Ry Nikonova, pseudoniem van Anna Tarsjis (1942), is zonder twijfel de interessantste vertegenwoordigster van de ‘nieuwe’ Russische avant-garde (de ‘oude’, historische ontstond in het begin van de twintigste eeuw), die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zijn beslag kreeg. Die avant-garde was toen verboden – de communistische machthebbers moesten er niets van hebben – maar kreeg toch, via de samizdat, bekendheid. Eerder, in TSL 38 (september 2004), hebben we aandacht besteed aan Ry Nikonova en haar echtgenoot Sergej Sigej, die al geruime tijd in de Duitse stad Kiel wonen en nog steeds als avant-gardekunstenaars actief zijn. In dit nummer nemen we een aantal van Nikonova’s hoogst originele toneelstukken op, voorafgegaan door twee van haar teksten over toneel. Deze zijn vorig jaar gepubliceerd in de uitgave Sloesjajte oesjami (Luister met de oren), Roesski Goelliver, Moskou 2011.
In 1958, toen ik vijftien jaar was, schreef ik in mijn dagboeken: ‘Ik houd niet
van de toneelstukken van Tsjechov. Ik begrijp ze niet. Ik moet ze gespeeld
zien worden.’
Maar het lukte me niet ze uitgevoerd te zien (ja, op de televisie, maar
wat is dat voor toneel, toneel is het Moskouse Kunsttheater!).
In het theater (welk dan ook) kwam ik zelden – ik had er geen bijzondere
belangstelling voor. (Daarom verzamelde ik geen clichés; ik gaf er de voorkeur
aan die zelf uit te vinden.) Op die manier heb ik in mijn leven een paar
toneelstukken in de Leningradse schouwburg gezien en samen met Alisa
Freindlich enkele gedeelten van stukken in een ander Leningrads theater
– van achter de coulissen, omdat in dat theater tijdens mijn studententijd
praktijklessen werden gegeven voor regisseurs in opleiding.
Niets trof me meer dan de levende Alisa in het buffet van het theater en
de halflevende Romeo, die op het toneel ‘dood’ op de grond lag en (na zijn
dood) met een buurman aan het praten was.
Dan was er ook nog La Bohème van Puccini in het Operagebouw van
Sverdlovsk, waarbij ik tranen vergoot, maar die tranen betroffen de tering,
en niet de esthetische bevrediging.
Het echte theater raakte me in de stukken van Mrożek, die uitsluitend
voor een studentenpubliek werden uitgevoerd in de jaren zestig in Leningrad
waar ik toen studeerde. Isaj Kotler, die voor regisseur leerde, voerde ze op
zonder poespas, zich baserend op de tekst, maar toch conventioneel en zelfs affiche-achtig, want de stukken van Mrożek zijn zo. Ze zijn vol gebaren. Een
houten gebaar van een bevelende hand in een van Mrożeks stukken zette
zich zo in mijn hersens vast dat dat ten slotte uitmondde (in 1983, samen met
andere ‘voorgangers’) in mijn gebarenpoëzie.
Dat ik sinds mijn kindertijd, toen ik een jaar of twaalf, dertien was,
mij vertrouwd maakte met de Griekse dramaturgie en… met Majakovski,
Shakespeare en Schiller, Molière en Beaumarchais, dat ik toneelstukken las
zonder die te zien, bracht me eerbied bij voor de auteurs ervan en een gevoel
voor het ‘primitieve’ – ik was een wilde.
Daarna, toen ik Ionesco en Beckett las, wrong ik me daar al, via de vertaling,
doorheen met mijn disselboom in mijn handen.
In de jaren zeventig, de tijd van het slavenleven voor de staat en het gezin,
las ik Kleist en de futuristen ‘tussen de bedrijven door’; ik had al een aantal
van mijn eigen prototoneelstukken, kort als bloeddruppels, en eigen ideeën
– lang als dolken.
In de jaren tachtig maakte ik kennis met de regisseur van televisiestukken
E.P. Smelaja; dankzij haar zag ik in het Joodse theater De stoelen van
Ionesco, een saai stuk dat toen wel veel ophef maakte.
Met het schrijven van toneelstukken begon ik toen ik twaalf was. Het zou
de moeite waard zijn die stukken én op te voeren én weg te leggen.
