Begin 2006 verscheen bij een prestigieuze, (post)modernistische uitgeverij het boekje Ferdinand of de Nieuwe Radisjtsjev van ene Ja. M. Senkin.1 De auteur is onbekend en schrijft hoogstwaarschijnlijk onder een schuilnaam. Het boekje heeft al kwaad bloed gezet bij de ‘Russische patriotten’, die vinden dat de auteur een weinig flatterend beeld van het Russische platteland schetst. Het barst van de ironie, sarcasme en persiflage en trapt voortdurend Russische heilige huisjes in.
Het is onmogelijk te zeggen waar het boek precies over gaat, net zoals dat trouwens ook het geval is bij het bekende werk van de achttiende-eeuwse schrijver Aleksander Radisjtsjev,2 dat als voorbeeld heeft gediend. Senkin vertrekt uit Sint-Petersburg naar zijn datsja richting Pskov en beschrijft alle dorpjes die hij tegenkomt. Soms rakelt hij oude geschiedenissen op, verteld door oud-ingezetenen (‘aboriginals’) of geput uit oude kronieken, soms haalt hij zijn stof uit eigentijdse kranten, maar elke keer is het een ongelofelijke geschiedenis over dorpsgekken, zonderlinge landheren, miskende uitvinders en laat-ontdekte dichters, plaatselijke genieën, mafketels en zuipschuiten. Of over de KGB die een nieuw ras paarden kweekt dat ingezet kan worden voor spionagedoeleinden; over een zelfmoordenaar die op een watertoren van dertig meter hoog kruipt; over een hondenbeest dat twee lesbische(!) nonnen de keel afbijt, over een boer die penissen oogst in plaats van graan, een man van 205 jaar oud die Catherina II nog de hand heeft gekust. En dit alles gebeurt in onooglijke, godvergeten dorpjes die langs vaak onberijdbare wegen liggen en waar de boeren (na de zegen van het kolchozcommunisme) werkloos zijn, vloeken en schelden, stelen en drinken.
Onwillekeurig komen associaties naar boven met Gabriel García Márquez, wiens romans eveneens bol staan van de meest exotische dorpsgekken en onvoorspelbare malloten. In Senkins verhaal is alles ingebed in de trieste realiteit van het postcommunistische platteland, met zijn verlatenheid, werkloosheid, dronkenschap en zedeloosheid. Het beeld is even deprimerend als bij zijn beroemde voorganger, met dit verschil dat de laat-twintigste-eeuwse Russische boer zelf schuld heeft aan zijn verloedering.
Ter kennismaking een fragment.
De plaats waar Poesjkin en Küchelbecker3 elkaar ontmoet hebben. Deze uit de geschiedenisboeken bekende gebeurtenis vond plaats in 1826, toen Poesjkin via Porchov onderweg was naar Michajlovskoje en onverwacht op het poststation Zalazy zijn lyceumvriend Wilhelm Küchelbecker tegenkwam. Het bleek dat gendarmes de beroemde revolutionair als arrestant naar de vesting Dinaboer brachten. Ik meen me te herinneren dat met name deze gebeurtenis op een prentje afgebeeld wordt in het leerboek Russische literatuur van de negende klas. Goed, de vrienden kwamen elkaar dus toevallig tegen, ze omhelsden elkaar en weenden erbij. Poesjkin kreeg het zelfs aan de stok met de hoofdgendarme Zjicharjov, die de vrienden uit elkaar probeerde te trekken. De dichter schreeuwde tegen de gendarme dat hij de tsaar kende (echt waar!) en dat hij zelf gevangen had gezeten (dit is wel, neem me niet kwalijk, dichterlijke overdrijving!). Over deze beroemde ontmoeting schreef de gendarme een rapport, waarin hij zowel het gebeurde uiteenzette als een idee gaf van de kunst van ‘de bekende Poesjkin, die gedichten vervaardigt’. Poesjkin zelf heeft deze geschiedenis verwerkt in zijn autobiografische aantekeningen en Küchelbecker heeft later in een brief aan Poesjkin vanuit Siberië warme herinneringen aan hun ontmoeting opgehaald.
