Suzana Tratnik




Verhalen




Suzana Tratnik (1963) studeerde sociologie en antropologie in Ljubljana. Zij is werkzaam als schrijfster, vertaalster (uit het Engels) en essayiste. In 1998 kwam haar eerste verhalenbundel uit: Pod ničlo (Onder nul). Haar roman uit 2001, Ime mi je Damjan (Mijn naam is Damjan), is in verschillende talen verschenen. In 2003 volgde een tweede verhalenbundel: Na svojem dvorišcu (Op mijn binnenplaats). Zij is tevens de auteur van de studie Lezbična zgodba. Literarna konstrukcija seksualnosti (Het lesbische verhaal. Literaire constructie van de seksualiteit), 2004.



rust in nijmegen



De coördinaten zijn als volgt: donderdagavond, december voor kerst, winter, 35 jaar. Ik woon tijdelijk in Nederland en ben op bezoek bij Ranka die al jaren, sinds de oorlog in het voormalig Joegoslavië, in Nijmegen studeert, werkt en woont. We hebben de dag op de Universiteit van Nijmegen doorgebracht, zij met haar proefschrift en ik heb artikelen in de bibliotheek gekopieerd. Als het donker begint te worden, gaan we naar het centrum van de stad. We denken dat daar nog wat te doen is. Maar de winkels interesseren ons helemaal niet meer. We hebben alleen nog heel erge honger en als voorafje voor het avondeten bij haar thuis kopen we Thaise groenteloempia’s aan een kraampje op straat. De loempia’s moeten vijf á tien minuten in olie gebakken worden. Onderwijl doen we onze handschoenen weer aan. De temperatuur is namelijk al tot enkele graden onder nul gedaald. Het is hier nog nooit zo koud geweest als dit jaar, zegt Ranka tegen me en ze herinnert zich dat ze nog moet pinnen. Ik knik met mijn hoofd in de richting van de oversteekplaats, omdat ik vanwege de kou geen zin heb om mijn hoofd naar mijn gehaaste vriendin te wenden. Ik vraag me af of iemand zal denken dat ik gek ben omdat ik blijkbaar zonder reden bij het Thaise kraampje sta en met mijn hoofd naar de voorbijgangers op het zebrapad knik. Maar niemand stoort zich aan mij. Dat maakt me altijd enigszins gelukkig en laat me veel ruimte voor mezelf, soms zelfs te veel. Nu doe ik niet meer van die gezelschapspelletjes waarbij je bekende personen bij vreemde gezichten moet raden. Slechts af en toe gebeurt het dat ik voor een ogenblik mijn vriendin meen te zien, maar nooit zie ik haar helemaal. Soms zie ik haar wilde haarbos op het hoofd van een vijftienjarige knul, of heeft een toevallige voorbijganger van middelbare leeftijd bijna dezelfde sportschoenen als zij. Onlangs zag ik een man die haar achterste had, en laatst in het park dacht ik haar smalle hand te zien die, nu aan het lichaam van een tenger oud dametje, een onbekend jongetje over zijn hoofd streek.



Suzana Tratnik

Ranka en ik zitten uitgeput in een stadsbus die tweeënveertig minuten nodig heeft om bij haar woning aan de rand van de stad te komen. Nijmegen, een stad die ik uit een oorlogsfilm ken en die in mijn hoofd altijd een van de scenario’s van de Tweede Wereldoorlog was. Een stad waarvan ik zelfs nooit gedroomd had dat ik die ooit zou bezoeken, er in een bus zou zitten en Thaise groenteloempia’s zou eten.

Een jongetje, vijf of zes jaar oud, praat met de chauffeur en huilt. De mensen in de bus bemoeien zich ermee. Vrouwen praten met hem en troosten hem. Ik weet niet wat er met hem aan de hand is; ik begrijp niet wat ze zeggen. Het jongetje veegt zijn tranen met zijn mouw weg en wrijft een snottebel tot aan zijn oren. Hij komt naast ons zitten. Ranka pakt hem bij zijn mouw en zegt wat tegen hem in het Nederlands. Haar Nederlands is niet al te best heeft ze me ooit verteld, maar was voldoende om de Nederlandse nationaliteit te krijgen.

