Emmanuel Waegemans




‘De bevrijde Don Quichot’ of
het lot van de Dolende Ridder in het land der Sovjets




In 1922 verscheen in Moskou een toneelstuk onder de wat ongewone titel De bevrijde Don Quichot.1 Dit is geen bewerking van de beroemde roman van Cervantes, maar een geheel nieuw verzonnen verhaal. Ergens op het einde van de zeventiende eeuw komen Don Quichot en zijn knecht Sancho Panza een groep soldaten tegen die arrestanten bewaken: Don Baltazar, Drigo Paz en Vermillon, drie leiders van een opstand tegen een tirannieke hertog. Don Baltazar is de intellectueel, het brein, de romantische ziel van de revolutie, die ‘in naam van de broederschap de opstand tegen de onderdrukkers’ predikt. Drigo Paz is de wil van de revolutie, Vermillon de aanvoerder van het opstandige volk. Don Quichot is het niet eens met de visie van Don Baltazar: ‘De mensen zijn niet voor de vrijheid geschapen. In ieder geval moet men eerst de menselijke natuur omvormen,’ maar dat belet hem niet de gevangenen te bevrijden. Terwijl hij zelf een gevecht met de bewakers aangaat, kan zijn knecht de revolutionairen helpen ontsnappen. Daarop worden ze door de bewakers naar het paleis van de hertog gebracht.



Tekening Nenasjev

De hertog en zijn vriend graaf Murcio zijn monsters en steken de draak met de naïeve Don Quichot: ‘Te oordelen naar het feit dat u, Don Quichot, drie oproerlingen hebt helpen vluchten, behoort u niet slechts tot diegenen die men wegens hun sprookjes en verhaaltjes voor waanzinnig houdt, maar ook tot hen die men wegens hun zucht tot zogenaamde gerechtigheid op aarde eenvoudig voor gek verklaart.’ Alleen de hovelinge Maria Stella begrijpt het idealisme van de ridder (‘gij zijt een mens met een zuivere ziel’). Tot vermaak van de hovelingen laat de hertog de ridder een tweegevecht aangaan met Africanus, een onoverwinnelijke zwarte reus. Alhoewel Don Quichot zichzelf presenteert als ‘de dolende ridder’, ‘voor wiens faam reeds hele legerscharen van reuzen de vlucht namen,’ wordt hij door de worstelaar natuurlijk schandelijk te kakken gezet. De hertog vermaakt zich kostelijk (‘gij zijt niets anders dan een mislukte poëet, een plantenvretende dweper’). Wanneer de ridder eindelijk doorheeft dat met hem gespot wordt, daagt hij de hertog uit tot een duel (‘Gij hebt de ridderschap beledigd, hertog. Gij hebt een dolende ridder gekrenkt’). Hij slaagt er zelfs in hem de degen uit de hand te slaan. Daarop wordt de hertog razend en laat hij Don Quichot opsluiten.

Dan wordt de gevangenis bestormd door een volksleger dat bestaat uit zwervers en bandieten. Alle ‘vijanden van het volk’ wil Drigo Paz als honden laten ophangen, hij voert een ijzeren discipline in. Drigo Paz moet zelfs Vermillon waarschuwen dat hij niet te ver gaat: ‘Schurk! Jij rooft en plundert alles en overal. Je zuipt met jouw rapalje. Je verkracht vrouwen. Je denkt zeker dat de revolutie je veroorlooft nonnen naakt uit een klooster te drijven en je dierlijke lusten te bevredigen.’ Vermillon, het ‘zwaard der revolutie’ rechtvaardigt zich: ‘Wat kan ik met de schoften beginnen? Ik heb ze uit de tuchthuizen, uit benden van stropers en landlopers verzameld. Eerlijk gezegd, interesseert hun de buit meer dan de revolutie.’

De vroegere lijfarts van de hertog is bereid te collaboreren met de opstandelingen: ‘Wees meedogenloos, gij grote smid van het menselijk geluk. Het doel heiligt de middelen.’ En Don Baltazar zegt tegen Don Quichot: ‘Nu, waarde Don Quichot, de zaak marcheert. Onze grote Rodrigo heeft een leger gevormd dat sterker is dan een koninklijk leger. De orde, de nieuwe orde, wordt overal ingevoerd. Op de puinhopen en uit de met bloed gedrenkte aarde zal eens welig het zaad opschieten.’ Don Quichot, die zichzelf ‘een gezant van de waarheid’ noemt, is het daar niet mee eens: ‘Als de slechte orde van zaken in de wereld, die het vagevuur waardig is, vernietigd wordt, kan ik mij daarin slechts verheugen. Maar alleen onder één voorwaarde, dat zij niet voor de hel, maar voor het paradijs plaatsmaakt. Maar gij grijpt naar verkeerde middelen.’ Don Baltazar repliceert:



Zijt gij ’t die uit La Mancha gereden kwaamt om met heldendaden het goede te helpen? En daarvoor en voor niets anders hebt gij u gewapend met lans en zwaard? Indien gij gelijk zoudt hebben, indien wij ons werk zouden beginnen met de onderrichting van het onrijpe materiaal, weet u, hoe men ons dan met ironische eerbied zou noemen? Don Quichots!



