Jenny Stelleman



De ontwikkeling van de innerlijke mens in Comenius’ eerste en laatste werk



Comenius (Jan Amos Komenský, 1592-1670) was een internationaal vermaarde geleerde, die een enorm oeuvre heeft nagelaten. Hij was actief op allerlei gebieden, als prediker bij de Tsjechische Broederschap, als vredesactivist, als taalkundige die een universele taal wilde ontwerpen, als literatuurtheoreticus, als schrijver van een aantal literaire werken, waaronder zijn schooldrama’s, als pedagoog die voor het eerst het woord en beeld integreerde in de schoolboeken (Orbis pictus) en als theoloog die ijverde voor de pansofie (alwijsheid), een oer-christelijke religieuze opvatting die alle verschillen in de christelijke wereld wilde overbruggen. Tegenwoordig is hij voornamelijk als pedagoog bekend. Zijn Didactica magna (De grote onderwijsleer) en zijn Orbis sensualium pictoris (De afgebeelde wereld van de zintuiglijke dingen) worden als een mijlpaal in de pedagogie beschouwd. Zijn visie op het kind en de vraag hoe het beste kennis kan worden overgebracht, onder andere met spel en met visuele middelen, dwingt ook nu nog steeds respect en navolging af. Al zijn werken zijn doordrongen van de pansofie, waarin Comenius de essentialia van het christendom bewaard zag en dat ook in zijn onderwijsleer een belangrijke pijler is.

Comenius ijverde voor onderwijs voor alle kinderen, arm en rijk, van hun vierde tot hun twaalfde. Goed onderwijs betekende voor hem niet alleen kennis overdragen, maar de kinderen ook de mogelijkheid geven zich tot zelfstandig denkende mensen te ontwikkelen. Woorden als ontwikkeling en educatie werden door Comenius letterlijk opgevat. Hij was ervan overtuigd dat de mens zijn wereld en zichzelf veel te complex maakt en zo de samenhang met zichzelf en al het andere in de wereld verliest. Met andere woorden: de mens verwikkelt zich veel te veel en maakt zo de situatie waarin hij leeft ingewikkeld. Onderwijs is een manier om ervoor te zorgen dat het kind of de mens zich niet verwikkelt, maar zich ontwikkelt. Educatie, letterlijk uitleiding, betekent dus de mens uit zijn verwikkeling leiden. In zijn eerste bekendste werk Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart (hierna aangeduid met Het labyrint) uit 1623 wordt de verwikkeling van de mens uitgedrukt door de metafoor van de wereld als labyrint en de ontwikkeling door zijn spirituele wedergeboorte. De pelgrim in Het labyrint staat hier voor de mens die min of meer onbewust op zoek is naar het hogere. Dit proces wordt slechts schetsmatig gepresenteerd. Aangezien de pelgrim deze wedergeboorte niet nastreeft, overkomt deze transformatie hem vrij plotseling. Ik zal hieronder in het kort een schets geven van de innerlijke weg van de pelgrim, als een soort aanschouwelijk voorbeeld van de universele psychologie van de mens, zoals Comenius die ziet, vooral ook omdat dit zijn bekendste werk is.

Tijdgenoten droegen dit boek mee als een troostschrift in die verschrikkelijke tijd na de Slag om de Witte Berg (1620), waarin de Tsjechen de ene ontbering na de andere moesten verduren. Ook Comenius zelf heeft alle ellende die deze tijd met zich meebracht meermaals aan den lijve ondervonden, verbanning, oorlog, verlies van het gezin en van huis en haard. In de lange periode tussen Het labyrint (1623) en Unum necessarium (Het enige noodzakelijke) (1668) zwierf hij als balling door Europa en kwam uiteindelijk via Polen en Hongarije, waar hij zijn onderwijsleer in praktijk probeerde te brengen, in Amsterdam terecht waar hij tot zijn dood bleef wonen. Hier schreef hij zijn laatste werk dat in vergelijking met al zijn andere geschriften vrij onbekend is gebleven.

