De Poolse schrijver Wiesław Myśliwski
schuwt de publiciteit en treedt zelden naar
buiten. Zo nu en dan geeft hij een interview
voor de krant, maar voornamelijk leeft hij
teruggetrokken en werkt hij gestaag aan een
indrukwekkend oeuvre, al publiceert hij niet
vaak. Gemiddeld om de tien jaar verschijnt er
van zijn hand een nieuwe, vuistdikke roman.
Net als in 1996, toen deze belangrijkste Poolse
literaire prijs voor het eerst werd uitgereikt,
kreeg Wiesław Myśliwski in 2007 de Nikeprijs,
dit keer voor zijn laatste roman Traktat o
łuskaniu fasoli (Over het doppen van bonen).
Er was niemand die de juistheid van deze
tweede uitverkiezing in twijfel trok.
Van Wiesław Myśliwski werd tot op
heden niets in het Nederlands vertaald.
Dat kun je toch op zijn minst opmerkelijk
noemen, tenslotte geldt hij als een van de
belangrijkste Poolse prozaschrijvers van na
de Tweede Wereldoorlog. Een literair criticus
schreef over Myśliwski: ‘Waarschijnlijk onze
enige Olympiër, de laatste bewaarder van de
mythe van de literatuur als verbale magie’ en
sommigen noemen hem ‘de laatste schrijver
uit de negentiende eeuw.’ Wie is toch Wiesław
Myśliwski?
Wiesław Myśliwski werd in 1932 geboren
als boerenzoon in een klein dorpje genaamd
Dwikozy, in de buurt van Sandomierz in het
zuidoosten van Polen. Na zijn middelbare
school studeerde hij Poolse taal- en letterkunde
aan de Katholieke Universiteit van Lublin,
waarna hij jarenlang werkzaam was bij een
literaire uitgeverij. In 1967 debuteerde hij als
prozaschrijver met Nagi ogród (De naakte
tuin), een roman over de terugkeer van een boerenzoon naar zijn geboortedorp. De zoon
was door zijn vader naar de stad gestuurd om
onderwijzer te worden en zich zo een andere
manier van denken eigen te maken. Nagi
ogród biedt een prachtige beschrijving van de
liefde van een zoon voor zijn vader.
Myśliwski’s gehele oeuvre is diep
geworteld in het leven op en de cultuur van
het Poolse platteland en beschrijft het lot
van de mensen van dit platteland, die na
de oorlog geen andere keuze hadden dan
naar de stad te verhuizen en daardoor hun
traditionele dorpscultuur moesten opgeven.
Toen Myśliwski ooit werd gevraagd wat hem
bewoog schrijver te worden, antwoordde hij dat
het geen geestelijke doorbraak was noch een
innerlijke drang, maar dat hij – hoe pathetisch
het ook mag klinken – erachter was gekomen
dat hij boer was. Het is dan ook niet zo vreemd
dat deze schrijver altijd is geassocieerd met
de zogenaamde ‘boerenbeweging’ binnen de
Poolse literatuur. Overigens heeft Myśliwski
er geen moeite mee als men hem met deze
beweging verbindt, op voorwaarde dat men
ziet dat het er in zijn geval om gaat om in de
boerencultuur inspiratie op te doen en niet om
bepaalde esthetische uitgangspunten.
Myśliwski’s tweede roman, Pałac (Het
paleis), zag in 1970 het daglicht. In deze roman
wordt de wereld gezien door de ogen van een
landarbeider, die na een bombardement dat
het uitbreken van een niet nader genoemde
oorlog aankondigt het verlaten paleis van zijn
voormalige heer betreedt en zich vervolgens
niet alleen voorstelt hoe het zou zijn om als
landheer te leven, maar zich ook nog eens
volledig met hem identificeert. In Pałac wordt een nog scherper conflict geschetst tussen
geërfde en verlangde lotsbestemming dan in
zijn debuut.
