De wereld van Kornetov is een boek. De gebeurtenissen in zijn leven stelt hij zich voor
als een kroniek, zoiets als de straat die hij iedere dag betreedt en die hij niet kan mijden.
De visioenen van zijn gedachte en de visioenen van andermans gedachte, zijn eigen gedachte
en de gedachte over gedachten, gevoelens, woorden en melodie zonder woorden
en gedachte – het blijft zijn entourage, het beweegt met hem mee in het levende leven.
Citaat uit Oetsjitel moezyki.
Het leven van de Russische schrijver Aleksej
Michajlovitsj Remizov (1877-1957) werd beheerst
door gevoelens van pijn en afwijzing.
Hij werd te Moskou geboren als de ongewenste
vijfde zoon van een moeder die als jong
meisje was uitgehuwelijkt aan een veel oudere
man. ‘...tranen overschaduwden de eerste
dagen van mijn leven’, schreef Remizov
daarover in Oetsjitel moezyki. Dat zijn moeder
zich na de geboorte van Aleksej Michajlovitsj
liet scheiden, werd in die tijd gezien als een
groot schandaal. Zij en haar kinderen kwamen
dan ook in financiële problemen en raakten
afhankelijk van haar niet al te scheutige familie
– de w – die in Moskou een textielfabriek
bezat. Ze werden ondergebracht in een verlaten
verfatelier op het fabrieksterrein. Door alle
ellende werd Remizovs moeder drankzuchtig
en liet de zorg voor haar kinderen over aan
derden.
Zo kon het gebeuren dat pas op zijn
veertiende jaar bij toeval werd ontdekt dat
Aleksej Michajlovitsj slechtziend was en hij
tot dan toe buiten de werkelijkheid in een
‘schimmig’ isolement had geleefd. Toen hij
eenmaal schrijver was, deed zich bij hem de
onweerstaanbare neiging voor om de visioenen
en fantasieën die die vreemde realiteit
bij hem hadden opgeroepen te beschrijven:
‘Deze ogen tilden mij op naar een wereld van
droombeelden, ook openden zij de weg naar
de ondergrondse diepte van de zwarte kern
van het bestaan.’
Tijdens een studentendemonstratie in
Moskou in 1896 tegen het tsaristische regime
werd Remizov ‘als toeschouwer’ ten onrechte opgepakt, zonder verhoor gevangen gezet en
van 1897 tot 1903 verbannen naar steden als
Vologda, Penza en Oest-Sysolsk, waar hij
moest wonen onder toezicht van de staatspolitie.
In Vologda ontmoette hij de paleograaf
Serafima Pavlovna Dovgello, die later zijn
echtgenote zou worden. Gedurende zijn eerste
kinderjaren bij de familie Najdjonov had de
jonge Remizov via de oude boekwerken in de
bibliotheek van zijn grootvader al kennis gemaakt
met de etnografie en religieuze tradities
van het Russische volk: ‘Als ik iets van vroeger
heb onthouden, dan zijn het wel de Velikie
Minei Tsjeti van Makari, reusachtige in leer
gebonden exemplaren: bij een druipende waskaars
lees ik hardop de levensgeschiedenis
van martelaren, hun lijden en hun berusting.’
Over deze belangstelling van Remizov voor
het erfgoed van het oude ‘Roes’ betekende
Serafima, die te Petersburg medewerkster was
van het Sanktpeterboergski Archeologitsjeski
Institoet een extra stimulans. Samen bestudeerden
ze glagolitische en oudkerkslavische
documenten en geschriften.
Omdat het Remizov verboden was ooit
nog in Moskou te wonen, vestigde hij zich na
zijn ballingschap met Serafima in Petersburg,
waar hun enige dochter geboren werd. Aleksej
en Serafima probeerden in hun onderhoud te
voorzien met lesgeven, vertalen en schrijven.
Voortdurend gebrek aan geld was er echter de
oorzaak van dat ze nauwelijks genoeg te eten
hadden. Hun kind werd herhaaldelijk toevertrouwd aan de zorg van een welgestelde zuster
van Serafima en was op den duur zó van hen
vervreemd, dat het later, tot hun grote verdriet,
niet samen met hen wilde meevluchten naar
het buitenland.
In de periode voorafgaand aan de
Oktoberrevolutie van 1917 was het leven
van Remizov vooral doortrokken met gevoelens
van wanhoop en verschrikking. Ook in
Oetsjitel moezyki laat hij zijn hoofdpersonage
Kornetov liever niet terugdenken aan deze
roemruchte pre-revolutionaire periode uit zijn
leven, die op een oorlog zou uitlopen: ‘De
lucht was zwaar en vol dreigende voortekenen
en je kon toen nog beter te maken hebben met
een storm die je al of niet overleefde. O nee,
als ze me hadden aangeboden mijn leven opnieuw
te beginnen met inbegrip van die jaren,
dat had ik dat aanbod geweigerd!’
