte staatsraad zijn, en laten we zeggen dat die echte staatsraad niet helemaal is zoals het zou moeten: en wat dan nog? Bevinden er zich tussen de echte staatsraden immers niet ook ganzen?

HEER P Nou, vriend, nou ga je echt te ver. Hoe kan een gans nou een echte staatsraad zijn? Vooruit, een titulairraad, maar… Nee, jij gaat echt te ver.

HEER C Waarom zou je niet, in plaats van een slechte imitatie, een goede, waardige imitatie neerzetten?

HEER B Waarom? Rare vraag: ‘waarom?’ Dan kan je je over een hoop afvragen ‘waarom’. Waarom besteedde die vader, die zijn zoon uit zijn ordeloos leven wilde ontzetten, geen woord meer aan vermaningen, maar stuurde hij hem naar het lazaret, waar ze hem tot zijn eigen afschuw de verschrikkelijke gevolgen van een ordeloos leven voorschotelden? Waarom deed hij dat?

HEER C Maar staat u mij toe op te merken: dat zijn toch eigenlijk onze collectieve wonden, die moeten wij niet tonen, maar verhullen.

HEER P Klopt. Daar ben ik het helemaal mee eens. Wij moeten het slechte verhullen en zeker niet tonen.

HEER B Het is dat ik weet wie dit zeggen, anders had ik gedacht dat deze woorden door hypocrisie zijn ingegeven in plaats van door een oppervlakkige liefde voor het vaderland. Volgens jullie is het alleen nodig om te verhullen, om alleen de buitenkant van die, zoals jullie het noemen, collectieve wonden op een of andere manier te genezen. Zorg dat ze voorlopig niet zichtbaar zijn, en laat de ziekte vanbinnen maar tekeergaan, dat doet er niet toe. Het doet er niet toe dat zij verschrikkelijk kan verergeren en dat de symptomen zich pas manifesteren wanneer iedere genezing al te laat is. Het doet er niet toe. Jullie willen niet weten dat zonder een diepe, hartstochtelijke belijdenis, zonder het christelijke besef van je eigen zonden, zonder de overdrijving ervan in onze eigen ogen, wij niet in staat zijn boven die zonden uit te stijgen, niet in staat zijn om de ziel hoger te laten reiken dan het verachtelijke van het leven. Jullie willen dat niet weten! Laat de mens maar stom blijven, laat zijn leven maar slapend aan hem voorbij gaan, laat hem maar vooral niet huiveren of huilen in het diepst van zijn hart, laat hem maar zijn ziel in slaap sussen, opdat geen enkele schok hem nog wakker kan krijgen! Nee… vergeeft u mij! Een mond die zulke woorden kan produceren, wordt bewogen door koud egoïsme en niet door de heilige, zuivere liefde voor de mensheid. Gaat af.

HEER P na een korte stilte Wat zwijg jij nou? Wat dan? Wat zei hij nou allemaal?

HEER C zwijgt.

HEER P vervolgt Hij kan voor zichzelf zeggen wat hij wil, maar toch blijven het, zeg maar, onze wonden.

HEER C ter zijde Nou, hij heeft iets over die wonden gehoord hoor! Hij gaat nu met iedereen alleen nog daarover ouwehoeren!

HEER P Zo, ik kan hier echt wel uren over doorgaan, het laatste woord is nog niet gezegd, vind je niet… Ha, kijk, vorst N. Luister vorst, loop niet weg!

VORST N Wat is er dan?

HEER P Kom, laten we wat praten, blijf staan! En, hoe vond je het stuk?

VORST N Ja, grappig

HEER P Maar zeg eens: hoe kan dat nou worden opgevoerd? Waar lijkt dat nou op…?

VORST N Waarom kan het niet worden opgevoerd?

HEER P Kom, zeg nou zelf, hoe kan dat nou: opeens heb je op het toneel een schurk. Het zijn toch allemaal onze wonden.

VORST N Welke wonden?

HEER P Ja, dat zijn onze wonden, onze, om zo te zeggen, collectieve wonden.

VORST N wrevelig Hou ze voor jezelf! Laat het jouw wonden zijn en niet de mijne! Wat loop je nou toch te zeuren? Ik moet naar huis. Gaat af.

HEER P vervolgt En dan ook weer, wat voor onzin verkondigde hij hier? Zegt-ie: een echte staatsraad kan een gans zijn. Nou, vooruit, een titulairraad kan je nog toestaan…

HEER C Trouwens, laten we gaan, genoeg gepraat: ik denk dat alle voorbijgangers nu wel weten dat jij een echte staatsraad bent. Ter zijde. Er zijn mensen die de kunst verstaan alles af te kraken. Zij kunnen jouw woorden zo banaal verdraaien, dat je er zelf rood van wordt. Misschien zeg je wel eens iets dommigs, het kan zomaar gebeuren, maar er zijn altijd genoeg vrienden en voorstanders die dat volledig uitmelken en het nog dommer laten klinken dan het al is. Werkelijk waar, het voelt alsof ik in de drek heb gelegen. Gaat af.

Een militair en een staatsraad komen samen op.

STAATSRAAD Hoort u eens wat u zegt, meneer de militair! U zegt: ‘dat moet worden opgevoerd op toneel’, u bent bereid om naar hartenlust te lachen om een of andere ambtenaar; maar als een of andere militair wordt beledigd – ik zeg alleen maar, dat er in zo’n regiment officieren, en dan heb ik het niet eens over slechte eigenschappen, maar ik zeg gewoon: je hebt slechte officieren, met een onfatsoenlijke manier van doen – en u bent bereid om alleen daarom een klacht in te dienen bij het parlement.

MILITAIR Luistert u toch, waar ziet u mij voor aan? Natuurlijk zijn er onder ons van die Don Quichotten, maar gelooft u mij, er zijn ook veel oprecht weldenkende mensen, die maar wat blij zullen zijn, als die besmeurde, bij elkaar geraapte titels ter bespotting worden opgevoerd. En wat is hier nou beledigend? Kom maar op, kom maar op! Wij zijn altijd bereid om te kijken.

STAATSRAAD ter zijde Zo roept de mens nou altijd: ‘Kom maar op!’ En dan komt het, en dan wordt hij boos. Beiden gaan af.

TWEE BONTJASSEN

EERSTE BONTJAS Bij de Fransen bijvoorbeeld ook; maar bij hen is dat allemaal erg lief. Kijk, weet je nog in die toegift van gisteren: hij kleedt zich uit, gaat in bed liggen, pakt van tafel een bak sla en stopt hem onder zijn bed. Het is natuurlijk indiscreet, maar wel lief. Daar kan je naar kijken, het is niet beledigend… Mijn vrouw en kinderen gaan iedere dag naar het theater. Maar hier – eerlijk, wat is dit? – zit een of andere hufter, boerenpummel, die ik nog niet eens in de hal zou binnenlaten, een beetje rond te hangen, te lanterfanten, uit zijn neus te eten – eerlijk, wat is dit? Dit lijkt toch nergens op?