In zijn romans en toneelstukken
(Myśliwski is tevens auteur van drie toneelstukken
en drie filmscenario’s) schrijft Myśliwski
schijnbaar altijd over gewone mensen
die op zoek zijn naar hun plaats in het leven
dat hen dreigt te verpletteren. Gedurende
zijn schrijversloopbaan is zijn werk, dat de
menselijke conditie op alle niveaus behandelt,
gaandeweg filosofischer geworden.
In 1984, niet lang na de afschaffing van
de staat van beleg in Polen, toen de Poolse
literatuur in hoge mate gepolitiseerd was,
verscheen Myśliwski’s volstrekt apolitieke1
(zoals al zijn andere werk) Kamień na kamieniu (Steen op steen). Deze grote epische roman
wordt algemeen beschouwd als zijn magnum
opus en is al eens de apotheose genoemd
van de boerentraditie in de Poolse literatuur.
Een man geheten Szymon Pietruszka (zou
ik ooit deze schitterende roman mogen
vertalen, ik zou geen moment aarzelen de
naam van de hoofdpersoon te vertalen met
‘Simon Peterselie’; zelden geeft Myśliwski
zijn helden een naam en als hij dat een keer
doet, dan is die naam op zijn minst een weinig
gangbare) besluit om zijn graf te bouwen
en begint hiervoor onder zijn verwanten
(uiteindelijk moet het een familiegraf worden)
geld in te zamelen. Terwijl hij zich op de dood
voorbereidt, herinnert hij zich zijn geslaagde
verleden als dappere partizaan en succesvol
boer, maar ook hoe hij de liefde van zijn leven
verloor.
Myśliwski’s proza kenmerkt zich door
een zeer persoonlijk, volledig autonoom
ritme. Een belangrijk element van dat proza
vormt wat de schrijver noemt żywa mowa (de
levende spraak), de manier van vertellen van
van gewone mensen, meestal in de vorm van
een monoloog. Het trekt zich daarbij niets aan
van de eisen van de actuele literaire mode.
Tien jaar na Kamień na kamieniu verscheen
Myśliwski’s meest autobiografische roman: Widnokrąg (Gezichtseinder), die zijn arme
kindertijd en de steden van zijn jeugd tot
onderwerp heeft. Net als Traktat o łuskaniu
fasoli is dit boek, zoals een criticus schreef:
‘anachronistisch als een vondst uit een ver
verleden en tegelijkertijd contemporain omdat
het bewijst dat nieuwe ontwikkelingen in het
proza niet alleen de richting opgaan van het
pasticheren van elk mogelijk genre, maar ook
van een terugkeer naar de naïviteit, naar een
herstel van de primaire taal; kunstmatig in
zijn breedsprakigheid en op hetzelfde moment
natuurlijk als onbezorgd keuvelen; langdurig
als tegenspoed en tegelijk fascinerend als
toewijding; verstoken van een plot, maar op
hetzelfde moment existentieel van gewicht.’
De vertelling van Widnokrąg doet denken
aan een monoloog van iemand die tot de
conclusie is gekomen dat het leven op zich,
het voortduren ervan, belangrijk was, niet de
afzonderlijke gebeurtenissen.
Het meeste van wat gezegd is over zijn
overige werk geldt in belangrijke mate ook
voor Myśliwski’s laatste roman, Traktat o
łuskaniu fasoli (letterlijk: Traktaat over het
doppen van bonen), zijn vijfde roman, tien jaar
na Widnokrąg verschenen. De titel is enigszins
provocatief, schijnbaar wetenschappelijk en
vandaar ook licht humoristisch, hoewel hij
ook pure saaiheid suggereert. Gevraagd naar
de betekenis van de titel zei Myśliwski: ‘Het
doppen van bonen heeft mij, zou je kunnen
zeggen, dertig jaar lang beziggehouden.