In dit werk neemt hij eigenlijk dezelfde problematiek van Het labyrint op, maar spitst zich dan meer toe op het labyrint van het innerlijk van de mens zelf en minder op dat van de maatschappij. In vergelijking met Het labyrint ligt de verhouding van de tekstdelen dan ook precies omgekeerd. Acht van de tien hoofdstukken zijn gewijd aan het proces van ontwikkeling van de innerlijke mens, slechts twee hoofdstukken gaan over de staat en de kerk. We kunnen rustig zeggen dat Comenius als wetenschapper juist in zijn laatste werk de theologie en de wetenschap heeft afgezworen. Hij zag die toen als de grootste labyrinten en dwaalwegen, die de mensen steeds verder van hun innerlijk verwijderd hebben. Hier heeft Comenius al zijn kennis en liefde voor de mens samengebald in een origineel werk, waarin hij met zijn laatste kracht de mens oproept om de kern van zijn wezen te onderzoeken. Uit zijn voorwoord blijkt dat hij nog steeds overtuigd is van zijn uitgangspunt dat de mens zichzelf voortdurend en onnodig verwikkelt: ‘Want de wereld is een groot labyrint, waarin nog ontelbaar kleinere aanwezig zijn, en er is niemand die niet door een of meerdere labyrinten ronddwaalt.’ Precies om deze reden is dit boek geschreven. Unum necessarium dient als leidraad voor de mens om zijn verwikkeling tegen te gaan, het is als ‘de draad van Ariadne’, die Theseus uit het labyrint van Minos bevrijdde.

Op welk gebied Comenius zich ook heeft uitgedrukt, altijd gaat het bij hem om de innerlijke mens en zijn geestelijke of spirituele wedergeboorte. De mens, zegt Comenius, verlangt immers altijd naar iets hogers, beters, naar een nieuwe dimensie of beleving van de werkelijkheid, ofwel het Koninkrijk Gods. De mens vermoedt dat er nog iets anders is en streeft er bewust of onbewust naar om een echt (waarlijk) mens te worden en deze potentie in zichzelf te ontwikkelen. Comenius houdt zich bezig met vragen die universeel en eeuwig zijn. Wat is een mens, waartoe is hij op deze wereld en hoe verhoudt deze wereld zich tot de goddelijke essentie? Dit zijn vragen die de tijd overschrijden en ons nog steeds bezighouden en misschien tegenwoordig nog wel in het bijzonder, aangezien de kerk als institutie en religies voor de moderne mens zijn weggevallen en geen echte houvast meer vormen. Misschien hebben zijn richtlijnen ons nog steeds iets te zeggen. Eerst geef ik een korte samenvatting van het innerlijke proces van de pelgrim in Het labyrint, vervolgens ga ik in op de richtlijnen die Comenius in zijn Unum necessarium aan de lezer geeft.



het labyrint


Het eerste hoofdstuk van Het labyrint is getiteld ‘De beweegredenen voor de pelgrimstocht door de wereld’ met daaronder ‘Besluiteloosheid’. In deze uitgangssituatie geeft Comenius meteen een korte, maar treffende psychologische schets, waarin we de gewone mens, het ‘Menschliches allzu Menschliches’, om met Nietzsche te spreken, kunnen herkennen. We ontmoeten de pelgrim, die staat voor de zoekende mens, op het moment dat hij het verlangen uitspreekt om een passend beroep te zoeken.