TWEEDE BONTJAS Bij de Fransen is het anders. Daar heb je société, mon cher, bij ons is dat niet mogelijk. Bij ons zijn de schrijvers namelijk gespeend van iedere vorm van onderwijs: dit is voor het grootste deel geleerd op het seminarie. Het zijn zuiplappen en rokkenjagers. Bij mijn lakei kwam ook een of andere schrijver op bezoek: waar krijgt hij dan zijn kennis van de gegoede stand? Beiden gaan af.

MONDAINE DAME in gezelschap van twee mannen, een in frak, de ander in uniform Wat zijn dat voor mensen, wat zijn dat voor personages! Hoewel eentje wel leuk was… Waarom schrijven ze toch bij ons niet zoals de Fransen schrijven, zoals bijvoorbeeld Dumas en anderen? Ik hoef geen voorbeelden van deugden; toon mij een vrouw die het spoor bijster is, die zelfs haar man zou verlaten, opgeven voor, zeg maar, de meest verdorven en ontoelaatbare liefde. Maar presenteer het op een meeslepende manier, zodat ik overtuigd zou zijn van haar geluk, dat ik van haar zou kunnen houden… Want al die personages hier: de een is nog afstotelijker dan de ander.

MAN IN UNIFORM Ja, triviaal, triviaal.

MONDAINE DAME Zegt u eens: waarom is alles bij ons in Rusland zo triviaal. man in frak Ach liefje, waarom alles zo triviaal is, vertel ik je zo wel. Kijk, daar is onze koets al. Alle drie gaan af.

Drie mannen komen samen op.

EERSTE Hoezo niet lachen? Lachen mag, maar wat is dit nou voor onderwerp van bespotting; misbruik en gebreken? Wat is daar grappig aan!

TWEEDE Waar moet je dan om lachen? Om de deugden, om de waardigheid van de mens?

EERSTE Nee, mijn beste, dat is inderdaad geen onderwerp voor een komedie! Dit raakt op een of andere manier de overheid. Alsof er geen andere onderwerpen zijn waarover je kan schrijven?

TWEEDE Welke andere onderwerpen dan?

EERSTE Nou, zijn er dan zo weinig grappige, alledaagse voorvallen? Bijvoorbeeld, stel je voor, ik wil gaan wandelen op het Aptekarski-eiland, maar de koetsier brengt mij opeens naar het Vyborg-eiland of het Smolny-klooster. Dat zijn toch aardig wat grappige aaneenschakelingen?

TWEEDE U wilt de komedie dus alle serieuze betekenis ontnemen. Maar waarom moet je absolute regels opstellen? Er is altijd wel een komedie in uw eigen smaak, er zijn er zo veel. Waarom zou je het bestaan van twee of drie van het zojuist gespeelde soort niet toestaan? Als u echt alleen houdt van de komedies waar u het net over had, gaat u dan gewoon naar het volkstheater; daar ziet u iedere dag een stuk, waar de een zich onder een stoel verbergt, en de ander hem aan zijn been daaronder vandaan sleept.

DERDE Ach nee, luistert u, zo is het niet. Alles heeft zo zijn grenzen. Er zijn dingen, waar je, om zo te zeggen, niet om zou moeten lachen, die in een bepaalde zin heilig zijn.

TWEEDE in zichzelf, met een bittere lach Zo is het altijd in het leven: lach je om de ware grootmoedigheid, om hem die een werkelijk verheven ziel heeft, dan houdt niemand je tegen; maar lach je om het verdorvene, het slechte, het lage, dan begint iedereen te roepen: ‘hij lacht om iets heiligs’.

EERSTE Kijk, ziet u nu wel, u bent zo te zien helemaal overtuigd: u zegt geen woord meer. Gelooft u mij maar, u hoeft niet overtuigd te zijn: het is de waarheid. Ik ben zelf een onbevooroordeeld mens en ik zeg dit niet om te… maar het is gewoon geen zaak van de schrijver, het is geen onderwerp voor een komedie Gaat af.

TWEEDE in zichzelf Eerlijk gezegd zou ik voor geen goud in de schoenen van de schrijver willen staan. Liever niet! Kies je voor nietszeggende, alledaagse gevallen, dan zal iedereen zeggen: ‘Hij schrijft troep, hij heeft geen enkel dieper moreel doel’; kies je een onderwerp dat een klein beetje iets heeft van een ethisch doel, dan zeggen ze: ‘Dat is niet zijn zaak, schrijf liever onzin!’ Gaat af.

Jonge vrouw uit de hogere kringen, begeleid door haar man.

MAN Onze koets kan niet ver zijn, wij kunnen zo wegrijden.

HEER N nadert de dame Wat zie ik! U bent gekomen om een Russisch stuk te zien!

JONGE VROUW Wat bedoelt u? Ben ik soms niet een echte patriot?

HEER N Nou, als dat zo is, dan bent u niet helemaal doortrokken van uw patriottisme. Waarschijnlijk verfoeit u het stuk, niet?

JONGE VROUW Helemaal niet. Ik vind dat veel ervan waar is. Ik heb hartelijk gelachen.

HEER N Hoezo heeft u gelachen? Is het omdat u graag lacht om alles wat Russisch is?

JONGE VROUW Omdat het gewoon grappig was. Omdat precies die slechtheid en laagheid werden getoond, die door geen enkel kledingstuk te bedekken zijn, en als het zich niet afspeelde in een provinciestadje, maar hier, te midden van ons allen, dan zou je precies dezelfde slechtheid en laagheid hebben: daar lach ik dus om.

HEER N Zojuist zei een zeer intelligente dame mij dat zij ook had gelachen, maar dat het stuk in zijn geheel een trieste indruk op haar had gemaakt.

JONGE VROUW Ik wil niet weten wat die intelligente dame voelde; maar ik heb niet zulke gevoelige zenuwen en ik ben altijd blij om te lachen om iets wat echt grappig is. Ik weet dat er enkele van ons zijn, die bereid zijn om van harte te lachen om de scheve neus van een mens, maar niet de moed hebben te lachen om hun eigen scheve ziel.

In de verte verschijnt nog een jonge vrouw met haar echtgenoot.

HEER N Ah, kijk daar loopt uw vriendin. Ik zou graag haar mening over de komedie willen weten. De dames geven elkaar een hand.

EERSTE DAME Ik zag uit de verte hoe jij lachte.

TWEEDE DAME Ja, wie lachte er niet? Iedereen lachte.

HEER N Maar kreeg u geen enkel treurig gevoel?

TWEEDE DAME Om de waarheid te zeggen: ik werd inderdaad treurig. Ik weet dat het allemaal waar is; ik heb dit soort dingen vaak genoeg in het echt gezien, maar toch viel het mij zwaar.

HEER N Dus de komedie beviel u niet?

