Philip Westbroek



Homerus Herzien – Zbigniew Herberts reconstructie van een dichter



In 2008 wordt op bescheiden schaal het tiende sterfjaar van de Poolse dichter Zbigniew Herbert (1924-1998) herdacht. Herbert wordt in een ruime kring poëzielezers als een van de belangrijkste dichters van het naoorlogse Polen geroemd. Samen met de Nobelprijswinnaars Czesław Miłosz en Wisława Szymborska behoort hij tot de grote drie van de moderne Poolse dichtkunst en sommigen betreuren het feit dat hem nooit deze prijs te beurt is gevallen.

Naast dichter en essayist was Herbert ook toneelschrijver. Dit aspect van zijn schrijversschap is tot op de dag van vandaag het minst bekend. Herbert is de auteur van vijf toneelstukken (en hoorspelen) die geschreven zijn tussen 1956 en 1972. Twee van zijn drama’s zijn gewijd aan de klassieke oudheid: De filosofengrot (Jaskinia filozofów) uit 1956 en De reconstructie van een dichter (Rekonstrukcja poety) uit 1960. Deze stukken zijn de uitdrukking van het verlangen van de dichter om zich te bevrijden van de tot voor kort voorgeschreven artistieke normen van het socialistisch realisme. Herbert, zelf een verre verwant van de Engelse zeventiende-eeuwse dichter George Herbert, wilde aansluiting vinden bij de Europese culturele traditie. Dit streven vindt niet alleen uitdrukking in de gedichten over Pan Cogito, Herberts filosofisch-poëtische alter-ego, of in een essayverzameling als Barbarzyńca w ogrodzie (De barbaar in de tuin, 1962), maar ook in deze twee toneelstukken.

De filosofengrot is gewijd aan de dood van Socrates. Bijna speels refereert Herbert in de titel aan de beroemde gelijkenis van de grot in Plato’s Politeia. Het gaat hier echter niet om het begrip van de filosoof van de werkelijkheid, maar om ons begrip van de filosoof. Dit is een constructie van de traditie. In het stuk wordt dit beeld ondermijnd, worden verschillende cliché’s doorbroken en krijgen we een nieuwe kijk op Plato’s leermeester. De thematiek van De reconstructie van een dichter heeft een overeenkomstige opzet. Dit stuk, dat geschreven is als hoorspel – het is een drama voor stemmen, wellicht naar het voorbeeld van Dylan Thomas’ toen zeer populaire Under Milk Wood (1953) – is misschien minder bekend dan De filosofengrot, het is zeker niet minder intrigerend. Bovendien is in het geval van de blinde dichter de reductie tot slechts auditieve middelen zeer effectief.

Wie was Homerus? is de centrale vraag van het stuk. Herbert geeft een originele draai aan de Homerische kwestie, die sinds eeuwen de geleerde geesten beheerst. Is de auteur van de Ilias en Odyssee een concrete figuur of gaan er vele rapsoden achter zijn naam schuil? Wanneer leefde Homerus? Waar leefde hij? Heeft hij zijn gezichtsvermogen verloren als tribuut aan de onsterfelijken in ruil voor zijn goddelijke gift? Herbert biedt ons een reconstructie. Maar niet alleen van de dichter. Ook van zijn dichtkunst en van de essentiële stap die de dichter zet in weerwil van alle traditionele beeldvorming.

Het stuk opent in medias res in de rede van een professor in de klassieke letteren. Fragmenten van geleerde observaties dwarrelen voor ons neer. Allengs ontwikkelt zich een samenhangend vertoog over verschillende vondsten die nieuw licht zullen werpen op het oudste Europese epos. De dwangmatige theorieën van de wetenschapper zetten ons volledig op het verkeerde been en na het reciteren van enkele bombastische hexameters is het Homerus zelf die ten tonele verschijnt om een waarachtige reconstructie te geven van zijn werk en persoon.

We maken kennis met een man van middelbare leeftijd die bij een ongeluk op een schip zijn gezichtsvermogen grotendeels is verloren. Om zijn sterke stem is hij liederen op de markt gaan zingen. Tegen de raad van zijn arts en zijn vrouw in laat hij zich regelmatig naar de markt brengen om te zingen. Wanneer hij weer zijn dreunende dactylen voordraagt (poëzie is voor Homerus ‘de schreeuw’) verliest hij met het doven van het laastste licht in zijn ogen de epische inspiratie volledig. Geen veldslagen meer, geen doden, geen leed. Ook Zeus Thaumatourgos (de Lourdes-achtige Zeus de Wonderdoener) kan hem niet genezen. De gedesillusioneerde dichter hervindt zijn zelf evenwel in een nieuwe poëtische taal: het ingetogen woord van de persoonlijke lyriek. In een stijl die steeds minder hoogdravend wordt, komt de dichter via gedichten over een plant (een tamarisk) en zijn eigen pink op het beroemde gedicht over een steentje. De door de professor geprezen anonymus enerzijds en de fel bekritiseerde dichter van Milo anderzijds blijken een en dezelfde persoon te zijn.

De reconstructie van een dichter is een pleidooi voor de vrijheid van de poëzie, die zich onttrekt aan de etiketten waar de traditie haar van voorziet. De poëzie kan zich uiteindelijk slechts zelf reconstrueren. Tevens is De reconstructie van een dichter op te vatten als het poëtische credo van Herbert zelf. Op sommige momenten doet het denken aan Miłosz’ beroemde Traktat poetycki (1957). Wellicht zijn de pompeuze hexameters – die ik in de stijl van de ouderwetse metrische Homerusvertalingen van bijvoorbeeld C. Vosmaer of Aegidius W. Timmerman heb proberen weer te geven – wel een parodie op de officiële hymne- en eposachtige stilistiek van het socialistisch realisme. Als een Russische acmeïst keert Herbert terug naar het bewerken van het steen van de taal, wellicht op grond van hetzelfde ‘verlangen naar wereldcultuur’ als decennia eerder Osip Mandelstam.





   <

TSL 51

   >