Dit verlangen laat niet alleen zien dat we hier met een jonge volwassene te maken hebben, maar ook met een mens die zich nu in de buitenwereld wil uitdrukken. Hij wenst tevens een beroep dat hem niet al te veel energie kost, maar hem wel een aangenaam leven en tevredenheid bezorgt. Al met al een juiste wens, omdat zich in zulke verlangens, zoals Comenius in het voorwoord zegt, op de een of andere manier het aangeboren verlangen van het hart naar het hoogste goed (summum bonum) weerspiegelt.1 De wens om werk te zoeken is op zich dus juist, maar deze wordt vervolgens door zelfoverschatting en allerlei onjuiste bijgedachtes onzuiver. De pelgrim weet eigenlijk niet precies wat hij wil en hoe hij het moet aanpakken. Zijn handelen wordt onstandvastig, hij probeert lukraak dingen uit en al zijn inspanningen worden niet beloond. Hij begint zich voor zijn onvermogen te schamen en kwelt zichzelf met allerlei minderwaardigheidsgevoelens. Op dit moment neemt de pelgrim het verstandelijke besluit ‘om alle menselijke dingen in ogenschouw te nemen, en pas daarna, wanneer ik het ene ding wijselijk met het andere vergeleken zal hebben, een bepaald beroep te kiezen en mijn zaken vervolgens zoo keurig te regelen, dat ik in de wereld een tevreden leven zal kunnen leiden.’ Als hij bedenkt dat hij de wereld niet alleen kan gaan verkennen, dient zich de eerste begeleider (Alweter) aan die zich opwerpt hem door de wereld te leiden. Vervolgens sluit ook de Verblinding zich aan, die de opdracht heeft iedereen te leren hoe de dingen in de wereld begrepen moeten worden. Hoewel de pelgrim even de gedachte overvalt dat hij zich beter niet door hen had moeten overhalen, gaat hij uiteindelijk met hen mee.

Vervolgens maakt de pelgrim met deze twee begeleiders zijn rondgang door de door de mens ingerichte wereld: hij gaat langs alle rangen en standen en, zoals we dat nu zouden noemen, langs alle instituties van de maatschappij. Zijn begeleiders hebben hem een bril gegeven en een toom omgedaan, opdat hij de dingen ziet zoals zij voor juist houden. Het is duidelijk dat het Comenius vooral gaat om te tonen dat de wereld een groot labyrint, ofwel een conglomeraat van labyrinten is, die de mens zelf geschapen heeft. Bijna viervijfde deel van de gehele tekst is aan deze rondgang gewijd. Het innerlijk proces van de pelgrim zelf krijgt hierdoor veel minder aandacht.