TWEEDE DAME Luistert u dan toch, dat heb ik niet gezegd. Ik heb al gezegd dat ik van harte heb gelachen en misschien nog wel meer dan alle anderen; ik denk zelfs dat ze me voor gek verklaarden… Maar wat mij treurig maakte, was dat ik hoopte dat ik mij kon ontspannen, al was het maar omwille van één goed personage. Die overdaad en veelvoud van lage...

HEER N Gaat u verder, gaat u verder!

TWEEDE DAME Hoort u eens, adviseert u de schrijver dat hij tenminste één eerlijk persoon opvoert. Vertelt u hem dat men dat van hem verlangt, dat dat werkelijk goed zou zijn.

ECHTGENOOT EERSTE DAME Adviseert u hem dat maar juist niet. Dames verlangen altijd naar een theatrale ridder, die keer op keer met iedere lettergreep zijn deugdzaamheid onderstreept.

TWEEDE DAME Helemaal niet. Wat kent u ons slecht! Dat is meer iets voor u! U houdt zelf juist van al dat gezever over nobelheid. Ik weet echt wel hoe er door jullie geoordeeld wordt: een of andere dikzak schreeuwde zo dat het vuilspuiterij is en dat er bij ons zulke laagheden en schurkenstreken niet voorkomen, dat hij volgens mij alle aandacht naar zich toe trok. En wie sprak er? De meest lage en schurkachtige persoon, die bereid is om zijn hele ziel en zaligheid te verkopen. Ik wil hem alleen niet bij naam noemen.

HEER N Zegt u eens, wie was dat dan?

TWEEDE DAME Waarom wilt u dat weten? Hij is echt niet de enige; ik hoorde onafgebroken hoe iedereen om ons heen schreeuwde: ‘Het is een weerzinwekkende bespotting van Rusland, een bespotting van de overheid! Hoe kan zoiets worden toegestaan? Wat zal het volk zeggen?’ En waarom schreeuwden zij? Omdat zij werkelijk zo voelden en dachten? Doe mij een lol! Om rumoer te creëren, om het stuk te laten verbieden, omdat zij, wellicht, iets in het stuk herkenden van zichzelf. Dat zijn nou uw echte, niet theatrale ridders!

ECHTGENOOT EERSTE DAME O! Ook bij u begint er nu echt iets van boosheid op te komen!

TWEEDE DAME Boosheid, juist ja, boosheid. Ja, ik ben slecht, verschrikkelijk slecht. En het is niet mogelijk niet slecht te zijn, aangezien onder ieder masker laaghartigheid verschijnt.

ECHTGENOOT EERSTE DAME Ja, maar wat wilt u dan; dat er nu een ridder tevoorschijn schiet, over een of ander ravijn springt, bijna zijn nek breekt…

TWEEDE DAME Pardon?

ECHTGENOOT EERSTE DAME Werkelijk: wat hebben vrouwen echt nodig? Wat zij echt nodig hebben is dat er in het leven een romance is.

TWEEDE DAME Nee, nee, nee! Ik kan het nog tweehonderd keer herhalen: nee! Dat is een banale, oubollige gedachte, die u ons constant opdringt. Vrouwen zijn echt een stuk edelmoediger dan mannen. De vrouw kan niet, de vrouw is niet in staat tot al die hatelijkheden en smerigheden die een man wel bedrijft. Een vrouw kan niet schijnheilig doen, waar u dat wel doet, zij kan die laagheden niet door de vingers zien, maar u wel. Zij heeft voldoende deugdzaamheid om dit allemaal te zeggen, zonder de andere kant op te kijken, of het de ander nou bevalt of niet, gewoon omdat het gezegd moet worden. Wat laag is, is laag, hoe u het ook wil verbergen of anders doen voorkomen. Het is laag, laag, laag!

ECHTGENOOT EERSTE DAME Ja, ik zie, dat u in alle opzichten kwaad bent.

TWEEDE DAME Omdat ik open ben en het niet kan verdragen als er onwaarheden worden gezegd.

ECHTGENOOT EERSTE DAME Kom, wordt toch niet boos, geeft u mij de hand! Ik maakte maar een grapje!

TWEEDE DAME Hier heeft u mijn hand, ik ben niet boos. Richt zich tot heer N. Luister, adviseert u de schrijver dat hij in de komedie een deugdzaam en eerlijk persoon opvoert.

HEER N Maar hoe moet dat dan? Wat als hij een eerlijk persoon opvoert en die eerlijke persoon dan lijkt op een theatrale ridder?

TWEEDE DAME Nee, als hij het goed en krachtig aanvoelt, dan zal zijn held geen theatrale ridder zijn.

HEER N Het lijkt mij anders niet zo makkelijk om te doen.

TWEEDE DAME Als hij het niet kan, dan zegt dat gewoon dat uw schrijver geen diepe en sterke zielsberoeringen kent.

HEER N Hoezo?

TWEEDE DAME Nou ja, wie onophoudelijk en altijd lacht, kan onmogelijk hele diepe gevoelens hebben: waarschijnlijk is hij dus niet in staat om te voelen wat alleen een teer hart voelen kan.

HEER N Die is goed! Dus de schrijver kan volgens u onmogelijk een deugdzaam mens zijn?

TWEEDE DAME Ja zeg, u interpreteert het nu helemaal andersom. Ik heb er met geen woord van gerept dat de schrijver niet deugdzaam zou zijn en niet een standvastig begrip heeft van eer in iedere betekenis van het woord. Ik zeg alleen, dat hij niet… het hart tot tranen toe zou kunnen beroeren, niet heel erg van iets kan houden, vanuit het diepste van zijn ziel.

ECHTGENOOT TWEEDE DAME Hoe kan je dat nou zo vol overtuiging zeggen? tweede dame Dat kan ik, omdat ik het weet. Alle mensen die lachen of spotvogels zijn, allemaal zijn ze zelfingenomen, bijna allemaal ook egoïsten; natuurlijk, nobele egoïsten, maar wel egoïsten.

HEER N Met andere woorden, u geeft beslist de voorkeur aan dat genre werken waarin alleen de hogere motieven van de mens werkzaam zijn.

TWEEDE DAME O, natuurlijk! Ik schat ze altijd hoger in, eerlijk gezegd heb ik ook een groter innerlijk geloof in zo’n schrijver.

ECHTGENOOT EERSTE DAME richt zich tot heer N. Zie je nou wel, komt er niet steeds weer hetzelfde uit? Dat is de vrouwelijke smaak. Voor hen staat de meest vulgaire tragedie hoger dan de allerbeste komedie, en alleen maar, omdat het een tragedie is…

TWEEDE DAME Houd uw mond, anders wordt ik weer boos. Richt zich tot heer N. Maar vertelt u eens, spreek ik niet de waarheid: want een komedieschrijver moet toch onvermijdelijk een koud hart hebben?

