Het gebeurt soms dat je werk in handen krijgt
van een interessante Russische schrijver of
dichter die in zijn eigen land het een en ander
heeft gepubliceerd, maar daar niettemin
onbekend is. Dat lot treft vooral diegenen die
het niet beschoren is in een van de hoofdsteden
van Rusland, Moskou of Sint-Petersburg
te wonen. De Russische provincie is nagenoeg
terra incognita voor de twee hoofdsteden,
waar bijna alle belangrijke uitgeverijen
en kranten- en tijdschriftredacties gevestigd
zijn. Zo kan het dus gebeuren dat de naam
Anatoli Movsjevitsj zelfs niet voorkomt
in de encyclopedie van Sergej Tsjoeprinin
(Novaja Rossija: mir literatoery – ‘Het nieuwe
Rusland: de wereld van de literatuur’. Vagrius, Moskou 2003)), die vele tienduizenden
namen van hedendaagse auteurs bevat.
Movsjevitsj (1955) is dan ook afkomstig uit
Nizjni Novgorod, weliswaar geen klein stadje,
maar toch. Hij studeerde aan de literaire faculteit
van de Universiteit van Novgorod (toen
nog Gorki geheten) en publiceerde in 1990,
ten tijde van de perestrojka, zijn eerste boek,
Iva. Moroz. Skripka (‘Wilg. Vorst. Viool’).
Later verschenen er nog andere uitgaven, van
zowel proza als poëzie. De hier vertaalde gedichten
zijn afkomstig uit zijn eerste boek, het
essay uit de essaybundel Navstretsjoe prosjlomoe
v poiskach nastojasjtsjego (‘Het verleden
tegemoet op zoek naar het heden’, Nizjni
Novgorod 2003).
Een dag als alle andere.
Een vogel vloog van een tak
Modder, novemberkou
aan het eind van juli.
Ik zal het hebben over de boom,
ik zal het hebben over de vogel,
ik zal het hebben over de tijd
en over datgene waarvoor het moeilijk is een naam te vinden.
Wanneer hij deze regels heeft gelezen
zal mijn oude vriend zeggen
dat ik een knusse kijk op het leven heb.
En ik zal dat niet tegenspreken,
maar alleen opmerken, terloops,
dat ook de beruchte hel,
beschreven door Alighieri
met de precisie van een reisleider,
misschien een gewone kamer is,
van waaruit je door het raam kijkt
en dezelfde hemel
en boom ziet waaruit de vogel was weggevlogen.
En er gebeurt niets.
En toch heeft mijn wijze vriend waarschijnlijk
zoals altijd gelijk.
Vaak benijd ik de mensen
die het niet hebben afgeleerd om te huilen
en zorgeloos te lachen,
in staat zijn zich aan de voeten van de geliefde te werpen
en sentimentele gedichten te schrijven.
Ik treed te veel in het leven tegemoet
met een ironische glimlach.
En dat is geen zwaarmoedigheid en geen bravoure,
maar iets totaal anders,
en ik bemerk dat dit
niet alleen maar met mij is gebeurd.
Overigens voorvoelde al in de vorige eeuw
een niet erg succesvolle schrijver in Kopenhagen
wat er nu
met ons gebeurt.
En wij, die de oorzaken en gevolgen kennen,
willen soms bedenken
dat zijn vooruitziende blik,
precies en genadeloos
als een schilderij van Breughel,
slechts een scherpe pijn was,
veroorzaakt door de scheiding van de geliefde
Stel je voor
hoe de Europese cultuur nu zou zijn
als ze bij elkaar waren gebleven.
Zij zou een voortreffelijke huisvrouw zijn geworden,
hij een brave burger.
’s Zondags zouden ze naar de kerk gaan,
en ’s avonds bij de haard zitten,
in een prettig opgeruimde kamer
Maar dit is niet gebeurd.
Tussen twee haakjes, stel je een kamer voor.
Willekeurig welke je maar wilt.
Denk ook aan de meubels,
een eenvoudige of luxueuze inrichting.
Denk er een landschap bij
dat je uit het raam kunt zien.
Stel je twee oude vrienden voor,
hun uiterlijk, ook hun kleding,
de manier waarop ze zich gedragen,
en nog iets
wat ik ben vergeten.
Het beeld is al af.
En ik voeg er slechts aan toe
dat een van hen kunsthistoricus was,
de ander militair,
en hun gesprek vond plaats
in augustus van het jaar vijfenveertig.
En ze praatten de hele avond,
zoals oude vrienden met elkaar praten,
en ze haalden daarbij onder andere
herinneringen op aan de tempels van Kyoto.
En na dit gesprek
gebeurde er niets
met de bewoners van de oude hoofdstad.