Don Quichot blijft herhalen ‘Gij doet verkeerd. Gij moet tegenover de gewelddadigheid der oude wereld de mildheid en de barmhartigheid van de nieuwe stellen’ en ‘Uw doel is een hersenschim. Waar geweld is, daar ben ik een tegenstander’, ‘Mijn waarheid is de grootste. Zij is niet gebonden aan ruimte en tijd en verkondigt: Gij zult geen kwaad doen!’ Maria Stella weet Don Quichot over te halen om de door de opstandelingen gevangengenomen graaf Murcio te redden door hem een speciaal gif te bezorgen dat hem schijndood maakt. Drie dagen later, al in het graf, komt hij weer tot leven, wordt eruit gered door de ridder en kan ontsnappen. In het achterland zet hij een contrarevolutie op touw. De wraak van de vroegere machthebbers is wreed:



In de bezette gebieden worden hele dorpen zonder genade platgebrand. Alle mannen die ze te pakken kunnen krijgen, worden bij het leger ingelijfd en dan bij de geringste tegenstand opgehangen. Kinderen en grijsaards, aan zichzelf overgelaten, sterven bij duizenden. Vrouwen en meisjes dienen tot speeltuig voor de lusten van de ridders en hun benden. Vatten zij iemand die onder de geringste verdenking staat tot de revolutionairen te behoren, dan wordt hij naar het hoofdkwartier van graaf Murcio gesleept en daar worden in tegenwoordigheid van de leider ware foltertaferelen en auto-da-fés aangericht.



Don Quichot moet voor Don Baltazar verschijnen en zich verantwoorden voor zijn vuile rol in deze geschiedenis: ‘gij hebt hierin een noodlottige rol gespeeld’ en daarom ‘kwam bij de harde Drigo Paz de gedachte op om de wrede hand van het revolutierecht op u te laten vallen, tot lering van alle weekhartigen die zich met hun mensenliefde mengen in het moeilijke, ingewikkelde en verantwoordelijke stuwen des levens.’ Don Baltazar vindt dat Don Quichot niet langer in het land kan blijven: ‘Wie weet welke dwaasheid, van de edelste, beste soort, u nog in het hoofd zou kunnen komen?’ Met andere woorden, het jonge revolutionaire bewind verbant de ridder:



Ach, Don Quichot, u deugt niet voor burger van een hongerende, bloedende republiek, bestuurd door mannen die tot elke prijs het volk de overwinning willen verschaffen en het door de Rode Zee, door woestijnzand en gruwelijke bloedbaden in het beloofde land willen voeren. Maar als wij het beloofde land bereiken en het bloedig hete pantser afgelegd zullen hebben, dan zullen wij u roepen, grijze Don Quichot, dan zullen wij zeggen: ‘Treedt binnen in de door ons veroverde loofhutten en help ons het goede te scheppen.’ O, hoe vrij zal uw borst dan ademen en hoe natuurlijk zal alles om u heen zijn. Dan zult gij in waarheid de bevrijde Don Quichot zijn. Gij kunt niet begrijpen, dat wij deze prijs moeten betalen, waarzonder men het land niet betreedt waar de bevrijde Don Quichot harmonie en licht zal vinden.


De verbouwereerde Ridder zonder Vrees of Blaam kan alleen uitbrengen: ‘Don Baltazar, wat moet ik u daarop zeggen? Gij volksbevrijders hebt u op de oceaanreis der grote daden begeven. Gemakkelijk verdwaalt men daarbij en volgt de lokstem van een hersenschim, tot ongeluk van zichzelf en anderen. Want ik zie dat de mens, zelfs wanneer hij goed doet, onbeperkt goed, het grootste onheil kan stichten. Uw geloof is niet het mijne.’