Hier volgt een korte reconstructie van dit innerlijke proces. In eerste instantie begroet de pelgrim alles wat hij ziet met instemming en vindt dat de mens de wereld goed georganiseerd heeft. Maar af en toe lukt het hem iets onder de bril uit te kijken en zo met eigen ogen, en niet verdraaid door de aangemeten bril, de wereld te bezien. En zo maakt de tevredenheid met de wereld steeds meer plaats voor onvrede. Overal ziet hij misstanden, huichelarij en bedrog. Hij begint hiertegen te protesteren en vraagt zijn begeleiders naar de oorzaak hiervan. Maar zij geven hem onbevredigende antwoorden, zeggen dat het zo goed is en noemen hem een dwaas en een betweter, die de wereld niet waard is. Ook de andere mensen die hij de ogen wil openen, raken geïrriteerd, schelden hem uit of geven hem een pak slaag. Tijdens deze rondgang door deze wereld gebeurt er duidelijk iets met de pelgrim. Hierin kunnen we een aantal fasen van emoties onderscheiden. Eerst gelooft de pelgrim zijn ogen niet, dan ergert hij zich, vervolgens wordt hij boos en agressief en wanhopig. Omdat niemand ziet wat hij ziet, wordt hij zich van zijn steeds grotere eenzaamheid bewust, tenslotte zwijgt hij steeds meer tot hij op het punt komt dat hij niet meer in deze wereld wil leven en wenst dat hij (de Sileen indachtig) nooit geboren was. Op dit breekpunt gekomen schudt hij met al zijn kracht zijn begeleiders af, die hem tot dan toe steeds konden verleiden toch nog naar iets anders te zoeken. In deze laatste emotionele fase van pure wanhoop en volstrekte eenzaamheid, stort de pelgrim geheel in en beleeft zijn mystieke dood, wat onder andere door de gebroken trappen, de leegte en duisternis wordt weergegeven. In het naïeve en de onwetendheid, via de irritatie en agressie, het verbale protest, naar de volslagen wanhoop en totale eenzaamheid, herkennen we de spirituele wordingsgeschiedenis van de mens, die naar het einde toe ook steeds meer door een groot mededogen met zijn onwetende medemens gegrepen wordt. De bewustwording van al dit menselijk lijden is zo groot en bijna niet te dragen dat deze mens totaal breekt. Zoals Comenius het noemt, trekt de mens op dit moment het gewaad van de oude Adam uit en beleeft zijn wedergeboorte als de nieuwe Adam. De pelgrim is weliswaar gebroken, maar daardoor ook vrij in deze volkomen leegte en ontvankelijk voor de roep van Christus. Het is duidelijk dat deze transformatie geen intentionele handeling is en nooit kan zijn: het overkomt de pelgrim. Dat deze wedergeboorte niet alleen een mentale, geestelijke aangelegenheid is, maar ook een fysieke, en wel een pijnlijke, is hier heel duidelijk. Het fysieke lichaam moet zich tenslotte ook aan dit nieuwe worden, de opstand van de ziel of het Koninkrijk Gods aanpassen. Nu is de pelgrim vrij van al het aardse, dat betekent hier dat hij het aardse‚ dualistische denken, dat gebaseerd is op louter verstand, dogma’s, op oordelen en vooroordelen, achter zich heeft gelaten. Nu kan hij zich volkomen overgeven aan de stem van Christus, die hem in het paradijs van het hart binnenvoert. Waarna de pelgrim nu in staat is de wereld op een nieuwe manier, namelijk vanuit het hart, te ervaren. Slechts een paar bladzijden zijn aan deze nieuwe zijnstoestand van de pelgrim gewijd.

Interessant is dat Comenius deze nieuwe dimensie, het Koninkrijk Gods, niet weergeeft als een eindstadium, maar dat hij benadrukt dat de mens hier ook steeds weer voor moet kiezen en dus alert moet blijven, opdat hij niet terugvalt in zijn vroegere dimensie.

‘Wees de mijne en ik zal de uwe zijn’, geeft zo aan dat de wedergeboorte van de mens dus niet zomaar een nieuw gegeven toestand is de mens zich alleen maar hoeft te verlustigen in de Christus, als in het permanente paradijs, dat de mens zich kan laten welgevallen. Het is eerder een zijnstoestand die steeds opnieuw een soort handeling van ontvankelijkheid en medewerking vanuit de mens vereist, een steeds actief en bewust kiezen om de wetten van Christus beter te leren onderscheiden.

In Het labyrint toonde Comenius door middel van de allegorische vertelling aan dat de gehele maatschappij feitelijk een labyrint is, dat mensen zelf geschapen hebben om er vervolgens weer zelf in te verdwalen. De pelgrim krijgt een bril aangemeten waardoor hij de wereld moet bekijken, maar wordt ook zelf weer de bril waardoor de recipiënt de mogelijkheid wordt geboden zowel op de oude als op de nieuwe manier de wereld te aanschouwen. Na alle ellende die de pelgrim gezien en ondervonden heeft, wordt hem tenslotte als vanzelf, maar wel op een pijnlijke manier, het paradijs van het hart deelachtig. Dit was de reden dat veel tijdgenoten van Comenius Het labyrint als een troostschrift beschouwden en op hun vlucht uit Tsjechië met zich meedroegen.

