Af en toe meldt zich iemand aan bij de opleiding Slavistiek de Universiteit van Amsterdam aan die Tsjechisch wil leren om Kafka in het origineel te kunnen lezen. Dat leidt dan tot een moment van pijnlijke verlegenheid en een korte uitleg. Er zijn meer van die Europese grootheden die in het gebied van wat later Tsjechoslowakije zou heten geboren zijn, zoals Franz Werfel, Sigmund Freud, Edmund Husserl, Gustav Mahler, of daar geleefd en gewerkt hebben, zoals Robert Musil en Gustav Meyrink. Maar geen van hen wordt zo sterk verbonden met zijn Tsjechische achtergrond als Franz Kafka.
Kafka is echter niet de enige die men direct associeert met Tsjechisch. Nog niet zo heel lang geleden werd in de Volkskrant (30-5-2007) de schilder Oskar Kokoschka als Tsjechische expressionist aangeduid. Vermoedelijk kende de auteur van het artikel vaag de passage uit het begin van Hašeks De lotgevallen van de brave soldaat Švejk, waar Švejk op de mededeling van de aanslag op de troonopvolger Franz Ferdinand reageert met: ‘Wat voor Ferdinand, vrouw Müller... Ik ken twee Ferdinands. De ene is bediende bij Průša de drogist… maar verder ken ik alleen ene Ferdinand Kokoška, die hondenpoep raapt. Aan geen van beiden is dus veel verloren.’1 Het is niet oninteressant om die opmerking in de Volkskrant aan een nader onderzoek te onderwerpen: hoe Tsjechisch is dan wel de schilder Oskar Kokoschka, die in 1886 werd geboren in het Oostenrijkse Pöchlarn en in Montreux in 1980 zijn laatste adem uitblies?
De naam Kokoška betekent in het Tsjechisch ‘herderstasje’ (een plantje), maar komt niet al te vaak voor. De verandering van Kokoška in Kokoschka heeft waarschijnlijk pas plaatsgevonden na het vertrek van de vader van Oskar Kokoschka uit Praag naar Wenen, want zijn grootvader staat nog als Kokoška te boek in Praag. Daar woonde zijn familie een aantal generaties lang en hield zich met goud- en edelsmeden bezig. Hun winkel bevond zich in de Spálenástraat, hartje Praag, en stond goed aangeschreven. Omdat zijn grootvader een getalenteerd muziekbeoefenaar was, had hij veel contacten in culturele kringen. Zelfs de componist Smetana behoorde tot zijn vrienden, evenals de schilder Quido Mánes. De contacten met de laatste gaan zo ver dat er wordt aangenomen dat op Mánes’ schilderij van een goudsmid (nu in de Nationale Galerie) Wenzel (Václav) Kokoška afgebeeld staat. Deze Václav Kokoška (de grootvader dus) heeft ook meegewerkt aan het restaureren van de Václavkapel in de Sint-Vituskathedraal op de Praagse Burcht, waarbij hij geholpen werd door de vader van Oskar Kokoschka, die zijn ambachtelijke talent van hem had meegekregen.
De moeder van Oskar Kokoschka was een Oostenrijkse en het gezin woonde in of in de buurt van Wenen. Toch kreeg de jongste zoon een Tsjechische naam: Bohuslav. Hij woonde ook in Wenen en schreef twee boeken: Adelina (1920), en Das Logbuch des Bohuslav Kokoschka (geschreven in 1919, gepubliceerd in 1972). Hij is ook de maker van een aantal schilderijen en lithografieën.
De enige zuster van Oskar Kokoschka trouwde met een zekere Emil Patočka en woonde tot haar dood in 1960 in Praag. Oskar Kokoschka heeft het paar financieel gesteund en als een soort hommage aan zijn zuster heeft hij in 1952 haar gedichten geïllustreerd en uitgegeven (Mein Lied. Ausgewählte gedichte).
Oskar Kokoschka zelf kwam pas in 1934 voor de eerste keer in Praag. Ondanks zijn deels Tsjechische achtergrond kende hij de stad nauwelijks. Praag zou voor hem een tussenstation worden op weg naar Moskou en Shanghai. In Duitsland, waar Hitler inmiddels aan de macht was gekomen, werd hij publiekelijk in de kranten aangevallen en werd zijn werk (als entartete Kunst) uit musea verwijderd. Hij had geld nodig om leningen af te betalen waarmee hij het graf van zijn moeder financierde.