ECHTGENOOT TWEEDE DAME Of warm; een prikkelbaar karakter wekt immers bespotting en satire.

TWEEDE DAME Goed, of prikkelbaar. Maar wat betekent dat dan? Dat betekent dat de oorsprong van zulke werken te vinden is in rancune, verbittering, verontwaardiging, en misschien is het in alle opzichten ook gerechtvaardigd. Maar er is niets waaruit blijkt dat het uit een hogere liefde voor de mensheid is gecreëerd…in één woord: liefde. Heb ik gelijk?

HEER N Jazeker.

TWEEDE DAME Mooi, zegt u dan eens: lijkt de schrijver van dit stuk op deze beschrijving?

HEER N Hoe zou ik dat kunnen zeggen? Ik ken hem niet goed genoeg om over zijn ziel te oordelen. Maar alles wat ik over hem gehoord heb in aanmerking genomen, moet hij inderdaad of een egoïst of een zeer geïrriteerd iemand zijn.

TWEEDE DAME Nou, ziet u wel, dat had ik goed gezien.

EERSTE DAME Ik weet niet waarom, maar ik zou niet willen dat hij een egoïst was.

ECHTGENOOT EERSTE DAME Kijk, daar gaat onze lakei, de koets moet dus gereed zijn. Tot ziens. Drukt de hand van de tweede dame. U komt bij ons langs, toch? Bij ons theedrinken?

EERSTE DAME terwijl ze afgaat Alstublieft!

TWEEDE DAME Absoluut.

ECHTGENOOT TWEEDE DAME Het lijkt erop dat onze koets ook klaar staat. Ze gaan af achter het andere echtpaar aan.

Twee toeschouwers komen op.

EERSTE Leg mij dit dan uit: waarom je, als je iedere handeling, personage en karakter afzonderlijk analyseert, dit ziet: het is allemaal waar, levendig, uit het leven gegrepen, en tegelijkertijd heeft het iets monsterachtigs, overdrevens, karikaturaals, zodat je, als je het theater verlaat, je ongewild afvraagt: bestaan zulke mensen dan echt? Maar ondertussen kun je ze ook niet echt misdadigers noemen.

TWEEDE Absoluut niet, het zijn zeker geen misdadigers. Ze zijn precies zoals in de uitdrukking: ‘niet door en door kwaad, maar gewoon een stuk onverlaat.’

EERSTE En dan nog iets: die monsterachtige opeenstapeling, die overdaad; is dat niet een tekortkoming van de komedie? Zegt u mij eens, waar is er dan een samenleving die alleen maar uit dat soort mensen bestaat? Als het niet de helft is, dan bestaat toch zeker een flink gedeelte van onze gemeenschap uit verstandige mensen? Als de komedie de beeltenis en de spiegel van ons maatschappelijk leven moet zijn, dan moet zij het wel geheel waarheidsgetrouw weergeven.

TWEEDE Ten eerste is, naar mijn mening, deze komedie helemaal geen beeltenis, maar eerder een illustratie. Zoals u ziet, is zowel het toneel als de plaats van handeling fictief. Anders zou de schrijver niet zulke opzichtige fouten en anachronismen hebben gemaakt, zou hij niet zulke taal in de mond leggen van personages die, gezien hun hoedanigheid en de plaats die zij innemen, daar niet toe neigen. Slechts de eerste irritatie beschouwde dat als persoonlijkheid, waarin geen spoor van persoonlijkheid te vinden is en dat min of meer tot de persoonlijkheid van alle mensen behoort. Het is een verzamelplaats: overal vandaan, uit alle uithoeken van Rusland, zijn de uitzonderingen van de waarheid, dwalingen en misbruik samengekomen om één enkel idee te dienen: zodat de toeschouwer een heldere, deugdzame afkeer krijgt van al die laagheid. Die indruk wordt versterkt doordat geen enkele van de opgevoerde personages zijn menselijkheid verliest: het menselijke is overal voelbaar. Daardoor wordt de huivering van het hart nog intenser. En terwijl hij lacht, draait de toeschouwer zich onbewust zich om, alsof hij voelt dat hij omringd is door datgene waar hij om lacht, en hij zich ieder moment zou moeten kunnen verdedigen, opdat het niet zijn eigen hart binnendringt. Ik denk dat het voor de schrijver het meest amusant is om het verwijt te horen: ‘waarom zijn de personages en helden zo afstotelijk?’, aangezien hij alles op alles heeft gezet om hen afstotelijk te maken. Want als de komedie een plaats zou hebben gereserveerd voor een eerlijk personage, met alle aantrekkelijkheid van dien, dan zou iedereen zonder uitzondering aan de kant gaan staan van het eerlijke personage en alles vergeten over de andere personages, die hun nu zoveel angst inboezemen. Deze karakters zouden na de voorstelling misschien niet door het hoofd blijven spoken, alsof het echte mensen zijn; de toeschouwer zou dan niet dat nare gevoel hebben gekregen en hebben gezegd: ‘Bestaan er dan werkelijk zulke mensen?’

EERSTE Ja, maar dat zullen ze niet meteen snappen.

TWEEDE Zeer waarschijnlijk. De onderliggende idee wordt altijd pas later begrepen. En hoe levendiger, hoe helderder de karakters waarmee de idee zich omhult en waarover hij zich verdeelt, hoe meer de algemene aandacht op de karakters blijft gevestigd. Alleen als je ze bij elkaar optelt, krijg je de som en de idee van het kunstwerk. Maar om zulke letters snel te analyseren en samen te voegen, om direct tussen de regels te lezen; dat kan niet iedereen. En tot die tijd zullen ze lange tijd de letters los van elkaar zien. En u zult zien, dit zeg ik u alvast op voorhand: vooral zal iedereen uit een afgelegen provinciestad in Rusland zich boos maken en ervan overtuigd zijn, dat dit een kwalijke satire is, een vulgair, laag verzinsel, dat precies op hen gedoeld is. Ze gaan af.

EEN AMBTENAAR Het is een vulgair, laag verzinsel; het is een satire, laster!

TWEEDE AMBTENAAR Nu is blijkbaar niets meer overgebleven. Wetten zijn overbodig geworden, de dienst is overbodig geworden. Dit uniform dat ik aanheb, dat kan ik nu wel weggooien: het is toch maar een vod.

Twee jongemannen komen snel aangelopen.

EEN Nou, iedereen is boos. Ik heb al zoveel meningen gehoord dat ik van ieder die ik zie kan raden wat hij over het stuk denkt.

TWEEDE O ja, wat denkt die dan?

EERSTE Bedoel je hem, die zich in zijn jas worstelt?

TWEEDE Ja. eerste Hij denkt dit: ‘Voor zo’n komedie zou je naar Siberië moeten worden gestuurd!...’ Maar trouwens, de hogere rangen hebben zich in beweging gezet, de toegift is zo te zien afgelopen. Het gepeupel komt nu aangestormd. Laten we wegwezen! Beiden gaan af.