unum necessarium


In Unum necessarium neemt Comenius opnieuw de metafoor van het labyrint op, maar het accent ligt nu niet op de reeds ontstane labyrinten, maar op het maken van labyrinten, hij gaat dus terug naar de oorsprong. Dit boek heeft tot doel de mens ervan bewust te maken dat hij zelf zijn labyrint creëert en hoe hij dat doet. Vervolgens worden hem eenvoudige aanwijzingen aangereikt, die hem kunnen helpen dit in eerste instantie onder ogen te zien en vervolgens te vermijden. Deze richtlijnen kunnen ook beschouwd worden als hulp bij de voorbereiding op de wedergeboorte, zodat deze een minder pijnlijk verloop krijgt dan bij de pelgrim het geval was. We kunnen dit beschouwen als een pedagogisch boek voor volwassenen. Hier richt Comenius zich zonder de literaire vorm van de allegorie direct tot de recipiënt zelf. Zijn boodschap over de mogelijkheden van de mens om heel en volmaakt te kunnen worden, stijgt boven alle wetenschappelijke kaders uit, alleen de christelijke basis waarin voor de westerse mens blijft behouden. Zijn richtlijnen steunen steeds opnieuw op het fundament van het voelen en ervaren. Ik beperk me hier tot hetgeen ik de algemeen menselijke component noem, Comenius’ aanwijzingen ter verbetering van de staat en de kerk (die twee hoofdstukken van het werk beslaan) laat ik buiten beschouwing.

In Unum necessarium wordt de recipiënt op eenvoudige wijze direct aangesproken. Comenius is hier niet de geleerde en niet de predikant. Hij is volkomen empathisch met zijn lezer, hij is mens met de mensen. Hij laat merken dat ook hij samen met hem op weg is, hij zegt direct wat makkelijk en moeilijk is, probeert hem te overtuigen, voorvoelt de vragen die in de lezer opkomen, geeft antwoord, of probeert de vraag en het antwoord voor de duidelijkheid te herformuleren. Vaak roept hij uit hoe moeilijk deze materie is en zo neemt hij de recipiënt bij de hand, werkt in op zijn innerlijk en roept deze als het ware op.



Jan Amos Komenský

Comenius gaat uit van drie belangrijke essentialia voor het geluk van de mens. Ten eerste het verstand om goed te kunnen onderscheiden, ten tweede het juist handelen zonder verspilling van energie en ten derde het genieten van het goede van het leven. Helaas, zegt Comenius, zijn het precies deze elementen die de mens bijna van nature niet goed weet te gebruiken, dit was bij de eerste mens, Adam, al het geval. Om dit te adstrueren, grijpt Comenius terug op de labyrint metafoor en breidt deze uit met de mythes van Sisyfus en Tantalus. Deze drie mythes demonstreren dat de mensen van oudsher niet in staat zijn deze drie aspecten ten goede te keren. Daarom geven zij precies de menselijke aard weer en staan zo voor de vergissingen van het verstand (labyrint), het onophoudelijke en nutteloze verspillen van de energie (Sisyfusarbeid) en voor de onvervulde begeertes van de mens (Tantaluskwelling). Deze drie aspecten, ofwel ondeugden van de mens kun je niet maar simpelweg opheffen, want het goede ligt hieraan ten grondslag. Dat wil zeggen dat in ieders geest niet voor niets het verlangen naar iets beters (ontsnappen aan de doolhof, zich van de Sisyfussteen bevrijden en begeertes te beheersen), is ingeplant. Niemand die bij zijn volle verstand is wil zich laten bedriegen, zijn kracht onnodig verbruiken en zich zijn wensen laten ontnemen. De belangrijkste oorzaak dat mensen in al deze opzichten de fout ingaan en zich verwikkelen, is het slecht ontwikkelde onderscheidingsvermogen, dat de kern van onwetendheid is. Mensen doen alleen maar wat andere mensen doen en kijken niet of het goed is voor henzelf, ze zien allerlei tegenstrijdigheden bij een ander maar niet bij zichzelf, ze weten niet het waardevolle van het waardeloze te onderscheiden, en ze weten niet wat hoofd- of bijzaak is. Comenius stelt dit vast, maar veroordeelt dit niet. Alle mensen vergissen zich, de bijbel laat een aanzienlijk aantal voorbeelden hiervan zien en sindsdien is er weinig veranderd, behalve dat het leven verder in de tijd steeds gecompliceerder wordt.