1999
Het theater vult (tot op heden) niet de gehele ruimte. Het moet totaal,
wreed en, zo mogelijk, monochroom zijn. Het theater is de som van alle
kunsten, maar kent weinig technische verworvenheden (mise-en-scène).
De acteur is de double van de toeschouwer en, op zijn beurt, een van de
toeschouwers.
Het publiek kan de decoratie zijn, kan het theatergebouw zijn, maar
niet alleen maar klankbodem en stimulus.
Het theater is een heel precieze schakel in de keten van door het leven
gecreëerde dingen. Het heeft als functie te vermaken, een bepaald gebied
van de hersens, een deel van de gesynthetiseerde gevoelens, te verzadigen.
Het sferische (dat wil zeggen de gehele ruimte rondom de toeschouwer
vullend) en het stereotheater (de handeling speelt zich af tussen de toeschouwers,
dat wil zeggen rondom elke toeschouwer) doen toneel en zaal
in elkaar overgaan…
…het panoramische theater (de handeling speelt zich af RONDOM het
publiek) is voor mij het meest geschikt.
1975
SOLDAAT Ik ga je plukken, gans.
GANS Doet dat pijn?
SOLDAAT Nee, gans, nee, wat denk je wel.
GANS Toe dan maar.
SOLDAAT Nou, ik heb je een beetje geplukt. Hoe voelt dat?
GANS Volgens mij doet het ontzettend pijn. Ik vraag me af waarom ik niet
schreeuw.
SOLDAAT Ik heb toch je mond dichtgehouden.
1963
hij Is het niet zo,
liefste?
(Twee doeken)
1961
Handelende personen:
BEETHOVEN
MOZART
BACH
CHOPIN
SCHUBERT
TSJAJKOVSKI
SKRJABiN
DE MAUPASSANT
Het paradijs. Een klein huisje. Een ronde tafel op één poot.
BEETHOVEN Mozart, uw Requiem is goed gelukt.
MOZART Ja, vriend, ik heb het niet voor de lol geschreven.
SCHUBERT Daar ben ik dan.
MOZART Kom binnen, makker. Ave Maria is toch van jou, hè?
SCHUBERT (maakt een buiging) Jazeker.
BEETHOVEN Ze zeggen dat Chopin er ook is. Hij heeft mazurka’s.
MOZART Zulke?
BEETHOVEN Goed, ja.
(Zachtjes komt Skrjabin binnen.)
SKRJABIN Mag ik?
SCHUBERT Nou, eh...
MOZART Laat hem toch.
(Skrjabin verbleekt, maar gaat zitten. Chopin klimt door het raam
naar binnen.)
CHOPIN Ik ben er.
(Beethoven glimlacht zuur. De deur gaat wijd open om Tsjajkovski binnen
te laten.)
TSJAJKOVSKI Staat u me toe? Pjotr Iljitsj. (Drukt Mozart de hand.)
(Tegen Beethoven): Ik kom vanwege de zesde symfonie.
BEETHOVEN Ga zitten, de pot op met die symfonie.
(In razende haast komt Bach binnenstormen)
BACH Ik ben niet te laat?
(Allen staan op. Vanwege zijn bleekheid kan alleen Skrjabin niet gaan
staan.)
BACH (zijn pruik kammend): Laten we beginnen.
(Tegen Beethoven, zachtjes): Kent iedereen mijn missen?
BEETHOVEN (spottend lachend): Maak je niet druk.
(Grof) Ga zitten, vrienden.
(Hij fronst zijn voorhoofd en begint) Vandaag...
(Mozart onderbreekt hem)
MOZART Ter zake.
BEETHOVEN (geïrriteerd) Ik ben nog niet begonnen.
MOZART Nou, vooruit dan.
BACH Niet afdwalen, jongens.
CHOPIN (tegen De Maupassant die al een tijd geleden is binnengekomen):
Het is om de een of andere reden niet vervelend.
BEETHOVEN Als het kort kan, dan moeten we onze testamenten vergelijken.
DE MAUPASSANT Dan wil ik graag beginnen.
MOZART Maakt mij niet uit.
DE MAUPASSANT Ik heb de testamenten van de anderen gelezen. Ik zou iets
willen toevoegen over vrouwen en reizen.