‘Hij is verdwaald, het arme joch,’ vertelt Ranka mij, ‘maar het valt wel mee, ik geloof dat hij vlak bij mij woont.’ De bus ronkt verder en ik zak weg in mijn eigen gedachten. Soms zou ik willen verdwalen tijdens deze saaie mars die de vorm heeft van een acht. Ik zou de weg helemaal kwijt willen zijn, vlak voor de plaats waar de twee cirkels die de acht vormen bij elkaar komen. Of juist op dat punt.

En soms is dat mogelijk.

Ranka vraagt iets aan het jongetje en hij schudt zijn hoofd.

‘Is dat je halte? Woon je hier? Herinner je je de flatgebouwen?’ Nu vraagt ze het hem in het Engels.

‘Ik weet het niet, maar het is wel dichtbij’, antwoordt het jongetje ook in het Engels. Nu huilt hij niet meer, nu kijkt hij naar de versierde kerstbomen – zijn moeder heeft ook kerstversiering in de stad gekocht en toen is ze hem kwijtgeraakt.

‘Hoe heet je?’, vraagt Ranka hem.

‘Wat? Hans. Ik heet Hans.’

Hans leunt met zijn voorhoofd tegen het raam. Hij is moe, maar hij is gerustgesteld. Ik ben ook gerustgesteld. Ik denk eraan, dat niemand op de wereld weet dat ik vanavond in Nijmegen ben, niemand van degenen die me kennen. Wie zou er opkomen dat ik hier ben?

Ranka, Hans en ik stappen uit in een flatwijk aan de rand van de stad.

‘Aan welke kant van de straat woon je?’ vraagt Ranka.

Hans heeft zijn rugzak al drie keer op- en afgedaan, zonder een woord te zeggen. Hij kijkt heimelijk naar rechts en naar links van de straat, alsof dit allemaal hem niet meer boeit. Hij praat over zijn oudere broer die al de halve versiering van de kerstboom heeft opgegeten. Daarom moet mamma elke dag weer nieuwe versieringen meebrengen en elke dag zijn ze lelijker. Hans wil gewoon niet gevonden worden.

‘Hoor je me, Hans? Aan de linker- of rechterkant. Waar sta je als je ’s morgens naar school gaat? Steek je dan de straat over?’

‘Aan de goede kant,’ zegt Hans en haalt zijn schouders op, ‘als ik naar school ga, loop ik aan de goede kant.’

We lopen in de richting van het huis dat van Hans zou zijn, maar Hans heeft geen sleutel. Zijn moeder en zijn broer hebben een mobiele telefoon, maar Hans heeft hun nummers niet. Hij heeft een vriendinnetje dat in een flat vlak bij zijn huis woont. We lopen in de richting van de flat van zijn vriendinnetje.

Het is doodstil in Nijmegen – op dit moment hoef ik niets te vinden, niemand te herkennen. Daarbuiten, over de grens, gaat alles verder, maar zonder mij – hoewel ik weet dat alles in werkelijkheid zo heel dichtbij is.

We staan voor het flatgebouw. Hans staart verloren naar de deurbellen met de naamplaatjes.

‘Hans, hoe heet je vriendinnetje?’ vraagt Ranka aan hem.

(‘Dit ventje herkent niets, ik weet niet wat er met hem aan de hand is,’ fluistert ze tegen mij.)

Hans haalt zijn schouders op. Omdat hij niets zeker weet, ontwijkt hij liever vragen. Het lijkt me, dat hij geen zin heeft om nog verder te worden uitgehoord. Hij wil graag met ons over Kerstmis en Nieuwjaar praten.

‘Hoe heet ze? Hoe heet je vriendinnetje?’

‘Esther.’

‘Esther hoe?’ Ranka pakt hem bij zijn arm en kijkt hem recht in de ogen, alsof dit hem zijn geheugen terug zou kunnen geven. Of alsof hij daardoor tenminste serieus zou worden.

Maar Hans haalt zijn schouders op. Dan zegt hij dat Esther de laatste tijd steeds ziek is. En dat hij niet weet of ze eigenlijk wel thuis is.