Het lawaai neemt toe, er is nu een gedrang op de trappen. Er rennen militairen, halve pelsjassen, hoeden, Duitse koopmanskaftans. Driekantige hoeden met pluimen, mantels van allerlei soorten: van artilleristen, militaire, tweedehandse en pronkerige, met beverbont. De menigte duwt de heer omlaag die met zijn jas worstelt; de heer stapt opzij en gaat aan de zijkant verder zijn jas aan te trekken. De menigte bestaat uit heren en ambtenaren van alle soorten en maten. Lakeien in livrei maken de weg vrij voor hun heer. Een vrouw gilt: ‘Lieve hemel, ze lopen mij gewoon omver!’

EEN ZEER JONGE AMBTENAAR MET EEN NEDERIG KARAKTER loopt af op de heer, die zijn jas aantrekt Uwe excellentie, staat u mij toe, dat ik u help!

HEER IN DE JAS Ah, goedendag! Jij hier? Kwam je kijken?

ZEER JONGE AMBTENAAR Jawel, uwe excellentie, amusant schouwspel.

HEER IN DE JAS Troep! Helemaal niet amusant!

ZEER JONGE AMBTENAAR Dat is correct, uwe excellentie: absoluut helemaal niet.

HEER IN DE JAS Dit soort schrijvers verdient de zweep, en geen loftuitingen.

ZEER JONGE AMBTENAAR Dat is waar, uwe excellentie.

HEER IN DE JAS Kijk dan toch, ze laten ook jonge mensen in het theater toe. Daar hebben ze een hoop aan! En kijk jou dan: je bent nog maar net op de kanselarij begonnen en je gaat blijkbaar al meteen grof lopen doen!

ZEER JONGE AMBTENAAR Om u te dienen, uwe excellentie!... Staat u mij toe, ik baan u een weg naar voren! Tegen de menigte, de een na de ander wegduwend. Hé, jullie, maakt plaats, de generaal komt eraan! Richt zich met buitengewone hoffelijkheid tot twee chic geklede heren. Heren, weest u zo goed, staat u de generaal toe door te kunnen lopen!

De goed geklede heren maken ruimte en laten hem doorlopen.

EERSTE Ken je die generaal niet? Het moet toch een bekend iemand zijn?

TWEEDE Weet ik niet, ik heb hem nog nooit gezien.

SPRAAKZAME AMBTENAAR komt vanachter aangelopen Gewoon een staatsraad, wat betreft rang wordt hij slechts gerekend tot de vierde klasse. Zijn succes? In vijftien jaar dienst de Vladimir-, Anna- en Stanislavorde, 3000 roebel salaris, tweeduizend dinertoelage,en een vergoeding voor zijn werk in de zaal, in commissies, en niet in de laatste plaats het departement. de goed geklede heren de één tegen de ander Laten we gaan! Gaan af.

SPRAAKZAME AMBTENAAR Het zijn vast moederskindjes. Blijkbaar in dienst bij een buitenlands college. Ik hou niet van komedies; tragedies zijn meer mijn smaak. Gaat af.

EEN STEM UIT DE MENIGTE Jakkes, wat is er veel volk komen opzetten!

OFFICIER worstelt zich door de menigte met een dame aan de hand Hé, jullie, baarden, wat staan jullie te dringen? Zie je dan niet: een dame?

KOOPMAN met een dame aan de hand Ik heb zelf een dame, vadertje.

STEM UIT DE MENIGTE Kijk, ze draaide zich om, zie je, zie je? Ze is nu wat lelijker geworden, maar zo’n drie jaar geleden…

VERSCHILLENDE STEMMEN Ja dertig kopeken, luister nou, jij pakte zijn wisselgeld. – Een kwaadaardig, schofterig stuk! – Amusant stukje! – Wat werk jij allemaal naar binnen?

STEM AAN ÉÉN KANT VAN DE MENIGTE Het is allemaal troep! Waar kan zoiets voorkomen? Zulke dingen kunnen namelijk alleen op het Tjoekotski-eiland gebeuren.

STEM AAN ANDERE KANT VAN DE MENIGTE Nou, precies zo’n gebeurtenis heeft er zich bij ons in het stadje afgespeeld. Ik vermoed, dat als de schrijver er al niet zelf bij was, hij er toch zeker van gehoord moet hebben.

STEM VAN EEN KOOPMAN Het is maar hoe je het bekijkt, maar hier zit, zeg maar, meer een morele kant aan. Natuurlijk, er kan van alles gebeuren. Ja, oordeelt u immers maar zelf, ook bij een eerlijk persoon zijn er van die gevallen dat…Maar wat de moraliteit betreft, zo gaat het er aan toe bij die aristocratie.

STEM VAN HEER MET EEN OPHITSEND KARAKTER Het moet een ploert zijn, een leperd van een schrijver: hij heeft alles doorzien, hij weet alles!

DE STEM VAN EEN BOZE, MAAR BLIJKBAAR ERVAREN AMBTENAAR Wat weet hij? Geen donder weet hij. En hij liegt, hij liegt: alles wat hij heeft geschreven, het zijn allemaal leugens. En steekpenningen worden helemaal niet zo aangenomen, als het daar dan om gaat…

STEM VAN EEN ANDERE AMBTENAAR UIT DE MENIGTE Ja, wat roept u nou: ‘Grappig, grappig!’, weet u dan, waarom het grappig is? Omdat het allemaal individuen zijn. Omdat hij uit de daden van Jan en alleman zijn inspiratie haalt. Kijk, daarom is het grappig.

ONBEKENDE STEM Halt, ze hebben mijn hoofddoek gestolen!

Twee officieren, die elkaar kennen, spreken met elkaar over de menigte heen.

EERSTE Michel, ga jij daarheen?

TWEEDE Ja.

EERSTE Dan ben ik daar ook.

AMBTENAAR MET EEN GEWICHTIG VOORKOMEN Ik zou dit alles verbieden. Het is nergens voor nodig dit te drukken. Gebruik je onderwijs, lees, maar schrijf niet. Er zijn al genoeg boeken geschreven, meer is niet nodig.

STEM UIT DE MASSA Wat nou, is het een schurk, dan is het een schurk. Wees geen schurk, en dan zullen ze niet om je lachen.

KNAPPE EN GEZETTE HEER praat vol vuur met een onappetijtelijke en kleine man Moraal, de moraal is aangetast, dat is het belangrijkste!

ONAPPETIJTELIJKE HEER, MAAR MET EEN GIFTIG KARAKTER Maar de moraal, dat is iets relatiefs.

KNAPPE EN GEZETTE HEER Wat verstaat u onder het woord ‘relatief’?