BEETHOVEN Onnodig. Dat staat allemaal in mijn Pathétique.
Beethoven is uniek.
BACH (wijst hem terecht): Houd je mond, Ludwig.
BEETHOVEN Wat nou?
BACH Niets.
(Chopin kan zijn lachen nauwelijks bedwingen. Hij pakt De
Maupassant bij zijn arm.)
CHOPIN Ga zitten.
SCHUBERT (loopt naar de tafel): Mijn begrip van de wereld is gebaseerd
op de lucht...
MOZART Minder filosofie.
BEETHOVEN Wat mistig.
BACH (tegen hem): Hou je stil.
BEETHOVEN Bemoei jij je niet met mij.
BACH Nou, je zult nog wel eens aan me denken.
CHOPIN Neem me niet kwalijk, ik ga tussen jullie in zitten.
(Beethoven gromt. Schubert durft niets meer te zeggen en gaat zitten.
Misschien is hij het ook vergeten.)
SKRJABIN Iedereen gedraagt zich hier verbazend afstandelijk.
MOZART Prima toch.
BACH (leest en kijkt om zich heen): Het leven, kinderen, is eten en muziek.
Wijn en vrouwen.
BEETHOVEN Die is de kluts kwijt.
DE MAUPASSANT Eén minuutje.
BEETHOVEN Wij zijn bijeengekomen om van het sprookje werkelijkheid
te maken.
SCHUBERT (zachtjes) Een citaat.
BEETHOVEN (valt plotseling in verwarring uit): Ik ben geen spreker.
DE MAUPASSANT Geeft niets.
(Beethoven werpt een blik op hem, spreekt terneergeslagen.)
BEETHOVEN Ik word doof. Wat zei u?
(De Maupassant spreekt nog zachter.)
DE MAUPASSANT U verstaat toch geen Frans.
BACH Ik zal wel vertalen.
(Hij vertaalt voor Beethoven de woorden ‘geeft niets’, lacht.)
Alle mensen zijn broeders.
(Beethoven weent. Mozart kijkt met meegevoel naar hem. Schuift hem een blad muziekpapier toe.)
MOZART Trekt u het zich niet aan. Ludwig. U kunt immers schrijven.
(kijkt Schubert recht aan) Wat zegt u?
SCHUBERT Niets.
TSJAJKOVSKI Ze zijn weer bezig. (Raakt zijn snor aan.) Staat u me toe.
BACH Nee, dat doe ik niet (Tilt trots zijn pruik op.) Wat betekent
‘ze zijn weer bezig’?
CHOPIN Laat toch, broeders.
BACH Doe ik.
TSJAJKOVSKI Dank u, Frédéric.
MOZART Dank u, Johann Sebastian.
DE MAUPASSANT Heeft hij echt eenentwintig kinderen?
TSJAJKOVSKI Ja.
MOZART Het is verschrikkelijk om te leven, vrienden, maar wij
slaan onze ogen niet neer.
BEETHOVEN Precies, daar gaat het om.
TSJAJKOVSKI Het is tijd om uiteen te gaan. Het is al laat.
SCHUBERT Dat zou je denken.
MOZART (lacht) En niet zeggen.
BACH Nou, komaan, afgelopen.
BEETHOVEN Laten we heengaan, vrienden, een voor een. Ik zal rekening
houden met uw opmerkingen.
(Beethoven aait Mozart over zijn schouder.)
MOZART Trek het u niet aan.
Het huisje raakt leeg. Alleen Chopin slaapt van vermoeidheid op een kruk,
leunend tegen het raam, en Beethoven schrijft, zachtjes iets brommend,
zijn testament. In de openstaande hemeldeur is de lichte jas van de zich
verwijderende Mozart te zien.
1963
(improvisatie
met een aap
of een wolf
of een olifant
of een worm)
RESULTAAT:
HET SPELEN MET DIEREN IS NIET ONGEVAARLIJK
ZO
GEVAARLIJK
1972
zijn we wel goed bij ons hoofd?