Ook op dit beslissende moment in het avontuurlijke leven van de ridder van La Mancha kiest Sancho Panza voor zijn meester: ‘Ik ben geen krijgsman, maar toch bekroop mij de lust Don Quichot te verlaten en niet naar huis terug te keren, maar vanmorgen vroeg met het leger op te trekken om in het Westen voor onze rode smid, Drigo Paz, voor onze boerenlegeraanvoerder te sterven. Maar neen, hoe kan ik Don Quichot verlaten?’ En het is de knecht die de laatste woorden spreekt – tot Don Baltazar: ‘Het gaat slecht met de oude [Don Quichot]. Het was altijd al niet helemaal in orde met hem, maar gij hebt in zijn hoofd nog wanorde in de wanorde gebracht. Nu ja, laat maar komen wat komen wil. Geef die vervloekte Murcio ervan langs. Wanneer gij echter werkelijk in het beloofde land komt, vergeet dan niet mij ergens in zo’n soort Kapernaum gouverneur te maken.’

De auteur van dit toneelstuk is Anatoli Loenatsjarski (1875-1933). Hij kwam al vroeg in contact met de sociaal-democraten, later met de bolsjewieken van Lenin en was zeer vertrouwd met de literatuur en de filosofie van het Westen, waar hij voor de Revolutie lang verbleef (Italië, Frankrijk, Zwitserland). Hij schreef veel over de klassiekers van de westerse literatuur, had veel oog voor het symbolisme en modernisme, maar vond dat vooral het ‘neorealisme’ als richting het best beantwoordt aan de behoeften van het proletariaat. Alhoewel hij op vele punten met Lenin van mening verschilde, werd hij na de Oktoberrevolutie van 1917 toch benoemd tot ‘volkscommissaris’ (minister) voor onderwijs. Hij nam het op voor de oude cultuur (tegen sommige iconoclasten in die tabula rasa wilden maken), musea, theaters en onderwijsinstellingen. Hij riep de intellectuelen op samen te werken met het nieuwe bewind. In 1929 werd hij door Stalin op een zijspoor gerangeerd en in 1933 tot ambassadeur van de Sovjetunie in Spanje benoemd. Hij stierf op weg naar zijn nieuwe bestemming.

De bevrijde Don Quichot (1922) is een van de bijna twintig historiosofische tragedies die Loenatsjarski geschreven heeft; ze handelen allemaal over de kwestie die toen iedereen bezighield: de revolutie. In andere toneelstukken behandelde hij de figuur van de Engelse dictator Oliver Cromwell of de Italiaanse utopist Thomas Campanella. Hij vond het uitwerken van ideeën belangrijker dan het waarheidsgetrouw reconstrueren van een historisch tijdperk. Hierin toont de marxist Loenatsjarski zich een echte Rus: zonder het expliciet over Rusland te hebben, behandelt hij in zijn stukken brandend actuele problemen. Mijns inziens komen hier impliciet drie voor Loenatsjarski cruciale thema’s aan bod: de verbanning van intellectuelen in 1922, de polemiek met Gorki uit het eerste revolutiejaar (1917-1918) en de polemiek met zijn streekgenoot Korolenko.

Vladimir Korolenko (1853-1921) was de prominentste populist van het einde van de negentiende eeuw. Vanuit Poltava in Oekraïne protesteerde hij hard tegen het brute optreden van de tsaristische autoriteiten bij plaatselijke rellen, en liet hij zijn stem horen tegen machtsmisbruik, politieke vervolging en pogroms. Hij nam het op voor de joden en andere nationale minderheden. De Oktoberrevolutie aanvaardde hij niet en hij schreef van moed getuigende brieven aan volkscommissaris Loenatsjarski. Die brieven schreef hij op verzoek van de minister zelf die hij in 1920 in Poltava had ontmoet. De schrijver had het toen bij de sovjetse VIP’s opgenomen voor vijf mensen die op het punt stonden door de Tsjeka (geheime politie) geëxecuteerd te worden. De volkscommissaris beloofde het uit te zoeken, maar de vijf gingen voor de bijl. Korolenko schrijft in zijn dagboek dat hij Loenatsjarski ervan probeerde te overtuigen dat vrijheid noodzakelijk en wreedheden schadelijk zijn, maar dat iedereen vrolijk lachte ‘alsof ik iets naïefs had gezegd’.