ONAPPETIJTELIJKE HEER, MAAR MET EEN GIFTIG KARAKTER Dat moraal door iedereen op zijn eigen manier wordt geïnterpreteerd. De één noemt het opzetten van een hoed als je naar buiten gaat moraal; de ander het door de vingers zien van zijn eigen stelen; een derde de diensten die zijn minnaressen hem aanbieden. Immers, hoe spreekt ieder van onze broeders gebruikelijk tegen zijn ondergeschikten? Uit de hoogte zegt hij: ‘Waarde heer, streeft ernaar uw relatieve plicht te vervullen ten aanzien van god, de tsaar, en het vaderland,’ en dan zwijg je maar, want je snapt best wat hij met dat relatieve bedoelt. Overigens komen dit soort zaken alleen in de provincie voor; in de hoofdsteden gebeurt dit niet, toch? Als hier iemand in drie jaar tijd met twee huizen komt aanzetten, hoe komt hij daar dan aan? Allemaal door eerlijkheid, ja toch?

KNAPPE EN GEZETTE HEER ter zijde Hij is smerig als de duivel, met een tong als een slang.

ONAPPETIJTELIJKE HEER, MAAR MET EEN GIFTIG KARAKTER stoot tegen de arm van een hem onbekende man, praat met hem, gebaart met zijn hoofd in de richting van de knappe heer Vier huizen in één straat; allemaal in de buurt van elkaar, in zes jaar opgebouwd! Wat voor eerlijkheid vind je dan in dat zinloze machtsvertoon, hè?

ONBEKENDE loopt haastig weg Vergeeft u mij, ik heb niet meegeluisterd.

ONAPPETIJTELIJKE HEER, MAAR MET EEN GIFTIG KARAKTER stoot tegen de hand van zijn buurman Is de stad soms bevangen door een of andere doofheid, of zo? Dat is zeker wat een vochtig en ongezond klimaat met je doet!

ONBEKENDE BUURMAN Ja, en ook de griep. Al mijn kinderen hebben het te pakken.

ONAPPETIJTELIJKE HEER, MAAR MET EEN GIFTIG KARAKTER Ja de griep, en de doofheid; en zwijnerij alom. Verdwijnt in de massa.

Groepsgesprek aan de zijkant

EERSTE MAN En ze zeggen dat de schrijver iets vergelijkbaars is overkomen: hij zat in een of andere stad vast omwille van zijn schulden.

HEER AAN DE ANDERE KANT VAN DE GROEP neemt het woord Nee, het was niet in de gevangenis, maar in de toren. Dat zagen diegenen die langsreden. Ze zeggen dat het iets heel ongebruikelijks was. Stelt u zich eens voor: de dichter in de allerhoogste toren, omringd door bergen, de omgeving is betoverend, en van daaruit schrijft hij gedichten. Dat is toch wel een typisch kenmerk van de schrijver, nietwaar?

HEER MET EEN POSITIEF KARAKTER De schrijver moet een verstandig persoon zijn.

HEER MET EEN NEGATIEF KARAKTER Niks niet verstandig. Ik weet dat hij in overheidsdienst zat en dat ze hem bijna uit zijn ambt hadden ontheven: hij kon geen verzoeken schrijven.

SIMPELWEG EEN GROVE LEUGENAAR Echt een bijdehante kerel! Ze gaven hem een lange tijd geen plek en wat denkt u? Hij schreef een brief rechtstreeks naar de minister. Maar hoe hij hem schreef! Met het raffinement van Quintilianus. Alleen al hoe hij opende: ‘Geachte heer!’, en vervolgens ging hij verder en verder en verder… Alles bij elkaar heeft hij een pagina of acht volgerateld. De minister zei, toen hij het las: ‘Dank je, dank je! Ik zie dat je veel vijanden hebt. Jij wordt het hoofd van je afdeling!’ En van klerk schopte hij het zo rechtstreeks tot hoofd van de afdeling.

HEER MET EEN GOEDHARTIG KARAKTER richt zich tot een ander persoon met een koelbloedig karakter God mag het weten wie je nog moet geloven! En in de gevangenis gezeten en in de toren geklauterd! En uit zijn dienst ontheven en een goede plek gekregen!

HEER MET EEN KOELBLOEDIG KARAKTER En dat alles wordt zo voor de vuist weg geroepen.

HEER MET EEN GOEDHARTIG KARAKTER Hoe bedoel je voor de vuist weg?

KOELBLOEDIGE HEER Wat ik zeg. Zij weten immers binnen twee minuten niet meer wat ze van zichzelf gehoord hebben. Hun tong flapt er zonder medeweten van zijn eigenaar allemaal nieuwtjes uit, en de eigenaar is ook tevreden; hij keert terug naar huis, met een verzadigd gevoel. Maar de volgende dag is hij al helemaal vergeten dat hij alles zelf verzonnen heeft. Hij denkt dat hij het van anderen heeft gehoord en gaat het vervolgens aan iedereen in de stad doorvertellen.

GOEDHARTIGE HEER Dat is toch schaamteloos: liegen en het zelf niet aanvoelen.

KOELBLOEDIGE HEER Maar er zijn ook fijnbesnaarde lui. Er zijn sommigen die voelen dat ze liegen, maar ze beschouwen het noodzakelijk voor het gesprek: één grote leugen, maar wel een mooi verhaal.

DAME UIT DE MIDDENKLASSE Maar wat een gemene spotduivel moet die schrijver zijn. Ik wil eerlijk gezegd niet door hem worden opgemerkt: dan ziet hij ineens iets grappigs in mij.

EEN DIKKE HEER Ik weet niet wat voor iemand dat is. Jongens, jongens, jongens… Voor die man is er niets heilig: vandaag zal hij zeggen dat die ene adviseur niet goed is, en morgen zegt hij dat ook God niet bestaat. Dat is immers maar één stap.

TWEEDE HEER Uitlachen! Maar met de lach moet niet worden gespot. Dat betekent de verwoesting van al het respect, dat betekent het. Want na dit alles zal iedereen mij op straat aanstoten en zeggen: ‘Hé, om jullie wordt er gelachen, jij hebt dezelfde rang, hier heb je een klap voor je smoel!’ Want dat betekent het!

DERDE HEER Nou en of! Dat is een serieuze zaak! Dan zeggen ze: ‘een niemendalletje, een futiliteit, een theatervoorstelling.’ Nee, dat zijn geen niemendalletjes; hier moet je streng op letten. Voor zulke dingen sturen ze je naar Siberië. Ja, als ik de macht zou hebben, dan hield de schrijver zich wel koest. Ik zou hem ergens opsluiten waar hij helemaal zou doordraaien.

Er verschijnt een groep mensen, God mag het weten met wat voor karakter overigens, maar met een nobel voorkomen en uitstekend gekleed.

EERSTE Laten we hier liever even blijven wachten, terwijl de menigte naar buiten gaat. Wat is dit nou, werkelijk! Er wordt herrie gemaakt, en een applaus, alsof God mag het weten wat! Een niemendalletje, één of ander leeg theaterstuk en om dan zo’n opschudding te veroorzaken, te schreeuwen, de schrijver op het toneel te roepen… Wat is dit toch!