Adam hoefde maar uit twee dingen te kiezen, wij kunnen nu uit talloze mogelijkheden kiezen. Omdat we vaker het onnodige kiezen, en daarmee onze energie verspillen, missen we het noodzakelijke en ontstaat op deze wijze een gebrek. Ergens voelen we dit gebrek en doen al het mogelijke (maar vooral het onnodige!) om dit op te heffen. Op paradoxale wijze wakkert het gebrek aan het noodzakelijke juist onze begeerte aan om dit te compenseren. Bovendien ervaart de mens deze begeerte als volslagen natuurlijk, omdat hij vanuit zijn aard levendig en opgewonden is en vreugde beleeft aan beweging en actie. Zo verwikkelt de mens zich meer en meer, maar kan dit niet meer tot het noodzakelijke herleiden, juist omdat hij al zo verwikkeld is. Daarom heeft de mens behoefte aan een wijze leidraad.

Comenius vat het voorgaande als volgt samen: de wereld is een labyrint met vergissingen en vol van vergeefse moeite en bedrog. In zijn onwetendheid weet de mens niet te behouden wat nodig en nuttig is en heeft zich aldus verwikkeld in het onnodige. Daarom is de grootste kunst van alle kunsten: de kunst van het onderscheidingsvermogen. Deze kunst kan echter aangeleerd worden en baseert zich op de christelijke filosofie. Dit is het meest essentiële dat de christelijke religie te bieden heeft, en daarom is zij in staat deze wijze leidraad te verschaffen. Want, zegt Comenius, het grootste labyrint dat in de wereld is gemaakt is dat van de religie en de theologie. Zij zijn zo met elkaar in een strijd verwikkeld over details dat zij de grote draad zijn kwijtgeraakt. ‘Hoe eenvoudig en veelomvattend is de filosofie van Christus. Dit is de weg tot ware gelukzaligheid, waar men een met zichzelf en met zijn God is, waar men in God rust en zich niet meer door dingen buiten zichzelf laat afleiden. Als er iets nodig is, dan is het dit.’ Hij gaat ervan uit dat elk mens zelf deze regels verstandig kan toepassen.

Hier volgen enkele voorbeelden van de manier waarop Comenius de lezer wil overtuigen om de basale richtlijnen te volgen. Dit kunnen gewone aanwijzingen zijn, die beargumenteerd worden. Als het echt om iets essentieels gaat dat Comenius wil overbrengen, dan worden de aanwijzingen in de vorm van een soort retorische dialoog weergegeven.

Een voorbeeld van de eerste vorm zijn de volgende richtlijnen:

Bedenk bij alles wat je doet of het echt nodig en wezenlijk is. Verder moet de persoon die wil handelen voor zichzelf uitmaken, of de handeling nuttig is. Dit betekent dat hij zichzelf moet begrijpen. Verder moet hij de juiste kracht en energie daarvoor hebben. Daarom moet hij zijn krachten kennen als ook de beperkingen daarvan.Vervolgens moet hij ervan overtuigd zijn dat hij dit wil volbrengen. De handeling moet dus eenpuntsgericht zijn.2 Doe niet te veel tegelijkertijd, doe het liefst maar één ding, doe het serieus en maak het af, heb genoeg aan wat het heden biedt. Eenvoud is in alle opzichten de draad van Ariadne, maak je niet te veel zorgen, de meeste problemen gaan vanzelf weg.

In het tweede voorbeeld dat de vorm van een dialoog aanneemt gaat Comenius in op de centrale vraag: wat is het meest noodzakelijk. Wat heeft de mens het meeste nodig? Zichzelf. Hij moet leren zichzelf te leren kennen, zichzelf te beheersen, zichzelf nodig te hebben en van zichzelf te genieten.