Toen stelde Loenatsjarski aan de schrijver voor zijn visie op de gebeurtenissen in de jonge Sovjetrepubliek uiteen te zetten in brieven, die hij dan zou beantwoorden en samen met zijn antwoorden zou publiceren. In zijn zes Brieven aan Loenatsjarki (1922) stelt Korolenko dat de maatschappij zich ‘organisch’ moet ontwikkelen, volgens hem waren in Rusland de voorwaarden voor een sociale revolutie niet aanwezig en de politieke omwenteling die in het land plaatsgevonden had, had zijns inziens niets gemeenschappelijk met een sociale revolutie. Hij roept de bolsjewieken op af te zien van geweld, de situatie in het land objectief onder ogen te zien en werk te maken van het lange en moeizame proces van een evolutionaire ontwikkeling van de samenleving. Het hoeft geen betoog dat deze brieven in de Sovjet-Unie niet gepubliceerd konden worden. Toen ze in 1988, tijdens de perestrojka, verschenen, waren ze nog steeds een sensatie.2 Loenatsjarski-specialisten stellen dat de ontmoeting met de ‘Don Quichot van Poltava’, zoals Korolenko wel eens genoemd werd, de minister stof gaf voor zijn toneelstuk over de Dolende Ridder, waaraan hij sinds 1916 werkte.3

Toen Korolenko op 25 december 1921 stierf, schreef Loenatsjarski een in memoriam. Daarin schreef de volkscommissaris: ‘Bij wijze van antwoord stuurde ik Korolenko het boek van Trotski Terrorisme en communisme, dat volgens mij een allertriomfantelijkste weerlegging brengt van al zijn, helaas, kleinburgerlijke overwegingen, waarmee zijn brieven vol stonden.’4 Het gezeur van ‘de ethische mandarijn’ Korolenko over de door de Tsjeka doorgevoerde executies zonder enige vorm van proces noemt Trotski ‘geleuter van Kantiaanse popes en vegetarische quakers dat het menselijk leven “heilig” is’: ‘De [burger-] oorlog creëert een nieuw type mens. Boven al de normen van de burgerlijke maatschappij met haar recht, haar moraal en haar religie – hangt nu de vuist van de ijzeren noodzaak.’ Ziet hij dan niet het verschil tussen de terreur van de Witten en die van de Roden? ‘De witte terreur houdt de oude onrechtvaardige samenleving in stand, de rode terreur baant de weg voor de nieuwe en rechtvaardige samenleving. Je moet blind zijn om dat niet te zien.’ Maar Korolenko had het moeilijk met die ‘ijzeren’ noodzaak van de geschiedenis: ‘Wat stelt dat “fantastisch communisme van jullie”, dat “kazernecommunisme” voor?’ vraagt hij. Uiteraard bleef de polemiek tussen de schrijver, het geweten van Rusland van die tijd, en de ‘ijzeren bezem der geschiedenis’ (Trotski) een dialoog van doven. Een kenner van Loenatsjarski’s werk denkt dat de volkscommissaris zijn toneelstuk over de naïeve Dolende Ridder heeft afgemaakt onder invloed van Korolenko’s dood en dat een van de prototypes van Don Quichot ongetwijfeld Korolenko was.5 De literatuurhistorici die Korolenko’s dagboeken hebben uitgegeven, schrijven dat Loenatsjarski niet alleen zijn toneelstuk in 1921 in het Moskouse Pershuis voorgelezen heeft, maar het ook een reactie noemde op de brieven van Korolenko.6 En ten slotte benadrukte de auteur in zijn in 1927 verschenen boek Na zapade (In het Westen) het belang van zijn toneelstuk voor een juist begrip van de revolutie.7 Deze bekentenis bekrachtigt de stelling dat dit stuk eigenlijk meer over het Rusland van de jaren twintig dan over het Spanje van de zeventiende eeuw gaat.

De figuur van de Droevige Ridder heeft ook in de volgende jaren Loenatsjarski niet losgelaten. In 1924 publiceerde hij het artikel Pravednik (De rechtschapene, de rechtvaardige), dat helemaal aan Korolenko gewijd is. Voortaan zal hij Don Quichot, de rechtschapene, en Korolenko in één adem noemen. Later heeft hij ook plannen gehad om in de Sovjet-Unie een verfilming van Cervantes’ boek te maken. Hij vond dat de betekenis van Sancho Panza in die film wel meer in de verf gezet zou moeten worden (waarschijnlijk omdat in zijn toneelstuk op het einde de schildknaap met het idee speelt om zich bij de revolutionairen aan te sluiten).