‘Waar bel je dan aan, Hans, als je Esther zoekt?’

In het donker voelt Hans aan de bellen en belt aan. Een vrouw antwoordt. Ranka praat met haar half Engels, half Nederlands. De vrouw zegt in het Engels dat ze naar beneden zal komen.

‘Hans, heb je echt op de goede bel gedrukt?’

‘Ja, zeker, ja, zeker.’

Aan de voordeur verschijnt een lange vrouw van begin veertig en neemt ons vragend op.

‘Kent u deze jongen?’ vraagt Ranka haar.

‘Wacht even, ik zie namelijk slecht,’ zegt de vrouw en buigt zich voorover naar Hans.

Deze wijkt een beetje terug.

De vrouw kijkt naar Hans, gedurende een moment lijkt het wel alsof ze aan hem zal gaan snuffelen, en haalt haar schouders op. Daarna gaat ze snel rechtop staan en lacht wat ongemakkelijk – alsof ze zich zorgelijk afvraagt hoe ze van ons af kan komen, als we daar maar staan en eisen dat ze een onbekend jongetje herkent. Ranka kijkt naar Hans en ook deze haalt zijn schouders op, alsof ook hij Esthers moeder niet herkent.

‘Dit is Hans,’ zegt Ranka, ‘vanavond is hij verdwaald, hij weet niet waar zijn moeder is, hij weet niet waar zijn broer is, en ik ben ook niet zo zeker of hij wel weet waar hij in deze stad woont.’

‘Het spijt me, maar ik ken hem niet,’ zegt de vrouw, ‘ik heb hem nog nooit in deze buurt gezien.’

‘Maar bent u Esthers moeder? Kunt u haar even roepen?’

‘Ja, dat ben ik.’

En Esther komt naar buiten, een tenger blond meisje. Ze herkent Hans onmiddellijk. Maar Hans vindt dat het al laat is en dat hij eigenlijk naar huis moet. Ranka overtuigt hem ervan dat hij beter bij Esther kan wachten omdat er thuis toch niemand is. Tegen zijn zin in gaat hij ermee akkoord en gaat hij naar binnen. Snel nemen we afscheid – nog voordat zijn moeder zou kunnen komen en zou vaststellen, dat zij hem niet meer herkent.

We lopen stampend door de sneeuw naar Ranka’s flat. Ranka heeft het over de verdwaalde en verwarde Hans en hoopt dat Esther hem echt kent. Ik praat met haar, maar tegelijkertijd verzink ik in mijn eigen verlorenheid in Nijmegen en bedenk dat ik daar over de grens een leven heb, dat mij nu niet herkent.

De dag hierna verliet ik de woning van Ranka. Vlak voordat ik de deur achter me dichttrok, dacht ik na of ik misschien iets vergeten had, want ik had geen sleutel, en Ranka was al naar de Universiteit vertrokken. Is het mogelijk om iets te vergeten in een woning die je niet kent?

Op het station van Nijmegen kreeg ik honger. Ik had geen idee wat ik moest kopen of wat ik wilde eten. Daarom stak ik op mijn nuchtere maag de ene sigaret na de andere op en de honger verdween totaal. En daarna rende ik al naar de trein richting Amsterdam. Op de trap naar het andere perron botste een naar Calvin Klein ruikende jonge vrouw tegen mij op. Het was een zakenvrouw, met een donkerblauw pak aan en leren laarzen met niet al te hoge hakken. Toen we beiden gelijktijdig bukten, om haar Fendi-tas te pakken, wat mij het eerste lukte, keek ze mij boos aan, alsof ik haar voor de voeten was gelopen. Ze was van Chinese afkomst, en ik dacht bij mezelf: dit zijn de ogen van mijn vriendin. Met mijn handpalm veegde ik ijverig het vuil op de tas weg, als iemand die alle tijd heeft en overhandigde hem aan de dame, die mij de tas haastig uit de handen rukte en verder de trap af holde, zonder zich om te draaien. Maar uiteindelijk draaide ze zich toch om, ‘I am so sorry,’ zei ze. ‘Really I am.’

geografische ligging



Het grondig bestuderen van landkaarten was vroeger al een geliefde en geheimzinnige bezigheid van mij. Het eerste geheim was dat een landkaart niet bekeken, maar gelezen wordt.