Wat betekent dit? Eerst moet de mens zichzelf leren kennen, opdat hij weet dat hij niet alleen maar een schepsel is, maar dat hij een schakel is tussen de schepper en het geschapene en dat hij het evenbeeld van de schepper is en zijn dienaar […] dat hij een wereld in het klein, een God in het klein is. Dan moet hij zich zelf ook beheersen kunnen als een God in het klein, als zijn wereld in het klein. Uiteindelijk moet een mens zichzelf nodig hebben en van zichzelf kunnen genieten, hij moet zich op niemand anders dan op zichzelf verlaten, hij moet bij niemand anders verkwikking zoeken, dan bij zichzelf. Zichzelf te leren kennen, te beheersen, te bezitten, nodig te hebben en van zichzelf te genieten is de voornaamste noodzakelijkheid voor een mens.

Verklaar je nader, als je kan? Ik bedoel nu, dat de mens zijn geluk meer in zichzelf moet zoeken en in datgene, wat bij zijn wezen hoort, dus in zijn lichaam, ziel en geest, en niet in de uiterlijke meer bijkomstige dingen zoals in eten, drinken, kleding, woning of in de gunst willen komen van andere mensen. Al deze dingen, tenminste als ze onjuist gebruikt worden, verzwaren het leven meer dan dat ze het verlichten, zijn eerder een hindernis dan een hulpmiddel en brengen meer schade dan nut. Zij vermeerderen slechts de labyrinten van het leven, het aantal van de Sisyfusstenen en de Tantaluskwellingen. Je handelt pas wijs als je je eigen lichaam en geest verzorgt als je eigen akker, als jouw paradijs.

Comenius’ aanwijzingen zijn volkomen ondogmatisch, nergens zegt hij dat de mens iets moet doen of iets moet laten, zelfs niet als hij over de navolging van Christus spreekt. Hij is een voorbeeld, maar ieder moet op zijn eigen manier en steeds opnieuw in de tijd uitmaken wat het meest noodzakelijk voor hem of haar is. De mens met zijn begeertes, zijn vele mogelijkheden, zijn zijwegen die zijn verstand hem bieden, zijn onstandvastige handelingen die verstrekkende gevolgen hebben, zijn allemaal manieren waarop een mens zich in het algemeen verwikkelt.

Een eerste vereiste is om eenvoud in leven, denken en handelen in het dagelijks leven in te bedden, en vaak roept Comenius zelf al uit hoe moeilijk eenvoud eigenlijk is. Daarom beveelt Comenius een techniek, die hij zelf niet als zodanig benoemt, maar die ik de techniek van de innerlijke dialoog zou willen noemen. Hiermee toetst de mens steeds in zichzelf of hij zich niet in iets onnodigs verwikkelt. Dit heeft als voordeel dat hij zijn innerlijk als een soort feedback opvoert, zodat hij er zich ten eerste bewust van is dat er verwikkelingen kunnen plaatsvinden, en zich ten tweede door de voortdurende innerlijke dialoog voor verdere verwikkelingen kan behoeden. Dit is leren te onderscheiden, een kunst die Comenius de kunst van alle kunsten noemt. Deze innerlijke voortdurende toetsing, waarbij de Christusfilosofie een ijkpunt kan zijn, is dus eigenlijk een dialoog van hart met verstand, van waaruit het onderscheidingsvermogen ontwikkeld wordt. Dit innerlijk gevoel, dat zo vaak door het verstand overschreeuwd wordt, de innerlijke impuls die vaak meteen weggeduwd wordt, omdat we vinden dat we op een eenmaal ingeslagen weg moeten voortborduren, kan dus op deze manier ontwikkeld worden. Voelen wat we echt nodig hebben, betekent dus eigenlijk ons meer op het gevoel en het hart concentreren, en niet, zoals vaak wordt gezegd op ons geweten. Want Comenius interesseert zich hoegenaamd niet voor de aangeleerde norm en waarde, maar vertrouwt volledig op de norm van het individu. Langzamerhand, want tenslotte ‘vallen de meesters niet uit de hemel’, zullen we dit steeds beter hanteren, steeds duidelijker en sneller voelen wat ons innerlijk werkelijk beroert. Uiteindelijk zullen we de techniek van de innerlijke dialoog niet meer nodig hebben en direct weten wat onze eigen waarde is, welke handeling werkelijk de moeite van het verrichten waard is, wat onze kracht en onze beperking is. Maar de gepropageerde eenvoud dient niet alleen maar dit doel. Zij bewerkstelligt ook dat de mens nu kalmte en rust krijgt, waardoor hij zonder in zijn eigen netten van verstand, begeerte of actie verstrikt te raken, beter naar zichzelf kan kijken. Zo wordt de mens niet alleen meer een eenheid met zichzelf, maar wordt hij ook meer ontvankelijk voor het goddelijke, omdat tenslotte het gelijksoortige elkaar opzoekt, vindt en zich zonder problemen bij elkaar laat voegen. De vervolmaking van de kunst om te onderscheiden maakt het leven dus niet alleen gemakkelijker, maar mondt als vanzelf uit in een wedergeboorte van de nieuwe mens. Op deze ‘voorbereide’ manier vindt die wedergeboorte op een minder pijnlijke manier plaats dan in het geval van de pelgrim uit Het labyrint. Leren onderscheiden met verstand en hart en het vereenvoudigen van het leven naar het voorbeeld van Christus zijn dus de twee pijlers, waarop deze ‘handeling van ontvankelijkheid’ berust. Pas als de mens zelf er helemaal van overtuigd is geraakt, dus door ervaring en niet door de woorden van een ander dat God het meest noodzakelijk is, dan pas moet hij de werken van Christus en de bijbel gaan bestuderen, eerder heeft dat geen enkele zin.