De tweede tijdgenoot met wie Loenatsjarski impliciet polemiseert, is Maksim Gorki (1868-1936). Gorki was een van de leidende figuren in het literaire leven van het begin der twintigste eeuw. Hij stamde uit het gewone volk, was socialist, revolutionair en sympathiseerde met de bolsjewieken. Hij wierp zich op de realistische uitbeelding van verschoppelingen. Als optimist geloofde hij in de mens en de rede. Zowel in Rusland als in het Westen genoot hij veel aanzien; sommigen werden aangesproken door de romantiek van zijn werken, anderen door zijn brutaal realisme. Toen in oktober 1917 uiteindelijk de langverwachte opstand uitbrak, juichte hij de ‘socialistische’ revolutie toe, maar al snel veroordeelde hij de gruwelen van het nieuwe bewind en vooral de terreur tegen de intellectuelen. Hij maakte de bolsjewieken uit voor ‘blinde fanatici en gewetenloze avonturisten’. Hij klopte voortdurend aan bij de nieuwe Leider om het op te nemen voor vervolgde of verhongerende schrijvers en kunstenaars, maar Lenin werd dat al gauw moe en raadde hem aan in het buitenland een kuur te gaan volgen. Ook Korolenko kon dat volgens Lenin maar beter doen: terwijl de ‘Don Quichot van Poltava’ eind 1921 stierf, vertrok Gorki op 16 oktober 1921 voor jaren in vrijwillige ballingschap. Op het einde van de jaren twintig werd hij door de nieuwe dictator (Stalin) naar de Sovjet-Unie teruggelokt en gebombardeerd tot deken van de Sovjetliteratuur. Met zijn volle gewicht ging hij achter het dogma van het ‘socialistisch realisme’ staan. Uiteraard konden ook zijn beschouwingen over de revolutie in de Sovjet-Unie niet meer heruitgegeven worden: zijn blad Novaja zjizn (Nieuw leven), waarin hij zijn ‘ongelegen gedachten’ ten beste gaf, werd in juni 1918 verboden. Op 7 december 1917, enkele weken na het uitbreken van de revolutie, schreef Gorki: ‘En dit gebeurt allemaal uit naam van het “proletariaat” en in naam van de “sociale revolutie”. Dit alles is de triomf van onze bestiale levenswijze, van dat Aziatische element in ons, een uitbarsting van zoölogische instincten.’ De voor Lenin & Co gênante uitspraken van Gorki moesten wachten tot het einde van het Sovjetimperium om in Rusland gepubliceerd te kunnen worden.

De slotscène in Loenatsjarski’s toneelstuk waarin Don Quichot het land uit gezet wordt, is wellicht een verwijzing naar de verbanning in augustus 1922 van bijna 160 kopstukken van de Russische intelligentsia naar het buitenland. Terwijl het gros van de vooraanstaande prerevolutionaire schrijvers in de eerste jaren na de revolutie, die in het teken stonden van terreur, chaos en honger, vrijwillig het land verliet (bijvoorbeeld de latere Nobelprijswinnaar Ivan Boenin), ging de Sovjetregering over tot het afschrijven en verbannen van ongewenste intellectuelen. In Rusland zouden ze nu hun invloed en autoriteit niet meer kunnen laten gelden en zouden ze de bolsjewieken niet meer in de weg staan. Onder hen waren schrijvers, historici, publicisten en filosofen. Nikolaj Boecharin schreef in de Pravda van 24 juni 1923 dat er aldus wat meer plaats werd gemaakt voor ‘de ideologische dictatuur van het marxisme.’

Aldus was de cirkel rond: de bolsjewieken verbanden lastige intellectuelen, Loenatsjarski verbande de idealist Don Quichot uit Spanje, Stalin verbande zijn al te ontwikkelde en breeddenkende medestrijder naar Spanje, als ambassadeur – wellicht om aldaar de revolutie te gaan prediken.






Loenatsjarski A.V. Osvobozjdjonnyj Don Kichot (Moskou, 1922). Nederlandse vertaling: A.W. Loenatsjarski. De bevrijde Don Quichotte. Een tooneelspel in negen tafereelen en een epiloog. Vertaling Alex Wins. Amsterdam 1927. Ik citeer uit deze vertaling, maar heb de spelling gemoderniseerd.
Korolenko’s brieven aan Loenatsjarski zijn niet vertaald in het Nederlands, maar voor het overige is zijn werk vrij goed aanwezig in ons taalgebied; zie E. Waegemans & C. Willemsen. Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling. Leuven 1991. In 1987 verwerkte de Sovjet-regisseur Vadim Koertsjevski het toneelstuk van Loenatsjarski tot de gelijknamige tekenfilm.
Joeri Ajchenvald, Don Kichot na roesskoj potsjve. New York, 1982-1984, II, 30.
In de Pravda van 28 december 1921
5 N. A. Trifonov. Loenatsjarski i sovetskaja literatoera. Moskou 1974, 165-166.
6 T. Til’ en V. Ryzjov in het commentaar bij de in het buitenland gepubliceerde dagboeken van Korolenko: Pamjat’. Istoritsjeski sbornik. Paris, 1979, II, 418.
Ajchenvald, II, 69.



<   

TSL 44

   >