TWEEDE Het stuk was anders wel onderhoudend en vermakelijk.

EERSTE Ja, vermakelijk, zoals ieder niemendalletje meestal vermaakt. Maar waar komt dan al dat geschreeuw en rumoer vandaan? Ze discussiëren alsof het om iets belangrijks gaat, ze applaudisseren… Maar wat is dit toch! Goed, ik zou het begrijpen als een of andere zanger of danser… ja, dat begrijp ik: dan word je verrast door de kunst, de souplesse, de behendigheid, het natuurlijke talent. Maar wat heb je hier dan? Ze schreeuwen: ‘Literator, literator, schrijver!’ En wat maakt hem dan een schrijver? Dat hij eens een keertje een scherpzinnig woordje vindt, dat hij iets natuurgetrouw opschrijft… Wat is daar nou moeilijk aan? Wat is dat nou? Het zijn allemaal fabeltjes en daarmee uit.

TWEEDE Ja, natuurlijk, dit is volkomen onbeduidend.

EERSTE Oordeelt u zelf: Die danser, bijvoorbeeld: dat is toch wel kunst, wat hij doet, dat gaat jou nooit niet lukken. Als ik het zou willen, bijvoorbeeld: mijn benen kunnen dat simpelweg niet klaarspelen. Zou ik de entrechat doen, dan lukt dat in de verste verte niet. Maar schrijven hoef je niet te leren. Ik weet niet wie de schrijver is, maar ik heb gehoord, dat hij absoluut een ongelikte beer is, hij weet helemaal niets: Het schijnt, dat ze hem ergens vandaan hebben weggejaagd.

TWEEDE Hij moet echter toch wel iets weten: anders zou hij niet kunnen schrijven.

EERSTE Ach, spaar me, wat kan hij dan weten? U weet zelf hoe een schrijver is: een compleet leeg persoon. Dat is heel de wereld bekend; hij deugt helemaal nergens voor. Ze hebben toch geprobeerd hem te gebruiken, maar gooiden hem er weer uit. Oordeelt u zelf, wat schrijven ze nou helemaal? Het zijn allemaal futiliteiten, fabeltjes! Als ik zou willen, dan kan ik dat hier en nu opschrijven, en u kan het opschrijven, en iedereen kan het opschrijven.

TWEEDE Ja natuurlijk, waarom zou je niet schrijven. Als je een klein beetje verstand in je kop hebt, kan je het al.

EERSTE En zelfs verstand is niet nodig. Hoezo verstand? Het zijn immers allemaal fabeltjes. Als het nog, laten we zeggen, een ontwikkelde wetenschap was, een of ander onderwerp dat je nog niet kent, maar is het dat dan? Want iedere boerenpummel kan het. Je ziet het iedere dag op straat. Je hoeft maar bij het raam te gaan zitten en alles op te schrijven wat er allemaal gebeurt: dat is de hele grap!

DERDE Dat is waar. Moet je eens nagaan, werkelijk, aan wat voor troep ze hun tijd besteden!

EERSTE Precies, verspilde tijd en dat is het. Fabeltjes, niemendalletjes! Het zou gewoon verboden moeten worden om hun een pen en inktpot in de handen te geven. Maar het volk gaat weg, laten we gaan! Herrie maken, schreeuwen, aansporen! Maar de zaak is gewoon troep! Fabeltjes, niemendalletjes! Fabeltjes! Ze gaan af. De menigte slinkt, enkele achterblijvers lopen gehaast.

GOEDHARTIGE AMBTENAAR Maar toch, echt waar, kon er dan niet één eerlijk personage worden opgevoerd! Het zijn allemaal schurken, allemaal schurken! iemand uit de menigte Hé, luister, wacht op mij bij het kruispunt! Ik ren even terug voor mijn handschoenen.

EEN VAN DE HEREN kijkend op zijn horloge Het is al bijna één uur. Ik ben nog nooit zo laat uit het theater gekomen. Gaat af.

ACHTERGEBLEVEN AMBTENAAR Alleen maar tijd verspild! Nee, ik ga nooit meer naar het theater! Gaat af, de hal raakt leeg.

SCHRIJVER VAN HET STUK komt op Ik heb meer gehoord, dan ik had kunnen denken. Wat een bonte verzameling meningen! Gezegend is de komedieschrijver, die geboren is tussen naties, waar de mensen nog niet zijn samengesmolten tot één monolithische massa. Waar zij nog niet gehuld zijn in de korst van oude vooroordelen, die ieders gedachten in één en dezelfde vorm en maat willen passen. Waar wat de mens is waar hij voor staat, waar iedereen de schepper is van zijn eigen karakter. Wat een verscheidenheid zit er in die meningen, en wat schitterde die ferme, heldere Russische geest! En dat nobele streven van de staatsman! En die verheven onbaatzuchtigheid van de ambtenaar in een vergeten uithoek! En de tedere schoonheid van de edelmoedige vrouwenziel! En het esthetische gevoel van de liefhebbers! En het eenvoudige, waarachtige gevoel van het volk! Hoe er zelfs in die ongunstig gezinde oordelen zoveel zit wat een komedieschrijver weten moet! Wat een levendige les! Ja, ik ben overtuigd. Maar waarom is mijn hart dan zo somber geworden? Toch raar: het spijt mij dat niemand het eerlijke personage opmerkte dat er in mijn stuk zat. Ja, er was één eerlijk, nobel personage dat in de hele loop van het stuk voorkwam. Dat eerlijke, nobele personage was: de lach. Hij was nobel, omdat hij besloot naar voren te treden, ondanks de geringe waarde die hem in de wereld gegeven wordt. Hij was nobel, omdat hij besloot naar voren te treden, ondanks het feit dat hij de komedieschrijver een beledigende bijnaam heeft bezorgd, de bijnaam van een koude egoïst, en hem zelfs liet twijfelen aan de oprechtheid van de fragiele intenties van zijn ziel. Niemand is opgekomen voor die lach. Ik ben komedieschrijver, ik dien de lach oprecht, en daarom moet ik hem verdedigen.