Niettemin onderhield hij reeds in die jaren
vele vriendschappelijk betrekkingen met filosofen
en letterkundigen als N.A. Berdjajev en
Vs. E. Meierhold en later in Petersburg met
Lev Sjestov, Aleksander Blok, Andrej Bely
en V.V. Rozanov. Hij organiseerde praat- en
voorleesavonden en richtte al vóór de revolutie
van 1917 ‘een soort ludieke geheime orde’
op, het ‘Obezvolpal’ ofwel de ‘Apensalon’.
Vrienden en schrijvers als Jevgeni Zamjatin
en Ivan Boenin promoveerde hij daar tot ridders,
prinsen of bisschoppen. Veel namen en
bijnamen die gebruikt worden in zijn latere
Oetsjitel moezyki hebben hun ontstaan te danken
aan dit door hem bedachte literaire spel.
Op 5 augustus van het jaar 1921 vluchtten
de Remizovs in navolging van veel landgenoten
uit angst voor het communistische
regime, via Berlijn naar Parijs. Ondanks zijn
vrijwillige keuze heeft Remizov het vertrek
uit Rusland altijd ervaren als een tragische
scheiding van zijn geliefde grond. Hij werd
beheerst door zijn angst voor het verlies van
de Russische taal en het bijbehorende culturele
erfgoed en zou zich voortdurend blijven
concentreren op Rusland met inbegrip van het
oude ‘Roes’ van de kronieken en heiligenlevens,
de sprookjes en legenden: ‘Ik leefde altijd
met de ogen op Rusland gericht. Met welke
zaken hield de Russische mens zich bezig?
Welke boeken kan ik zijn lievelingsboeken
noemen, wat is zijn favoriete literatuur? Ik vermeld wat ik weet en wat in mij een reactie
opriep, en terwijl ik zat te schijven, weerklonk
het in mijn hart alsof ik het zelf had beleefd.
Een oud-Russisch verhaal is voor mij niet alleen
een navertelling maar ook de uitdrukking
van mijn eigen gevoelens, de inhoud van het
verhaal is mijn eigen verhaal.’
Oetsjitel moezyki is een autobiografisch werk
over ontheemdheid. De vele Russen, die in de
jaren na de Oktoberrevolutie naar het westen
vluchtten, werden niet bepaald met open armen
ontvangen. Oetsjitel moezyki werd door
Remizov voltooid in 1949. Hij beschrijft
daarin het moeizame leven van Russische
emigranten in Parijs gedurende de jaren 1923-
1949. Het was een zwaar leven met gebrek
aan essentiële zaken als geld, werk en behoorlijke
woonruimte: ‘Elke drie maanden dreigde
‘de termijn’ (van het Franse ‘terme’, de betalingstermijn
voor de huurlasten) en elke keer
vereiste het kunst- en vliegwerk om dit geld
bij elkaar te krijgen. Armoede en vooral onzekerheid
over de dag van morgen overheersten
in het leven van de Remizovs. Maar zij waren daarin niet de enigen. Armoede was een algemeen
verschijnsel in de emigratie.’
Door de ingewikkelde structuur lijkt Oetsjitel moezyki meer op een stapsgewijs opgebouwde
compositie dan op een roman. Het
is een op basis van fragmentarische episoden
in kaart gebracht geheel. Er is zelfs helemaal
geen sprake van enige chronologische volgorde.
Het zou best kunnen dat Remizovs keuze
voor zo’n fragmentarisch geheel symbool staat
voor het gevoel van verscheurdheid, waaraan
een mens in den vreemde ten prooi kan zijn.
Het hoofdaccent ligt op de beschrijving van de
dagelijkse problemen van een groep Russische
Parijzenaars die wanhopig hun draai proberen
te vinden, maar de passages daarover worden
door Remizov afgewisseld met jeugdherinneringen,
beschouwingen over de literatuur,
sprookjes, legenden, een heiligenleven, een
verhaal uit de Byzantijnse geschiedenis, een
pelgrimstocht, een ontroerende necrologie,
een brief aan Dostojevski. Sommige van deze
afzonderlijke gedeelten of flarden daarvan waren
al eerder in druk verschenen, maar de los
van elkaar staande stukken werden door hem
verbonden en gecombineerd met geheel opnieuw
geschreven bladzijden en met volledig
nieuwe hoofdstukken.
Centraal staat de muziekleraar Kornetov.
Absurd genoeg is deze ‘wel in het bezit van
een stemvork maar niet van een muziekinstrument’.
