Adam Zagajewski



Gedichten



zagajewski

Adam Zagajewski

Onderstaande vertalingen van nieuw werk van de Poolse dichter Adam Zagajewski (1945) maken deel uit van een tweetalige bloemlezing die in het voorjaar van 2012 in Leuven zal verschijnen: Adam Zagajewski, In de schoonheid van anderen. Gedichten, ingeleid, gekozen en vertaald door René Smeets & Kris van Heuckelom, Uitgeverij P, Leuven 2012.

Adam Zagajewski is op 14 december te gast in BOZAR in Brussel in het kader van het culturele luik van het Poolse EU-presidentschap.


ik droomde over mijn stad

[Geschreven al luisterend naar de beschouwingen van een conferentie over Herbert in Siena]

Ik droomde over mijn stad van weleer –
zij sprak de taal van kinderen en slachtoffers,
zij sprak met zeer verschillende stemmen, gehaast
en hoekig, zoals eenvoudige mensen doen
die plots voor een hoge functionaris staan:
‘Er is geen gerechtigheid’ – riep zij – ‘Alles is ons
afgenomen’, zo klaagde zij met luide stem,
‘Niemand herinnert zich ons, echt niemand’;
ik zag feministes met zwarte ogen,
edellieden met vergeten wapenschilden verdrongen zich,
rechters in van brandnetels genaaide toga’s
en vrome, vermoeide joden –
      maar langzaam, onverbiddelijk
rees er een grijze dageraad en de sprekers verbleekten,
verstomden, keerden volgzaam terug naar hun kazernes,
als regimenten tinnen soldaatjes.
En toen hoorde ik heel andere geluiden:
‘En toch zijn er mirakels, weinigen geloven erin,
maar toch gebeuren er mirakels…’ En langzaam wakker wordend,
halsstarrig het fort van deze droom verlatend,
begreep ik dat de polemieken hardnekkig blijven voortduren,
dat er nog niets is opgelost…

stemloze stad


Verbeeld je een duistere stad.
Eén die niets begrijpt. De stilte regeert.
In volle vlucht nemen vleermuizen
als Ionische filosofen radicale beslissingen
die ons in vervoering brengen.
Een stemloze stad. Door wolken overdekt.
Men weet nog van niets. Niets.
Plots verscheurt een felle bliksem de nacht.
Natuurlijk zullen de priester en de pope
weldra het raam met blauw fluweel bedekken,
maar wij gaan naar buiten om
het ruisen van de regen te horen
en de dageraad. De dageraad zegt altijd wat,
altijd.

zelfportret in het vliegtuig

(In de economy class)

Ineengedoken als een foetus,
weggezakt in mijn smalle stoel,
probeer ik mij de geur van
vers gemaaid gras te herinneren,
wanneer in augustus de karren,
glibberend over de landwegen, terugkeerden
van de in de bergen verscholen weiden
en de koetsier riep zoals mannen altijd
roepen wanneer zij in paniek zijn
– zo riepen zij reeds in de Ilias,
en sindsdien hebben ze nooit gezwegen,
niet ten tijde van de kruisvaarders
en ook later niet, veel later, dicht bij ons
wanneer niemand naar hen luistert.

Ik ben moe, ik denk aan het ondenkbare:
aan de stilte die heerst
in het woud, wanneer de vogels zijn ingeslapen,
aan het nakende einde van de zomer.
Ik hou mijn hoofd tussen mijn handen
als wilde ik het redden van de vernietiging.
Van buitenaf gezien lijk ik ongetwijfeld
onbeweeglijk, bijna dood,
berustend, meelijweekend.
Maar dat is fout – ik ben vrij,
misschien wel gelukkig.
Ja, ik hou tussen mijn handen
mijn zware hoofd,
maar net daar ziet een gedicht het licht.

Uit: Niewidzialna ręka (De onzichtbare hand), 2009

Vertaling René Smeets

voorbij was de revolutie


[In herinnering aan de droeve revolutionairen van Julian Kornhauser]
Voorbij was de revolutie. In parken zetten
voorbijgangers lome passen, honden trokken regelmatige cirkels,
als werden ze geleid door een onzichtbare hand.
Het weer was mooi, regen viel als diamanten,
vrouwen in zomerse jurken, kinderen als altijd
lichtjes nukkig, perziken op tafel.
In een café zat een oude man te huilen.
De motoren van sportwagens ronkten,
kranten schreeuwden, en al met al, het dient gezegd,
toonde het leven een opwaartse tendens –
om een neutrale omschrijving te gebruiken
en de verslagenen noch de overwinnaars te kwetsen,
noch diegenen die nog niet wisten
aan welke kant zij zich bevonden,
dus nagenoeg wij allen
die deze woorden schrijven en lezen.

nu jij je geheugen kwijt bent


[Voor mijn vader]

Nu jij je geheugen kwijt bent
en enkel nog radeloos kunt glimlachen,
zou ik je willen helpen – ooit heb jij immers
als demiurg mijn verbeelding geopend.
Ik herinner me onze trektochten, wolken van wol
die laag boven een zompig bos in de bergen voeren
(in dat bos kende je elk paadje), alsook
de zomerdag waarop we aan de Oostzee
de top van een hoge vuurtoren beklommen
en naar het eindeloze golven van de zee bleven kijken,
haar witte steken als rijgdraden aan flarden gereten.
Ik zal dat moment niet vergeten, ik denk dat ook jij toen
ontroerd was – het leek wel of we de hele wereld zagen,
grenzeloos, rustig ademend, blauw, volmaakt,
duidelijk en mistig tegelijk, nabij en ver;
we voelden de rondheid van deze planeet, we hoorden meeuwen
die zich loom zwevend vermaakten
in de warme en koele stromen van de lucht.
Ik kan je niet helpen, ik heb maar één geheugen.

Uit: Niewidzialna ręka (De onzichtbare hand), 2009

Vertaling: Kris van Heuckelom


over mijn moeder



Over mijn moeder zou ik niets kunnen zeggen –
hoe ze steeds weer herhaalde: ooit zal het je spijten
als ik er niet meer zal zijn, en hoe ik niet
geloofde in “niet” of “meer zal zijn”,
hoe ik graag toekeek als ze een hippe roman las
en meteen het laatste hoofdstuk opensloeg,
hoe ze in de keuken, een plek die haar
niet zinde, zondagse koffie maakte
of, erger nog, filet van kabeljauw,
hoe ze wachtend op gasten in de spiegel keek,
met een gezicht dat haar ervoor behoedde
haar ware zelf te zien (wat ik, schijnt het,
van haar geërfd heb, met nog enkele andere zwakheden),
hoe ze nadien vrijuit discussieerde over zaken
die niet haar forte waren en hoe ik haar flauw
bleef plagen, zoals toen ze zich
met de doof wordende Beethoven vergeleek,
en ik kwaadwillig zei: maar weet je, hij had
wel talent, en hoe ze me alles vergaf
en hoe ik me dat herinner, en hoe ik uit Houston naar
haar begrafenis vloog, en hoe ik niets kon zeggen,
en dat nog steeds niet kan.

Uit: Wiersze wybrane (Uitgelezen gedichten), 2010

Vertaling Kris van Heuckelom





   <

TSL 59

   >