In onze dagen heeft men in Zalazy naast het kapelletje, waar vroeger het poststation was, een gedenksteen aangebracht met het passende opschrift ‘Op deze plaats…’ enzovoort. Het geval wil dus dat in de duizendjarige geschiedenis van het dorp Zalazy de ontmoeting van de lyceumvrienden de enige memorabele historische gebeurtenis is en dat de inwoners deze datum (14 oktober) elk jaar plechtig vieren. De initiator van het volksfeest ‘De toevallige ontmoeting van A.S. Poesjkin en W.K. Küchelbecker’ is de laatste jaren de plaatselijke afdeling van de partij ‘Eén Rusland’.
Indien u in de nevelige en vochtige ochtend van de 14e oktober in Zalazy terecht zou komen, zou u dit alledaagse, verlaten dorp aan de kant van de weg niet herkennen. Op een keer heb ik in de zomer, toen ik door het dorp reed, een stomme kip doodgereden; ik stopte om mijn verdiende straf in ontvangst te nemen of een boete te betalen, maar ik ben niet blijven wachten op de eigenaar – in heel het dorp was geen levende ziel te bespeuren. Op die dag ondergaat het dorp een gedaanteverandering: de berm van de weg is ‘op’eveegd’, aan de omheiningen en poorten hangen nationale vlaggen, portretten van Vladimir Poetin in guirlandes van esdoornbladeren (het werk van de jeugdafdeling uit Borovitsji van ‘Samen onderweg’), dwars over de straat hangt een spandoek te wapperen met de woorden ‘De ontmoeting met jou, Poesjkin, zal ik nooit vergeten! W.K. Küchelbecker’. Tegen die dag komen uit het Wit-Rusland van ‘vadertje’4 marketenters afgezakt die in alle steden en dorpen rond Pskov allerlei spullen verkopen, levendig handel drijven. Het plaatselijke volk is op z’n paasbest uitgedost en tegen dat de voorstelling begint, liggen de boeren op het weitje rond het kapelletje al te vloeken dat het een lieve lust is.
Het feest begint met een liturgie in de kerk van het naburige Chredino, die beroemd is door haar spookverschijningen. Daarna behelst het programma een processie van Chredino naar Zalazy. Met kerkvaandels en wierook stappen de plaatselijke geestelijkheid, de ‘boljaren’5 van de afdeling uit Porchov van ‘Eén Rusland’, de administratie en het overige volk traag en plechtig langs de straatweg, gelijk (zoals ze hier plegen te zeggen) ‘een middagse kudde’, beesten dus die op de middag van de weide naar de stallen worden gedreven om gemolken te worden. Het hoogtepunt van het feest, dat plaatsvindt onder een enorme toeloop van volk uit de omgeving, is de enscenering ‘De toevallige ontmoeting’, gebracht door acteurs van het Poesjkintheater van Pskov. Nazaten van Poesjkin en Küchelbecker worden met bussen naar het feest gebracht. De laatste jaren – onder Poetin – worden met staatsbussen uit Petersburg, blijkbaar uit overwegingen van politieke correctheid en uit respect voor de veiligheidsdienst, ook (god mag weten waarvandaan gehaalde) nazaten van de gendarme Zjicharjov aangevoerd, overwegend jonge mannen met gezichten die niet bijblijven en kort geknipt haar.