Nee, de lach is betekenisvoller en dieper dan men denkt. Niet die lach die wordt uitgelokt door kortstondige irritatie, rancune of een zieke gemoedstoestand; niet zo’n luchtige lach, de dienaar van de lege lol en het vermaak van de mensen; maar die lach, die uit de goede natuur van de mens opstijgt, uit haar opstijgt, omdat op haar bodem de stuwende bron van de lach ligt besloten. Een kracht die het onderwerp uitdiept, en helder datgene naar buiten laat komen wat anders zou zijn weggeglipt. Een kracht, zonder welke de mens niet zo’n angst zou hebben voor de nietigheid en de leegte van het leven. Het verachtelijke en nietszeggende, waar hij onverschillig iedere dag langsloopt, zou niet tot zo’n afschuwelijke, bijna karikaturale kracht zijn gegroeid, en hij zou niet huiverend hebben uitgeschreeuwd: ‘Bestaan er dan werkelijk zulke mensen’, als er in zijn eigen bewustzijn slechtere mensen zouden bestaan. Nee, de onredelijke mensen zijn diegenen die doen alsof de lach verontwaardiging opwekt. Alleen wat donker is kan verontwaardiging oproepen, maar de lach is licht. Over veel zaken zou de mens verontwaardigd zijn als zij in al hun naaktheid aan hem werden gepresenteerd; maar als zij met de kracht van de lach verlicht worden, komt er toch verzoening in zijn ziel. Zelfs hij, die wraak wil nemen op een slecht mens, heeft zich al zo goed als verzoend met de ander, als hij de bespottelijk lage motieven van diens ziel ziet. De onredelijke mensen zijn diegenen, die zeggen dat de lach geen uitwerking heeft op hen, op wie hij gericht is, en dat de schoft de eerste is die lacht om een ten tonele gebrachte schoft: de nazaat van de schoft zal lachen, maar de schoft zelf is niet in staat om te lachen. Hij voelt dat bij iedereen al een onweerlegbare gelijkenis is ontstaan, en dat één lage beweging al voldoende kan zijn om die gelijkenis tot zijn eeuwige bijnaam te bombarderen; want zelfs diegene die niets meer te vrezen heeft is nog bang voor bespotting. Nee, lachen met een lichte, goede lach kan alleen een werkelijk goede ziel.

Maar deze lach hoor je zelden: ‘wat grappig is, is laag’, zegt men; alleen aan datgene, wat met strenge, gewichtige stem wordt uitgesproken, geeft men de benaming ‘hoog.’ Hemel! Hoeveel mensen kom je niet dagelijks tegen, voor wie er helemaal niets ‘hoogs’ is in de wereld! Alles wat met bezieling geschapen wordt, is voor hen een niemendalletje en een fabeltje; de creaties van Shakespeare zijn voor hen een fabeltje; de heilige motieven van de ziel: voor hen een fabeltje.

Nee, het is niet de gekrenkte, pietluttige eigenwaarde van de schrijver die mij dit doet zeggen, en niet omdat mijn onvolwassen, zwakke creaties zojuist fabeltjes werden genoemd. Nee, ik zie mijn gebreken en ik zie dat de verwijten terecht zijn; maar mijn hart kan het niet onverschillig over zijn kant laten gaan dat de meest volmaakte scheppingen worden geëerd met benamingen als niemendalletje en fabeltje, dat alle hemellichamen en sterren van de wereld worden beschouwd als enkel niemendalletjes en fabeltjes! Mijn ziel bloedde toen ik zag hoeveel zwijgende, dode inwoners er te midden van ons leven, angsthazen met een onverzettelijke kilte in hun ziel en een onvruchtbare woestijn in hun hart; mijn ziel bloedde toen op hun gevoelloze gezichten zelfs niet de lichtste beroering te ontdekken viel door datgene wat de diep liefhebbende ziel tot hemelse tranen zou hebben geroerd, en toen hun tong niet verlamde bij het uitspreken van dat eeuwige woord: ‘Fabeltjes! Fabeltjes!’… En zo gaan de eeuwen voorbij, steden en volken komen en verdwijnen weer van de aardbodem, als rook trekt alles wat geweest is weer weg, maar de fabeltjes blijven en herhalen zich tot op de dag van vandaag en krijgen de aandacht van wijze tsaren, diepzinnige leiders, voortreffelijke monniken en de jongeling die vol van nobel streven is. Fabeltjes! … En zo zuchten de balkons en balustrades van de theaters: alles schudt op zijn grondvesten, teruggebracht tot één gevoel, één moment, één persoon, alle mensen ontmoeten elkaar, als broeders, in één beweging van de ziel, en de dankbare hymne van het harmonisch applaus dondert voor hem, die er al vijfhonderd jaar niet meer is. Kunnen de vergane botten in zijn graf het soms horen? Galmt zijn ziel, die het hardvochtige verdriet van het leven moet doorstaan, soms nog na? Fabeltjes!... En daar, tussen diezelfde rijen van de opgewonden menigte, staat hij, die terneergeslagen is door het leed en de ondragelijke zwaarte van het leven, en bereid is om wanhopig de hand aan zichzelf te slaan. En opeens stromen er verlichte tranen uit zijn ogen, en komt hij naar buiten als verzoend met het leven en dan vraagt hij aan de hemel om meer verdriet en lijden, opdat hij wederom kan leven en kan worden overweldigd door de tranen van zulke fabeltjes. Fabeltjes!...

Maar de wereld zou in slaap dommelen zonder zulke fabeltjes, het leven zou verzanden, de zielen zouden dichtslibben met schimmel en slijk. Fabeltjes!... O, maar voor het nageslacht zullen de namen van hen die gehoor geven aan zulke fabeltjes voor altijd heilig zijn: de schitterende vinger van de voorzienigheid hing immers onafgebroken boven de hoofden van hun scheppers. Zelfs in de momenten van ellende en vervolging bleef het meest eerzame van de overheid te allen tijde hun gids: de gekroonde monarch beschermde hen met het tsarenschild vanaf de hoogte van zijn onbereikbare troon. Onverschrokken op weg! En de ziel wordt niet van zijn stuk gebracht door afkeuringen, maar accepteert het nobel als hij gewezen wordt op zijn tekortkomingen, en hij versombert zelfs niet als hem de verheven motieven en de heilige liefde voor de mensheid worden ontzegd! De wereld is als een draaikolk: er bewegen in haar altijd meningen en praatjes, maar de tijd maalt uiteindelijk alles fijn: het leugenachtige vliegt weg, als de schil, maar de waarheid blijft onbewegelijk als de pit in het midden. Wat ooit als leeg bestempeld is, kan uiteindelijk geladen blijken met een rotsvaste betekenis. En ook in de diepte van de koude lach kunnen de vonken van de eeuwige liefde worden ontdekt. En wie weet, misschien zal uiteindelijk iedereen erkennen dat op grond van die wetten een sterk en trots persoon onbeduidend en zwak in zijn ongeluk kan blijken te zijn, en de zwakke zich ontpopt als een gigant te midden van alle onheil; dat op grond van diezelfde wetten zal blijken dat diegene die vaak oprechte, diepe tranen laat, meer lacht dan wie dan ook!

Vertaling Jimmy Pluijmers



1 Het spreekt voor zich, dat de auteur van het stuk de ideale personage is: in hem komt de positie van de komedieschrijver in de maatschappij volledig tot uitdrukking. Van de komedieschrijver, die de bespotting van het misbruik in een kring van uiteenlopende standen en ambten tot zijn onderwerp verkiest. (N.V. Gogol)


gogolleestvoor


<   

TSL 62

   >