En wat er met de anderen is gebeurd
is iedereen welbekend.
En hoe ik hierover kan spreken
weet ik niet, weet ik niet.
Maar toch spreek ik erover,
wanneer ik over iets geheel anders spreek.
Bijvoorbeeld over de vertrouwde kamer,
over de boom achter het raam,
waar de vogel uit wegvloog.
Wanneer ik het heb over de schaduw van een tak,
ontdaan van bladeren,
die in de brandende middaghitte
onbeweeglijk is verstard op een steen, wanneer ik het heb over jou,
wanneer ik het heb over mezelf,
wanneer ik het heb over ons allemaal,
die glimlachen zonder glimlach,
wenen zonder gehuil
en zo over de liefde praten
alsof het gaat over het weer van morgen.
Terwijl ik het heb over willekeurig wat,
heb ik het daarover,
en ook nog over het abstracte
en tegelijkertijd heel concrete
wat we de tijd noemen, onze tijd.
De betekenis van het woord ‘was’
begrijpen we altijd.
De betekenis van het woord ‘is’
begrijpen we soms.
Nu moeten we de betekenis
van de woorden ‘zal zijn’ begrijpen.
De gewone dag van morgen,
de hemel en een vogel op een tak.
Ik wil iets zeggen over een vreemd gevoel,
dat we op verschillende manieren beschrijven
en steeds onnauwkeurig.
Alles blijft op zijn plaats:
de populier, waarvan de takken
worden weerspiegeld in het natte asfalt,
en het dak, dat glinstert in de zon,
en de telegraafpaal,
en de kersenpit,
die op de rand van de tafel ligt
en het glas koud water,
dat op de vensterbank staat –
alles is zoals het een dag,
zoals het een week, zoals het een maand,
zoals het een minuut geleden was.
Maar in het natte asfalt
zag ik meeuwen die haastig wegvlogen,
en hoorde ik het geluid van de zee,
toen ik naar het glanzende dak keek,
zag ik een telegram in de hand van de postbode
(een telegram waarin ze beloofde te komen,
hoewel ik noch haar, noch hem
ken natuurlijk).
Ik zag de kersenboom in de oude tuin,
waaronder in een rieten stoel
mijn grootvader zat in augustus van het jaar zeventig,
en ik zag de ogen van de man
die met grote slokken
koud water dronk,
en ik wilde hem zeggen
wat we iedere keer moeizaam proberen te verwoorden,
maar soms te laat uitspreken
(maar u weet dat zelf ook wel).
Dit gevoel ontstaat zomaar
en verdwijnt ook weer even snel.
Kunstenaars noemen het inspiratie,
maar gewone stervelingen zeggen met een ironische glimlach
dat het liefde is.
Maar wij zijn de bekende woorden vergeten,
en kunnen geen nieuwe bedenken.
En toch gebeurt dit bijna met iedereen,
wanneer achter het dak de zee glinstert
en de vleugels van de meeuw in het natte asfalt warrelen.
Toch waren er een paar dagen in het jaar
dat ik (raar om dat zo te zeggen) gelukkig was.
Het meest opmerkelijke was dat er op die dagen
absoluut niets gebeurde.
Iets anders is: een geslaagde dag.
Ik kan daarover vertellen,
vanzelfsprekend, met enige humor
of zelfironie, zoals wanneer je een liefdesgeschiedenis
of oude anekdote vertelt.
Maar gedurende deze paar dagen
gebeurde er niets.
Er was een hoge boom
en een hemel, blauw en peilloos
zoals die alleen
tijdens de laatste dagen van augustus is,
er was zonlicht
en levende glanzende lucht,
en afzondering
zonder eenzaamheid.
Ik herinnerde me ook nog een toevallig gesprek,
dat niets te betekenen had,
ik geloof over de dienstregeling van de treinen,
de geur van droge bladeren,
een vensterbank die in de loop van de dag warm was geworden,
en een lange, onbeweeglijke middag
die om de een of andere reden door het geheugen was geverfd
in de onbestendige kleur van de ochtendzee.
Toch waren er een paar dagen
dat ik (raar om dat zo te zeggen)
gelukkig was.
…Ambiguïteit en gespletenheid waren wel de belangrijkste kenmerken van
deze tijd
Hoe tegenstrijdig en soms vermakelijk zijn de oordelen van tijdgenoten en
van latere generaties over een en dezelfde periode. Een talentvol dichter
heeft over de twintigste eeuw gezegd: ‘Hoe interessanter hij is voor de
historicus, des te treuriger is hij voor de tijdgenoot.’ En tezelfdertijd: hoe
verrassend plastisch is de menselijke psychologie en hoe selectief is het
geheugen bij de meest verschillende mensen.