Comenius’ richtlijnen om complexiteit en verwikkelingen in en van de mens te vermijden, zijn, zoals gezegd, eenvoudig en duidelijk beargumenteerd. In dit laatste boek houdt hij met al zijn kracht een roerend pleidooi voor de ontplooiing of de ontwikkeling van de innerlijke mens. Meermaals geeft hij zelf toe hoe moeilijk de opgave van de eenvoud eigenlijk is en geeft daarmee misschien meteen de reden aan waarom zijn boek niet zo bekend geworden is. De mens wil immers altijd iets groots doen, de eenvoudige alternatieven die Comenius aanbiedt, kunnen daarom des te gemakkelijker terzijde gelegd worden.

De mens van nu is misschien nog wel meer dan vroeger geïnteresseerd in het ontwikkelen van zijn verborgen potenties, dit is een typisch modern fenomeen. De cursussen, die we voor het gemak maar even onder de noemer van new age plaatsen, stellen zich allemaal ten doel de mens in deze zelfontwikkeling tenminste te helpen en instrumenten aan te reiken dit te bereiken, nu de kerk deze taak niet meer uitoefent. Hierbij is het oosterse gedachtegoed vaker een uitgangspunt dan het westerse. Unum necessarium is nog steeds goed leesbaar en Comenius’ aanwijzingen, geënt op de christelijke leer, zijn verrassend ondogmatisch en waren misschien hun tijd ver vooruit. Het is heel goed mogelijk dat zij de moderne zoekende mens meer kunnen zeggen dan Comenius’ tijdgenoten. De mogelijkheden tot verwikkeling van de moderne mens zijn tenslotte vele malen groter geworden, niet alleen in de bestaande werkelijkheid, maar ook in de talloze virtuele werelden die ons nu in het digitale tijdperk ter beschikking staan.






1 Ik maak hier gebruik van de Nederlandse vertaling van Het labyrint der wereld en het paradijs des harten van Jan Amos Comenius. Vertaling: R.A.B. Oosterhuis. Uitgeverij W. N. Schors, Amsterdam 1925.
2 Vertaling uit de Duitse uitgave Das einzig Notwendige. Hamburg 1964.



   <

TSL 48

   >