Op de internationale conferentie voor lesbische en homoseksuele rechten deelde ik een kamer met Krisa van de Fuji-eilanden. Nooit eerder had ik me afgevraagd hoe mensen van dat eilandenrijk – dat bovendien een zelfstandig land is – eruitzien. Krisa was tenger, met een wat donkere huidskleur, haar ogen stonden een beetje scheef. Toen ik haar vroeg wat, naast al die zeemotieven, de getatoeëerde patronen op haar boven- en onderarmen betekenden, vertelde ze me dat het Chinese tekens waren. Haar vader was namelijk Chinees en haar moeder kwam van de Fuji-eilanden. ‘Als je soms dacht dat alle inheemsen van mijn eiland er zo uitzien als ik, vergis je je sterk,’ vertelde ze me. ‘Ze hebben allemaal een donkerdere huidskleur, scherpe gelaatstrekken en rechte ogen, bijna zoals jullie Europeanen.’

En lezen leer je natuurlijk op school. Dan lees je de landkaart en moet je noord en zuid, oost en west van elkaar onderscheiden. Waarom het noorden boven ligt, is niet helemaal duidelijk, maar overigens is ‘boven’ ook alleen maar op de landkaart; in werkelijkheid is het in het heelal daarbuiten volledig om het even wat beneden en boven is. Maar dat gaat allemaal nog wel. Het zuiden zullen we nog wel kunnen aanwijzen, het is beneden, en we zeggen dat alle zuiderlingen ‘naar beneden kijken’. Volgens dit beeld zouden degenen in het noorden ‘naar boven’ kunnen kijken, maar ik weet niet of dat andersom ook mogelijk is. Goed, oost en west, rechts en links. Rechts is het Oosten, daar zijn de Russen en het communisme; links is het Westen, daar zijn de Amerikanen en andere kapitalisten. Je kunt al deze dingen ook zo proberen te onthouden dat rechts de communisten zijn, die overigens op politiek gebied links zijn, en links de kapitalisten die weer rechts georiënteerd zijn. Het is wat ingewikkelder, maar zo blijft het ook meer in je hoofd hangen, lijkt me. Natuurlijk is het ook afhankelijk van je huidige politieke voorkeur. Nu namelijk is noch links noch rechts wat het vroeger was. Vroeger was kaartlezen makkelijker omdat we niet in een overgangsperiode zaten. Het feit dat bij dit alles ook de tijd nog een rol speelt – op het ene punt van de landkaart kan het een uur eerder of later zijn dan op het andere – voldoet pas, als je alles vanuit een transitie beschouwt. Het is wel zo dat je voor het toepassen van logica een hoop feiten moet leren, die nogal slecht bij elkaar passen. Voor jou is het nu eenmaal nog niet logisch dat het Oosten in het oosten ligt, daarom moet je de ligging van het Oosten in het oosten ergens anders door onthouden, bijvoorbeeld doordat het Oosten rechts ligt of dat het communistisch is of achtergebleven of dat het naar knoflook stinkt (ook Dracula, die we overigens met knoflook kleinkrijgen, kwam uit het oosten). Je denkt dat je een beetje vals speelt, als je al deze liggingen leert. Daarom vraag ik me soms ook af waarop mijn (aardrijkskundige) logica eigenlijk gebaseerd is. Ik ben bang dat die nog steeds op bedrog gebaseerd is. Als ik hoor dat een plaats in het oosten ligt, weet ik natuurlijk waar het oosten is, maar tegelijkertijd denk ik eraan dat ik de landkaart naar rechts moet lezen. Rechts van Europa.