Letterlijk voor onze ogen zijn de jaren die nog maar heel kort geleden
volstrekt uitzichtloos leken nu ‘de goede oude tijd’ geworden. Wat, naar het
schijnt, iets wetmatigs is.
Illusies en mythen: dat is zo ongeveer de belangrijkste realiteit van iedere
periode. Maar als de ons omringende werkelijkheid zo snel wordt gemythologiseerd,
wat moet je dan zeggen over sinds lang vervlogen tijden?
Nog maar kortgeleden bestond er een raadselachtige, geheimzinnige
woordcombinatie, die een bepaalde opruiende bijbetekenis had. Zilveren
eeuw… Scholieren van nu kunnen niet begrijpen wat die woorden eens betekenden.
Ze zijn weggedrukt door nieuwe modewoorden en dezelfde, in de
gauwigheid veranderde, clichés. Boris Pasternak schreef eens over Aleksander
Blok: ‘Beroemd buiten elk programma om en eeuwig los van scholen en systemen.
Hij is niet met handen gemaakt en is ons door niemand opgedrongen.’
Het bleek echter dat je willekeurig wie, willekeurig aan wie en willekeurig hoe
kunt opdringen. ‘Zoals ze tijdens Catherina met geweld dwongen aardappels
te poten’, om de woorden van dezelfde Pasternak te gebruiken.
Het is moeilijk je een weg te banen door het struikgewas van vroegere
en hedendaagse mythen. Maar om de een of andere reden oefent deze tijd
een grote aantrekkingskracht uit op de gedachten en prikkelt de fantasie.
De vorige eeuw (het essay is geschreven in de jaren negentig van de vorige
eeuw – WGW) is iets onvoorstelbaars, maar spoedig zal hij de eervorige
worden. De jaren waarin de ouders van mijn ouders erin slaagden geboren
te worden. De goede oude tijd. De Zilveren eeuw…
En toch kan ik het gevoel niet van me afzetten dat deze woordcombinatie
nu een valse en dubbelzinnige bijbetekenis heeft gekregen. Alsof sommige
specialisten gewoon niet begrijpen dat het hier gaat om een poëtisch beeld.
Het komt zover dat uitstekend opgeleide mensen zonder enig voorbehoud
serieus twisten over de chronologische grenzen van de eeuw… de Zilveren.
Maar lang niet alles wat er op de grens van twee eeuwen is gecreëerd past
binnen deze benaming. Bijvoorbeeld, de zin ‘L.N. Tolstoj – schrijver van
de zilveren eeuw’: die krijg je niet over je lippen. Met grote figuren is het
overigens überhaupt lastig. Hoeveel inspanning hebben de filologen, historici
en pedagogen zich in hun tijd niet getroost om Tolstoj en Dostojevski
op een geschikte plaats onder te brengen en het lezerspubliek, of in ieder
geval het studerende publiek, ervan te overtuigen dat je deze schrijvers niet
moet begrijpen zoals deze dat wilden, maar zoals dat moet. Dat streven is
overigens nog steeds niet helemaal verdwenen. Gelukkig zijn er over deze
schrijvers ook goede boeken geschreven. Het is opmerkelijk dat in een tijd
waarin bijna geen nieuwe literaire werken meer verschijnen, er interessante
boeken over boeken worden gepubliceerd (de behoefte om boeken te lezen is echter geenszins verdwenen en is geen relict geworden). Maar helaas is
niet al het nieuwe beter dan het vergeten oude en ontstaat er mogelijk daarom
nostalgie naar de goede oude tijd, waaronder ook de Zilveren eeuw.
Dat beeld roept de meest verschillende associaties op: voor sommigen
is het een vaag beeld, de reflectie van iets onduidelijks en vormeloos, maar
ik herinner het me als iets anders. Het begrip ‘zilveren eeuw’ bestond al in
de klassieke oudheid. In die tijd gingen, volgens de verhalen van de ouden,
de mensen en de goden vrij met elkaar om op aarde en uit hun huwelijken
werden halfgoden geboren. Maar ik zou eraan toe willen voegen: halfmensen.
Het was zo’n vreemde tijd. En nog een vergelijking: de Danae van
Rembrandt en de Danae van Klimt. Voor de geniale Nederlander was de
mythe over Danae slechts de aanleiding om een schilderij te maken waarin
het voorgevoel van een ontmoeting werd vastgelegd. Gustav Klimt geeft de
inhoud van de mythe precies weer: Zeus die als een gouden regen neervalt.
Verschillende tijden – verschillende beelden. Zilveren eeuw... Maar de tijdgenoten
karakteriseerden deze tijd op een andere manier.