Zoals u misschien weet was dit een vorm van
ontmoetingen tussen buren, waarbij mensen
bonen dopten en tegelijkertijd alle mogelijke
onderwerpen bespraken. De gesprekken
gingen over lopende zaken maar ook over
vroeger, over dromen, over geesten, over
deze wereld en over die nog moest komen,
over God, over individuele of over collectieve
ervaringen; mensen hingen graag de betweter
uit, filosofeerden, met andere woorden, er
waren geen beperkingen, de woorden leidden
de mensen in alle richtingen. Iedereen nam
deel, vrouwen en mannen, jong en oud, zelfs
kinderen. Soms denk ik wel eens: misschien
werden die bonen enkel voor dit doel in zulke
hoeveelheden geplant, want ik kan mij niet
herinneren dat er bij ons zoveel bonen werden
gegeten. En toen ik in gedachten terugkeerde naar deze gewoonte uit mijn kindertijd begon
ik na te denken hoe ik de verbale structuur van
deze gewoonte kon zetten in de structuur van
een boek.’
Over het doppen van bonen is de monoloog
van een gewone man in de herfst van zijn
leven. Op een nazomeravond zit hij in een
zomerhuisje naambordjes van een naburige
begraafplaats over te schilderen. Plotseling
klopt er een man bij hem aan die wat bonen
wil kopen, waarna de verteller spontaan hem
zijn levensverhaal begint te vertellen. Door de
verhalen over zijn kindertijd en jeugd, over
zijn volwassen jaren en de moderne tijd schetst
de oude man zijn persoonlijke geschiedenis,
met veelvuldige filosofische digressies en
reflecties over mens en leven. Hoewel nergens
een plaats of een naam wordt genoemd is het
duidelijk dat het hier gaat om het leven van
een man die als kind de Tweede Wereldoorlog
in Polen heeft meegemaakt (en toen zijn hele
familie is kwijtgeraakt), daarna, opgeleid tot
elektricien, heeft meegewerkt aan de opbouw
van een nieuwe, betere wereld in zijn land en
vervolgens naar West-Europa is vertrokken om
als muzikant (saxofonist in een jazzorkest) zijn
brood te verdienen. Ten slotte keert hij terug
naar zijn geboortegrond, waar hij het toezicht
op enkele vakantiehuisjes op zich neemt.
Hoewel de verteller voortdurend de indruk
wekt de vreemdeling ergens van te kennen komt hij er maar niet achter wie de geheimzinnige
bezoeker is. Overigens verzuimt hij hem ook
de belangrijkste vraag van allemaal te stellen:
wie bent u? Alsof dat er niet toe doet, alsof hij
het niet eens wil weten en ook voor de lezer
blijft onduidelijk wie deze mysterieuze gast is:
een alter ego van de schrijver? Een droom? Een
herinnering? De dood?
Wiesław Myśliwski neemt in alle opzichten
de tijd. Niet alleen waar het aankomt op het
publiceren van zijn romans, maar met name
ook in zijn manier van vertellen. En juist dat
‘onthaaste’ vertellen is een uniek aspect van
zijn proza. Zijn uiterst verfijnde en met subtiele
humor doorweven stijl maakt dat dit vertellen
in slow motion nergens saai wordt of irritant.
Elk detail, onderwerp of probleem heeft
bij Myśliwski een diepere, meer universele
betekenis en maakt Over het doppen van bonen tot een grote metafysische roman.
In het najaar verscheen bij uitgeverij Querido
de Nederlandse vertaling van Traktat o
łuskaniu fasoli van Wiesław Myśliwski onder
de titel Over het doppen van bonen, waarvan
hierna een fragment volgt. Deze inleiding
alsook een belangrijk deel van de vertaling
kwam tot stand op het NIAS, het Netherlands
Institute for Advanced Study, waar de vertaler
van 1 september 2008 tot 1 februari 2009
verbleef als Translator in Residence.