(moeilijk toneelstuk)
Op het toneel afbeeldingen van hersens
Twee acteurs
De acteur links
zegt: JA
De acteur rechts
zegt: NEE
Aan het slot van het stuk wisselen ze van plaats
In het vervolg van het stuk zijn er banen
van hoe ze gelopen hebben – dat is de handeling
De bezoekers worden toegelaten
(een geschreven tekst op hun
kaartjes)
1971
Handelende personen:
GOD
MAGDALENA
LEEUWEN
LUCIFER
God en Magdalena. Koraal
‘Kijk naar mijn voeten,’ zei God. ‘Mijn voeten zijn bloot,’ zei hij. Ik heb
koffie nodig.’
En ik zeg: ‘Maak je niet druk, de koffie komt er zo aan.’
‘Het koraal klinkt al. Nog niet jouw beurt om af te gaan,’ antwoordde
God.
MAGDALENA Een koraal. Huil niet, waarom huil je, God?
GOD Ik heb griep.
MAGDALENA Je voeten zijn bloot.
GOD Magdalena, was ze.
MAGDALENA Er is geen water. En ik kan me niet bukken, ik ben oud
geworden. Ik heb zo vaak je nek gewassen.
GOD De zon schijnt.
MAGDALENA En jouw bril glinstert, waarom drink je je koffie niet?
GOD Ik heb het al op, dank je wel. Een grimas vervormt alle
gezichten. Heb je je eigen nek gewassen?
MAGDALENA Nee.
GOD Misschien moeten we koffie voor je zetten.
MAGDALENA Dat drink ik niet. Uit deugdzaamheid.
GOD Jij past niet bij me.
MAGDALENA Jij bent lichtzinnig, Jezus.
GOD En jij bent oud.
MAGDALENA Ik ben gewoon vijf jaar ouder dan jij.
GOD Magdalena, houd je van Mozart?
MAGDALENA Nee, hij doet me niets. Ik kan alleen vogels uit elkaar
houden.
GOD Maar hij is een vogel.
MAGDALENA Een vogel? Je bent zelf een vogel. Het is tijd. Ik moet
gaan, de bordelen controleren.
GOD Ongelukkige. Maar ik heb al een hele tijd geen naam.
MAGDALENA Je drinkt weinig koffie. Je loopt op blote voeten. Je houdt
niet genoeg van je moeder.
GOD Ik neem mijn hoed voor je af, Magdalena. Herinner je je
dat ik eens Mozart voor je heb gespeeld?
MAGDALENA Dat is nooit gebeurd.
GOD Nee, dat is nooit gebeurd. En gebeurt niet. Wat een koude
grond.
MAGDALENA Sterf dan.
GOD Ik ga sterven. Ze zeggen dat ik niet eeuwig ben.
MAGDALENA Je zou moeten gaan schaken. In de bioscoop draait de
derde aflevering.
GOD Ik ga niet. Ik ben grijs. Slecht gekleed.
MAGDALENA Laatst heeft iemand je vriendschap aangeboden.
GOD Dat heb ik gehoord.
MAGDALENA Zeker van de hand gewezen.
GOD Inderdaad.
MAGDALENA In het gekkenhuis is iemand krankzinnig geworden.
GOD Dat heb ik me gerealiseerd. Ik ben dom. Ik kon er niets
aan doen.
MAGDALENA Dat is ook niet nodig.
GOD Waar zijn mijn leeuwen?
MAGDALENA Ze zwerven vrij rond. En er zijn ook veel vrije monniken
en vrouwen.
GOD Vrouwen? Waar zijn mijn leeuwen?
MAGDALENA Dat is een behoorlijke griep.
GOD Waar zijn mijn leeuwen?!!
MAGDALENA Vergeefs. Het was niet nodig de doornenkroon af te zetten,
je moest het verdragen.
GOD We hebben het verdragen, Magdalena. Magdalena, waar
zijn mijn leeuwen, ik ben immers ziek.
MAGDALENA Daar. Ik ga. De leeuwen halen.
GOD Struikel niet. Ik zal op je letten.
MAGDALENA Dat gaat wel lukken.
GOD De maan hebben ze bekrast, de maan hebben ze gestolen,
de kersen rukken ze af, de rotzakken. Ach, ik ben een pietlut. Dürer is gestorven. En het meisje is niet van het
dak gevallen, maar gevlogen.
MAGDALENA Een visioen?
GOD Ik ben moe. Het meisje vliegt echt.