Toen Krisa van de Fuji-eilanden en ik twee dagen later in elkaars armen in bed lagen, moesten we het eerst eens worden over de aardrijkskundige liggingen. Ze wist niet waar Slovenië lag en vroeg mij of Engels onze enige officiële taal was. Ik zei tegen haar dat we Sloveens spreken, maar dat had weinig zin omdat ze Slovenië maar als een klein deeltje van Europa zag – dat was waarschijnlijk ook haar bedrog bij het accepteren van de werelden aan de andere kant van Oceanië. Overigens verging het mij niet veel beter; ik was niet in staat om de Fuji-eilanden te vinden op m’n eigen denkbeeldige landkaart, ik verdwaalde, ik vond ze links noch rechts. Toen ik weer thuis was heb ik eindelijk op de wereldkaart gekeken; gewoonlijk zocht ik Oceanië aan de rechterkant. En ik ben aan de zoektocht naar het eiland van Krisa begonnen – ik zoek uiterst rechts en vind de Fuji-eilanden. Daarna kijk ik uiterst links, en daar liggen de Fuji-eilanden ook!

En Krisa had meer dan genoeg van haar Fuji-eilanden. Ze wilde naar Amerika, naar New York, naar San Francisco, waar dan ook naartoe. Over Europa wist ze heel weinig, dit continent leek haar te onbekend en te vreemd, zoals ze tegen me zei. Mijn uitleg dat dit het oude continent wordt genoemd om het van de Nieuwe Wereld van Amerika te onderscheiden was tevergeefs. Ze dacht wel ooit iets daarover gehoord te hebben, maar mijn uitleg was voor haar duidelijk te abstract, zo niet een beetje onwerkelijk. Krisa wilde in Amerika studeren. Thuis werkte ze namelijk bij een niet-gouvernementele organisatie voor seksuele minderheden, wat in de ogen van zowel de mannelijke als de vrouwelijke inheemsen geen waardering vond. Eigenlijk heeft mijn kamergenote van de Fuji-eilanden heel veel problemen met waardering gehad. En nu, nu ze eindelijk werk heeft gekregen en met haar drie kinderen naar een flat is verhuisd, kwam iedereen te weten dat ze een slechte lesbienne was, ook al noemde ze zich zelf bisexueel. Voordien was ze enige maanden zonder haar kinderen, want ze was van huis weggegaan. Ze was van huis weggegaan omdat haar oudste broer haar bewusteloos had geslagen. Hij had haar geslagen omdat ze hem had verteld dat ze door een taxichauffeur was verkracht.

De taxichauffeur had haar verkracht omdat haar vriendin eerder de taxi was uitgestapt dan zij en Krisa alleen achter was gebleven met de chauffeur. Ze hadden een taxi genomen omdat ze erg laat ’s nachts oftewel om zes uur ’s ochtends naar huis terugkeerden, toen het nog donker en gevaarlijk was om te lopen. Ze waren zo laat omdat Krisa diskjockey was in een discotheek en haar vriendin serveerster.

Dus links en rechts van Europa – twee keer Fuji – voor mij. Voor Krisa geen Slovenië en waarschijnlijk maar één keer Fuji, omdat ze vast en zeker niet de wereldkaart ‘naar links en naar rechts van Europa’ leest. Voor mij is Europa het middelpunt van de wereldkaart, een punt dat ik noch links, noch rechts, noch boven noch beneden zoek. Een centrale kijk op Europa, die het gebied verdubbelt en repliceert aan de uiterste randen van de papieren landkaarten. En de voor allen gelijke ronde wereldbol dan? De wereldbol lezen is voor onervaren ogen minder plezierig, zijn middelpunt ligt elders – ergens in de hete lava, maar niet minder geo-/egocentrisch.

Op een avond waren we na een inspannende conferentiedag met z’n drietjes op de kamer en dronken we wijn. Krisa kamde haar lange haren voor de spiegel in de badkamer. Esther uit Letland en ik hadden ons in sigarettenrook gehuld.

‘En toen herinnerde ik me dat het eerder was begonnen,’ zei Krisa opeens uit de badkamer. Esther en ik keken elkaar aan en wachtten totdat ze verder zou vertellen. Na de verkrachting en na de afranseling door haar broer ging ze weg en liet de kinderen bij haar moeder achter. Ze kon niet langer werken als dj, ze huurde een kamer en begon geld te verdienen als prostituee.