Hij bleef vier jaar in Praag en schilderde er zestien grote stadsgezichten vanuit verschillende perspectieven, en daarnaast nog een aantal portretten, waarvan de beroemdste dat van president Masaryk is, de eerste president van Tsjechoslowakije. Tijdens het schilderen voerde hij langdurige gesprekken met Masaryk, die hem een Tsjechisch paspoort zou hebben aangeboden. Kokoschka maakte van dat aanbod gebruik en werd in 1935 staatsburger2 van Tsjechoslowakije. Namens Tsjechoslowakije nam hij in maart 1936 deel aan een congres van de Rassemblement Universel pour la Paix3 in Brussel.
In 1937 schilderde Kokoschka een politiek affiche met de Tsjechisch tekst: ‘Pomozte baskickým dětem’ (Help de Baskische kinderen) – als protest tegen het Duitse bombardement op het Baskische Guernica. Dit affiche werd door de Tsjechische regering uit angst voor een Duitse reactie verboden. In hetzelfde jaar werd hij – naast andere beroemde kunstenaars, zoals Chagall, Le Corbusier en Max Ernst – corresponderend lid van de Kunstvereniging Mánes.4 Dit lidmaatschap kan gezien worden als een blijk van solidariteit met bedreigde Tsjechische kunstenaars in het al evenzeer bedreigde Tsjechoslowakije.
Tijdens zijn verblijf in het, zoals hij het noemt, kosmopolitisch centrum Praag maakte Kokoschka kennis met de Tsjechische kunst. In 1938 schreef hij over de Tsjechische barok. Hoewel hij geen Tsjechisch sprak, was hij enthousiast over het avant-gardistische Osvobozené divadlo (Bevrijde theater). Daar ‘spielte man eine musikalische Revue, verfasst und dargestellt von zwei Clowns, wie ich sie nie wieder erlebte, Voskovec und Werich.’5 Al even enthousiast is hij over het avant-gardetheater Déčko van J.F. Burian.
Behalve Praag heeft hij ook Ostrava geschilderd, een industriestad in Noord-Moravië, waar hij de grootouders van zijn toekomstige Tsjechische vrouw Olda Palkovská en een oude vriend bezocht. Daar schilderde hij ook zijn bekende zelfportret Selbstbildnis eines entarteten Künstlers als reactie op de beruchte nazitentoonstelling in München in 1937. Hij was bang dat zijn schilderijen in Duitsland en Oostenrijk vernietigd zouden worden.
Kort na het Verdrag van München in de herfst van 1938, dat het einde betekende van de republiek Tsjechoslowakije, lukte het hem met zijn dertig jaar jongere vriendin, één schilderij, twee koffers en 10 pond op zak naar Engeland te vluchten. Het Tsjechoslowaakse staatsburgerschap hielp hem later ook bij het voorkomen van een internering, die hij anders als Oostenrijkse vluchteling zou moeten hebben ondergaan. In Engeland werd hij weer aanzienlijk geholpen door zijn schoonvader, K.B. Palkovský, die dicht bij de Tsjechische politieke emigratiekringen en de regering in ballingschap stond en die het waarschijnlijk mogelijk heeft gemaakt dat een schilderij van Kokoschka door Beneš, de president in ballingschap, aan de Tate Gallery werd geschonken, en later nog een ander schilderij aan The National Gallery of Scotland.
In maart 1942 nam Kokoschka deel aan de tentoonstelling Czechoslovak contemporary art in New York. Tegelijkertijd was hij voorzitter van de Freie Deutsche Kulturbund en lid van de Free Austrian Movement. In 1944 gebruikte hij een deel van de opbrengst van de verkoop van Masaryks portret om het ‘Oskar-Kokoschka-Fund of War Orphans of all Nations United in Liberated Czechoslovakia’ te stichten.
In zijn zorg voor kinderen en wezen herkennen we mogelijk Kokoschka’s sympathie voor Comenius en vooral voor diens opvoedkundige idealen. Kokoschka kreeg zelf als kind het geïllustreerde woordenboek van Comenius Orbis sensualium pictus (De wereld verzinnebeeld) van zijn vader,6 dat hem leerde ‘wie die Welt ist und wie sie sein soll, so dass sie für Menschen wohnlich wird. Jan Amos Comenius war ein Humanist.’7 Nog voordat hij destijds met Masaryk tijdens het schilderen van diens portret over Comenius sprak, heeft hij een aantal essays met verwijzingen naar deze filosoof-pedagoog geschreven. Aan het begin van 1934 hield hij in Boedapest een lezing met de titel ‘Zur Via Lucis [Weg van het licht] des Comenius’, waarin hij Comenius voorstelt als de eerste die onderkend heeft dat het ‘Erziehungswesen den “contract social” bedeutet und als Friedenswerk zum Problem wird, das die gesamte Menschheit angeht’.