MAGDALENA Kijk aan, opnieuw is hij veel gaan weten. Waarom.
GOD Ach, ik sterf van de lach. Waar zijn mijn leeuwen?
MAGDALENA Ik ga.
GOD Schiet op alsjeblieft. Anders zal het gelach van de mensen
om mij opklinken.
MAGDALENA Je hebt blote voeten.
GOD Ik ben God.
MAGDALENA Inderdaad, God.
God, Magdalena, leeuwen, Lucifer
GOD Dat zijn mijn leeuwen niet, Magdalena. Ik had geen leeuwen.
DE LEEUWEN (zonder zich te bewegen) Wij zijn er niet.
GOD Lucifer komt, maar ik heb niets om over te praten.
MAGDALENA De leeuwen gaan brullen.
GOD Dat zijn jouw leeuwen. Heb je koffiegezet?
Lucifer komt op
LUCIFER Goedendag, ik heb de eer mij tot u te wenden, Magdalena.
MAGDALENA Ja ja.
GOD Hartelijk welkom. Er is koffie.
LUCIFER Onderweg heb ik een meisje opgetild, ze wilde vallen.
GOD Ze vloog, maar ze viel niet.
LUCIFER Ik heb haar opgetild.
DE LEEUWEN Wij vallen niemand lastig.
LUCIFER Wat zijn dat voor schepsels?
MAGDALENA Leeuwen.
GOD Smaakt mijn koffie je?
LUCIFER Buitengewoon aangenaam. Ik zou wel een paar leeuwen
willen hebben.
GOD (droevig) Neem ze maar.
MAGDALENA Voor de helft van de prijs.
LUCIFER O, ik haast me al…
GOD Ik verveelde me.
LUCIFER Maar ik bied mijn verontschuldigingen aan voor de reden
van die verveling.
DE LEEUWEN We hebben hem flink gebeten.
GOD En neem koffie mee. Het is koud in de hel.
LUCIFER Veel dank. Ik heb de eer.
GOD Ik heb ook de eer.
DE LEEUWEN Alles normaal hier.
God, Magdalena, leeuwen. Eén leeuw slaapt op het bureau.
DE LEEUWEN (in hun slaap) Lie-ie-fde… Voor ie-ie-der…
GOD (in zijn slaap) Me-e-nsen. Me-e-rkwaardig. Me-e-rken.
MAGDALENA De mensen liggen op hun leger met hun look, als leeuwen.
DE LEEUWEN La-a-a-ma…
GOD Lucifer is beter dan een portier. Of een portierster.
DE LEEUWEN Ko-o-ffie dri-i-nken in gasma-a-skers.
GOD Ik heb me vast ergens vergist.
DE LEEUWEN Li-i-chtgevende ly-y-nxen.
GOD Tijd om de ogen open te doen. Ochtend…
MAGDALENA De leeuw op het bureau is gestorven.
GOD Eén?
Muziek
1966
SCHILDER VAN STILLEVENS | Lepel |
SCHILDER VAN OORLOGSTAFERELEN | Vork |
SCHILDER VAN ZEEGEZICHTEN | Bord |
PORTRETSCHILDER | Handdoek; |
VOLK |
1964
De handelende mise-en-scène: het magma, het centrum van de aarde
1
Tongen van vuur
tongen van dieren
lichamen van beenderen
samenraapsel
temperatuur
Over het toneel loopt de zieke Migmalion
Hij sjouwt rond
als een olifant
Het magma rookt
Kreten van het kind
van de kat
overal gemiddelde
hoge temperatuur
onder het plafond beeft een net van insecten
geen enkele verwijzing naar wat dan ook
niemand op het toneel
Het magma is dichter bij het plafond en het voortoneel
daaronder– een zwart gat
zijn verstand zweeft
zuchten
katten
bewegingen
koude beneden
een vlam boven
het toneel is vol brontosaurussen
brons
vergulde Japanners
ketens van reacties
synchrofazotronen
en gewoon tronen
Vrolijk duister
Migmalion is passiefwaarheen waait
de niet waaiende wind
wild fluit de locomotief
een vliegtuig vliegt voorbij
de brontosaurus kauwt op een vogel
toont zijn smoking
In zijn hand een boomblad met een gedichtDe inhoud is hierboven uitgelegd
de vorm van een vat