De ontroerende scène van de ontmoeting, die zich direct aan de gedenksteen afspeelt, maakt zo’n sterke indruk op de toeschouwers dat de laatste keer de plaats van de opvoering afgezet moest worden door speciale ordetroepen van Porchov: beschonken toeschouwers mengden zich op het moment dat de gendarmes de elkaar omhelzende vrienden uit elkaar wilden trekken in de opvoering door ‘Satrapen!’ te schreeuwen, waarbij ze de gendarmes behoorlijk toetakelden en Poesjkin z’n grijze reisjas van het lijf trokken. De ordetroepen zijn ook nodig, omdat het gevaar bestaat dat tijdens de geïmproviseerde picknick bij het kapelletje een schermutseling ontstaat tussen de vrijheidslievende en aangeschoten buitenlandse nazaten van Poesjkin en Küchelbecker en de nazaten van Zjicharjov, geheelonthouders die de eersten qua aantal en qua fysiek overtreffen, waarin we niet anders dan een historische traditie kunnen onderkennen…
Het ontbreekt me aan woorden om de liefde te beschrijven die de schovers6 voor A.S. Poesjkin voelen. Ze beschouwen hem als hun streekgenoot en tegelijk als hun beschermengel in de hemel, samen met prinses Olga en Paraskeva Pjatnitsa7, en ze nemen aan dat zij met z’n drieën in de hemel vergiffenis zullen afsmeken voor de zonden van de schovers. Deze liefde voor Poesjkin, die al eeuwen meegedragen wordt, vindt haar oorsprong in de tijd dat het Russische genie in Michajlovskoje in ballingschap wegkwijnde. De landeigenaressen van de naburige dorpen waren zo gehecht geraakt aan de lange veder van Poesjkin, dat ze zelfs een samenzwering van schone schoofsters op touw hebben gezet, in de vorm van een unieke vrijmetselaarsloge, waarvan de tekens en attributen de stiekem van hun idool ontvreemde kledingstukken waren. Het resultaat was dat Poesjkin voortdurend allerlei levensnoodzakelijke spullen tekortkwam, zoals sokken, halsdoeken, dassen, manchetknopen en dergelijke, waarover hij dan ook voortdurend zijn beklag deed in brieven aan zijn vriend Vjazemski, de boekhandelaar Smirdin, generaal Benckendorf en zijn broer Lev. De samenzwering had tot doel Poesjkin niet te laten vertrekken uit de voor hen zoete, maar voor het genie zware ballingschap. Poesjkin hoefde nog maar aanstalten te maken om Michajlovskoje te verlaten, bijvoorbeeld naar de opstand der dekabristen of voor welke andere zaak ook, of de landeigenaressen stuurden hun knechten naar het klooster van Svjatogorsk om Poesjkin te gaan verklikken bij de monniken die de verbannen dichter in de gaten moesten houden; of ze lieten voor het rijtuig van de schrijver een tiental hazen los, die ze op voorhand voor deze gelegenheid hadden gevangen. En aangezien Poesjkin zich onderscheidde door bijgeloof, keerde hij elke keer dat hij een haas de weg zag oversteken of een pope hem tegemoet zag komen (die op voorhand ingehuurd was voor het geval dat de door de samenzweersters opgezette valstrik met de monniken of de hazen zou mislukken), terug op zijn schreden, reed terug naar Arina Rodionovna8, en aldus verspilde hij zijn krachten en veder niet aan de dames en freules van andere gouvernementen. Het is alleen de door een ijlbode aan de dichter gebrachte oekaze van de tsaar om onverwijld naar Moskou te komen, die deze ongewone samenzwering van liefde voor het genie van de Russische poëzie een halt kon toeroepen. Het is niet toevallig dat het meest expressieve symbool van deze liefde voor Poesjkin terecht het standbeeld voor de eenvoudige haas van Pskov is geworden, die door zijn heldendaad het niveau van de Zwitserse sint-bernard heeft bereikt – het is immers de eenvoudige haas van Michajlovskoje die in december 1825 Poesjkin de weg afsneed en hem daardoor gered heeft van Siberië of van het lot van Rylejev,9 die trouwens eveneens een bekend dichter is.