8 In deze lezing wordt ook Chelčický uitgebreid besproken, die als geestelijk vader geldt van de Tsjechisch-Moravische Broederuniteit, waarvan Comenius de laatste bisschop was. Kokoschka zelf werd verder geraakt door Comenius’ pacifistische ideeën.
In 1937 wilde hij alleen ingaan op een verzoek van het Oostenrijkse Ministerie van Onderwijs om directeur te worden van de Weense kunstacademie op voorwaarde dat het onderwijs in Oostenrijk hervormd zou worden in de geest van Comenius. Ook het oprichten in 1953 van zijn befaamde ‘Schule des Sehens’ in Salzburg, die een jaar later door Jan Wolkers werd bezocht, moet gezien worden in het kader van zijn grote bewondering voor Comenius.
Masaryk kreeg op het schilderij dan ook gezelschap van Comenius en de veertiende-eeuwse religieuze reformator Jan Hus, stervende op de brandstapel. Kokoschka benadrukte dat Masaryk zich met Comenius identificeerde door tegen de bovenrand van de ‘Thorarol’9 in de opvallend grote handen van een persoon links van Masaryk op het doek ‘J. Amos Komenský Via Lucis’ te schrijven.
In de spannende vooroorlogse jaren begon Kokoschka ook met het schrijven van een toneelstuk met de titel Comenius. Dit werk onderscheidt zich sterk van zijn vier eerder geschreven expressionistische toneelwerken10 door de historische achtergrond en de chronologische volgorde, die pas in de laatste acte wordt verstoord, doordat hij Comenius – haast voor de ogen van Rembrandt, die aan zijn Nachtwacht werkt – laat sterven.
Comenius verbleef weliswaar in die jaren in Amsterdam, maar in werkelijkheid stierf hij pas na Rembrandt. De onvoltooide tekst heeft Kokoschka pas begin jaren zeventig herschreven, omdat die eerste ‘too German’ was. ‘I threw it all away because it wasn’t true any longer’.11 In 1973 is het zelfs tot een verfilming van het stuk gekomen, onder leiding van de Tsjechoslowaakse regisseur Stanislav Barabáš, die na de inval van de Warschaupactlegers in augustus 1968 naar het Westen uitweek.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam Kokoschka ondanks zijn goede relatie met zijn schoonouders maar een of twee keer terug naar Praag. Voor een groot deel kan dat worden toegeschreven aan de radicale verandering die in het land plaatsvond: de verdrijving van de Duitssprekende bevolking vlak na de oorlog en de communistische machtsovername niet lang daarna. Het waren niet zijn Tsjechische wortels en Tsjechische connecties die hem naar het vooroorlogse Tsjechoslowakije trokken, maar de multiculturele en democratische maatschappij die toen tamelijk uniek was in Europa. Kokoschka voelde zich kosmopoliet en paspoorten dienden voor hem als documenten om zijn leven te redden en gemakkelijker te maken. Aan het einde van de oorlog vroeg hij een Brits paspoort aan en kon ‘nun wieder reisen, wohin ich wollte’. Hij – een Oostenrijker met Tsjechische voorouders – stierf als Brits12 onderdaan en uiteindelijk zelfs als een ingezetene van Zwitserland. Het is dan ook begrijpelijk dat het belangrijkste wat hem bijbleef uit de gesprekken met Masaryk het feit was dat de president hem had toevertrouwd dat de Habsburgse dubbelmonarchie niet uiteen had hoeven te vallen maar omgevormd had moeten worden tot een federatie van onafhankelijke volkeren. Kokoschka was geen Oostenrijker, Tsjech, Brit of Zwitser, hij was een Europeaan.
Bibliografie
Spielmann, Heinz, Oskar Kokoschka, Leben und Werk. DuMont, Köln 2003.
Kokoschka, O., Mein Leben. Bruckmann, München 1971.
Schvey, Henry I., Oskar Kokoschka. The Painter as Playwright. Wayne State University Press, Detroit 1982.