‘Dat is zeker niet het beste beroep ter wereld,’ zei ze toen ze de badkamer uit kwam met haar gekamde glanzende blauwe haar. ‘Maar ik heb er veel informatie bij opgedaan.’

Ze lachte met een schril hoog lachje en wij glimlachten voorzichtig, omdat we al eerder opgemerkt hadden dat ze wel vaker lachte bij ongepaste gelegenheden. Ze kwam bij ons zitten, dronk wat wijn en praatte verder.

Maar waarschijnlijk stel ik me over het algemeen de wereld en de afstanden op een heel primitieve manier voor, als op een vlakke schijf. Mijn uitverkoren cartografische projectie. Als ik van de ene naar de andere stad vlieg, sta ik er nooit bij stil hoeveel gebogen aardvlak er eigenlijk tussen de steden is. De afstanden op een platte landkaart lijken mij op de een of andere manier prettiger, korter en makkelijker overbrugbaar.

Toen ze zich prostitueerde realiseerde ze zich dat er al anderen vóór de taxichauffeur waren geweest. Haar oudere broer verkrachtte haar ook al, degene die haar sloeg omdat ze verkracht was, en daarvoor haar oom bij wie ze nooit van tafel mocht opstaan voordat ze alles had opgegeten. Toen ze seksuele diensten voor klanten verrichte voor geld, wist ze eindelijk waarom ze zulke onplezierige herinneringen aan die periode uit haar jeugd had, toen ze bij haar oom woonde terwijl haar ouders in China waren. Misschien was ze het gewoon vergeten omdat ze wist dat ze het aan niemand zou kunnen vertellen. Of dat niemand haar zou geloven.

En natuurlijk bestaan er altijd maten voor aardrijkskundige liggingen. Op de meeste landkaarten vinden we ze in de rechter benedenhoek.

‘Maar soms is het mogelijk,’ zei de Letlandse bedachtzaam. Krisa en ik keken haar verrast aan.

‘Soms is het mogelijk,’ ging zij verder, ‘dat volwassenen kinderen liefhebben. Ik bedoel: als seksueel object.’

‘Maar dat is misbruik,’ zeiden Krisa en ik bijna tegelijkertijd. ‘Dat is altijd en overal misbruik. Een kind is niet verantwoordelijk voor zichzelf; een volwassene is dat wel. Een kind heeft niet alle informatie; een volwassene weet wat hij doet.’

‘Ik weet het,’ zei de Letlandse zacht. ‘Maar toch. Een kind kan ook volwassenen liefhebben. Houden van en verlangen is ook mogelijk zonder informatie en verantwoordelijkheid. Ik zeg alleen dat het mogelijk is.’

Op het gezicht van Krisa verscheen een schaduw van ontgoocheling, woede, en daarna, toen ze haar glas tot de bodem leeg had gedronken, ook weerzin.

‘Het kan zijn, dat het mogelijk is,’ zei ze met een lege blik, gericht op het hotelbehang boven Esthers hoofd, ‘maar dat is bedrog. Manipulatie.’

‘Is liefde tussen twee volwassenen dan nooit bedrog?’ vroeg Esther.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik denk dat dat te generaliserend is.’

‘Hoe het ook zij, ik weet niets over liefde tussen volwassenen en kinderen,’ zei Krisa en ze lachte schril. Haar lach onderbrak dit keer het gesprek. En alledrie probeerden we zwijgend ons evenwicht te vinden op het glibberige terrein waarop we ons bevonden.

Zonder getallen die relaties uitdrukken, één op zoveel en zoveel duizend, enkele tientallen duizenden of enkele honderdtallen duizenden, zou het moeilijk zijn, echt iets af te lezen.

Daarna was Krisa van mening dat we ondanks alles wel op champagne over konden gaan, omdat het toch de laatste avond was die we samen zouden doorbrengen zonder de andere deelnemers en deelneemsters. Snel kleedden we ons aan en lieten het raam van de kamer wijd openstaan.

In de hal van het hotel keek ik op de plaatselijke landkaart. We hadden allemaal dezelfde coördinaten, 26 graden zuiderbreedte en 29 graden oosterlengte.



Vertaling: Santiago Martín en Darinka Ojdanić





<   

TSL 44

   >