Het ligt voor de hand dat in de scholen steeds nieuwe generaties van kinderen uit Pskov opstellen schrijven die uitsluitend over Poesjkin gaan, en bovendien niet slechter zijn dan die van de beroemdste schrijver en poesjkinofiel Nebitov. Onlangs schreef een meisje uit Zalazy: ‘Toen Poesjkin klein was, heette hij Abram Petrovitsj Gannibal, hij werd meegebracht uit Afrika en aan Peter I geschonken, en toen hij groot was, kwam hij in ons dorp Kljoechebekker tegen.’ De poesjkinoloog Nebitov heeft zelf deelgenomen aan het Eerste Zalazy Symposium ‘De ontmoeting der vrienden. Een blik door de eeuwen heen’.
Het symposium werd voorgezeten door de beroemde Franse slavist Charles Mourat, die speciaal helemaal uit Parijs naar Zalazy gekomen was, waar hij wegkwijnde van een onverklaarbaar heimwee naar Rusland en omdat hij niets te doen had. Op de eerste dag werd de exclusieve belangstelling van de toehoorders getrokken door de lezing van Ivan Smetanin, oorlogsveteraan en drager van de Aleksander Njevski-orde. De lezing ging over de zoektocht naar de Russische wortels in de namen Saltan en Guidon in Poesjkins sprookje Tsaar Saltan. In de voordracht waren al de inzichten van de moderne patriottische poesjkinistiek te horen. Zo kon de onderzoeker overtuigend aantonen dat de naam van koning Saltan de dichter ingegeven werd door zijn bezoek aan het eenvoudige Russische dorp Saltanovo in de buurt van Michajlovskoje. ‘Het zou kunnen,’ zo formuleerde de geleerde autodidact zijn hypothese, ‘dat Poesjkin in Saltanovo halt hield om wat boerenkwas10 te drinken, wat met de boeren te praten (wat hij ook graag deed) en het jongetje in de hangwieg te laten schommelen – de toekomstige boerenheld.’ Voorts ging Smetanin ook pijnlijke vragen niet uit de weg: ‘Wat is de actualiteit van Poesjkins sprookje voor onze dagen? Welke volkswijsheid heeft de dichter in zijn werk gelegd?’ En hij gaf zelf het antwoord: ‘In prachtige verzen heeft Poesjkin ons de diepe volkswijsheid getoond – de eeuwige gehechtheid van de zoon aan de vader! Herinnert u zich de woorden:
Droefheid vreet aan mij
en velt de jonge man
die niet zonder vader kan.
Zijn vader, beste kameraden en heren! Precies daarin komt de actuele betekenis van Poesjkins sprookje voor de dag van vandaag tot uiting, voor alle huidige en toekomstige generaties van Russische mensen en dat zolang er op aarde zonen en vaders zullen bestaan! De tweede volkswijsheid die Poesjkin in zijn sprookje heeft gelegd, is dat het Russische volk van nature vriendelijk is, niet hebberig, grootmoedig, goed, rechtvaardig en, wat het belangrijkst is, moedig, dapper en manhaftig als het erop aankomt z’n geboortestreek te verdedigen. Alles bij elkaar genomen moet ik zeggen, dat ik na veertien jaar lang het werk van de grote dichter bestudeerd te hebben, tot de conclusie ben gekomen dat al zijn werken actueel zijn, uit het leven gegrepen, altijd levensbevestigend en daarom – onsterfelijk!’
De poesjkinofiel Nebitov las weer eens een hoofdstuk voor uit zijn intieme virtuele herinneringen aan de grote dichter. In zijn slotwoord zei Charles Mourat dat de autoriteiten met het oog op de organisatie van het Tweede Symposium beslist hadden in Zalazy een voorbeeldig congrespaleis te bouwen dat qua schoonheid niet zou hoeven onder te doen voor dat van Poesjkinogorsk… Daarop is iedereen vertrokken.