Er is zelfs geen radio in huis en de
stemvork gebruikt hij alleen om daarmee de
door hem georganiseerde gespreksavonden te
dirigeren ‘opdat zich niet alle stemmen tegelijk
verheffen’. Zijn vriend Poletajev en hijzelf
doen om beurten verslag van het eigen wel en
wee en dat van hun vrienden. Hun leven speelt
zich af in het ‘stenige’ drukke Parijs maar van
contact met Parijzenaars is nauwelijks sprake.
Er zijn vooral wat onaangename confrontaties
met huismeesteressen, huisbazen, buren die
klagen over geluidsoverlast of wantrouwige
mensen die denken dat buitenlanders oplichters
zijn. Maar ook de Russen onderling zijn
niet altijd even solidair met elkaar, in hun
wanhopige zoektocht naar emplooi gunnen ze
elkaar of degenen, die het wel gemaakt hebben,
vaak niet het licht in de ogen: ‘Iedereen
heeft een hekel aan de ander, overal liggen vijanden
op de loer, gebeurt het niet openlijk, dan gebeurt het in het geniep dat iedereen erop uit
is om de ander te beduvelen... En de oorzaak
is geen hebzucht, maar ondermijnende armoede.’
De wat wereldvreemde muziekleraar, die
al bang is om over te steken, gaat slechts naar
buiten voor zijn dagelijkse boodschappen of
het posten van een brief. Een doodenkele keer
gaat hij naar een park of bezoekt hij vrienden
of een concert. In zijn woning leeft hij zijn eigen
leven tussen zijn geliefde boeken en bezigheden:
‘Kornetov is een alleenstaande. En
hier is niets mis mee. Neem gerust de proef
op de som, ontdoe het leven van de gewone
zorgen door bezig te zijn met houtjes, glagolitsa,
geknutsel, heen-en-weergeloop of een
karwei dat spoed vereist. Dan gaat geen zee je
te hoog, en de tijd is óm voor je er erg in hebt!’
Navrant te noemen is het isolement
waarin deze emigranten leefden, ook al door
de problemen met de taal en het gevoel een
afgewezene en ‘loser’ te zijn. Eigenlijk zijn
alle voorkomende personages stukjes van
Remizov zelf. In het laatste hoofdstuk, ‘Yin
Yang’, drukt de schrijver het als volgt uit:
‘Ik ben zowel Kornetov als Poletajev of
Baldachal-Tirebouchon, Soedok, Kozlok,
Koekovnikov, Ptitsin, Petoesjkov, Pytko-
Pytkovski, Koerjatnikov en tenslotte zelfs de
avontuurlijke Afrikaanse dokter. Ik ben ze allemaal
en zonder mij bestaan ze geen van allen.
Maar het kan ook niet anders: een schrijver
beschrijft alleen zijn eigen wereld en niet
die van een ander, het is de wereld van zijn
persoonlijke gevoelens en passies. Misschien
zou de professor in de wiskunde Soesjilov het
als volgt uitdrukken: “Kornetov en zijn kennissen
zijn mijn emanaties: opsplitsingen van
mijn persoonlijkheid in een aantal reflecties
van mijn geest.”’
Het heeft ervan weg dat Remizov veel
episoden van Oetsjitel moezyki heeft benut
als uitlaatklep voor de beschrijving van alle
ellende die hem en de mens in het algemeen
kan treffen. Hij lijkt zich daarbij te willen toetsen
aan de wijsheden, de menselijkheid en de
vaak humorvolle of absurdistische kanten die
uit sprookjes, legenden of oude en nieuwere
geschriften van de Russische en niet-Russische
wereldliteratuur naar voren komen. In
Oetsjitel moezyki zijn immers beschouwingen
terug te vinden over literatuur, over menselijke eenzaamheid, er is diep medelijden met het lijden
van anderen zoals in de eerder genoemde
‘Brief aan Dostojevski’, er is aandacht voor
de ellende van zwakke en kwetsbare mensen
zoals een dakloze in de stromende regen, het
arme meisje dat huis aan huis spelden en naalden
probeert te verkopen, de nachtbraakster
die haar laatste bezittingen tracht te belenen,
drugsverslaafden in de tunnel van de metro:
‘De wereld deinst voor hen terug..., ik weet
dat de wereld voor die gedoemden terugdeinst.
En er blijft steeds minder ruimte over waar ze kunnen blijven en de kans krijgen om te overleven,
er is niemand op wie ze een beroep kunnen
doen, echt, niemand! Totdat de dag aanbreekt
dat ze nergens meer heen kunnen!’
Daarom is er uiteindelijk ook sprake van
berusting en een zekere tevredenheid met het
eigen lot zoals aan de dag wordt gelegd door
de fabeldichter Koekovnikov. In het laatste
hoofdstuk van Oetsjitel moezyki stelt Remizov
dan ook ‘...dat die zich voedt met havermout,
tarwebrood en broodringen en “rustig en blij”
leeft, met altijd een boek bij de hand’.