Iedereen kent wel de regels uit het gedicht van Aleksander Blok
‘Vergelding’. De zilveren eeuw en de ijzeren eeuw. De matte weerschijn en
glazen blik van de favoriet. Overigens is voor velen nu de tijd aangebroken
voor nieuwe vereenvoudigingen. Oude nieuwe schema’s komen weer tot
leven. Nu goed, zo was het en zo zal het zeker ook in de toekomst zijn? De ‘eendimensionale mens’ is eeuwig, zoals alles wat primitief is. Het is iets
anders als je te maken hebt met ingewikkelder en subtielere verschijnselen…
Dostojevski schreef al over de neiging tot vereenvoudiging en zag daarin een
teken van de tijd. Zijn polemiek in ‘Aantekeningen uit een dagboek’ met hen
die ‘ijzeren’ begrippen beleden en actief verspreidden, bleek profetisch, maar
tot op heden wordt zijn publicistiek niet serieus gelezen en blijft er een merkwaardige
tweedeling bestaan: een geniaal kunstenaar, oké, maar publicist en
denker, dat is wel iets heel anders.
Op ‘Aantekeningen uit een dagboek’ kom ik nog terug. Maar nu eerst
over de ‘ijzeren’ eeuw en de ‘zilveren’ eeuw. Zoals al is opgemerkt: de tijdgenoten
zeiden over deze tijd het ene, maar een eeuw later willen velen iets
totaal anders zien. En de vraag is naïef: ‘Wie heeft er gelijk?’ Rechtlijnige,
wit-zwarte tijden zijn zeldzaam, hoewel de talentvolle dichter Pavel Kogan
schreef: ‘Er is zo’n precisie in onze dagen…’ Maar hij merkte ook op: ‘Ik
zeg: “Leve de geschiedenis!” en beland met mijn hoofd onder een tractor.’
Wat moet je zeggen over een periode, wanneer de kalendereeuw is afgelopen?
En wanneer moet je zeggen dat of de ‘zilveren’, of de ‘ijzeren’ eeuw is
begonnen.
Ambiguïteit en gespletenheid waren wel de belangrijkste kenmerken van
deze tijd. En hoeveel verschillende mensen leefden er wel niet in deze jaren
en iedereen maakte zijn eigen periode. De indruk bestaat dat de tijdgenoten,
ondanks data en getallen, in verschillende tijden bestonden, en sommige probeerden
ook buiten de tijd te leven. Maar wie drukte de geestelijke atmosfeer
van die jaren het beste uit? Dostojevski? Zijn tijd begon later. ‘Het Rusland
van Dostojevski’. Zo begon Achmatova haar elegie.
Maar de tijd van Dostojevski klinkt wat ongebruikelijk. En zelfs de woorden
‘de eeuw van Dostojevski’ hebben een tijdloze betekenis. Tolstoj dan
misschien? Maar alles wat hij schreef en zei draagt een persoonlijk karakter.
Al lang geleden had men het over de ‘duizenden lieux’ om hem heen en dat
klopt.
Het is iets anders dat er in de wereld niemand was en waarschijnlijk
ook wel nooit meer zal komen die zo’n gave en zo’n gevoel had voor het
waarachtige. We hebben het over het ‘groene stokje’ en de ‘verschrikking
van Arzamas’. En dit is onderdeel geworden van de wereldcultuur en klinkt
ongeveer net zoals de ‘periode van de renaissance’ of de ‘tijd van het hellenisme’.
En als we de parallel doortrekken, dan zou ik willen zeggen dat de
tijd van Tolstoj nog niet is aangebroken. En in zijn geval blijft het domme
onderscheid tussen geniaal kunstenaar en matig denker in stand, en de laatste
tijd, nu overal de stemmen te horen zijn van halfontwikkelde neofieten, wordt
aan deze vreemde verdeling zelfs een wetenschappelijke en religieuze basis
gegeven. Er wordt serieus gezegd dat Tolstoj de essentie van het christendom
niet heeft begrepen en de grote heren van de kerk blijven het hebben
over de rechtvaardigheid van zijn excommunicatie. Maar toch leefden in
dezelfde tijd Gandhi en Albert Schweitzer. En misschien dat eens de erfenis
van Tolstoj op een dieper niveau zal worden bestudeerd, waar het artistieke
werk, de filosofie en de religie elkaar op natuurlijke wijze aanvullen, en
waarbij de totaalvisie van de wereld, die de grote rebel, wiens beeld ons van
onze kindertijd bekend is, had, goed wordt weergegeven. En toch mysterieus,
zoals op het schilderij van Nikolaj Ge Tolstoj op een moment van extase.
Vertaling Willem G. Weststeijn