Aleksander Vvedenski



Teksten



DE SPIEGEL EN DE MUZIKANT

(opgedragen aan N.A. Zabolotski)


In de kamer een spiegel. Voor de spiegel de muzikant Prokofjef. In de spiegel Ivan Ivanovitsj.

DE MUZIKANT PROKOFJEF

Ivan Ivanovitsj, je bent somber
je bent somber, bedroefd en niet vrolijk
je laat als een wolkje je hoofd hangen
Ivan Ivanovitsj, je bent amor

IVAN IVANOVITSJ (maakt het zich gemakkelijk)

een rivier of een godje?
als ik een rivier ben
ben ik waterig
als ik een godje ben
dan ben ik zuiver door mijn verstand

DE MUZIKANT PROKOFJEF

jij bent natuurlijk een god.
Kijk
zware bloempjes worden geel
met dwaze steentjes van binnen
het zijn grappige cirkeltjes
tekens van ontelbare hemellichamen

IVAN IVANOVITSJ

ben je er geweest?

DE MUZIKANT PROKOFJEF

wat denk je? Ik ben er een paar keer geweest
laten we dat in gedachte aannemen...

IVAN IVANOVITSJ

en hoe was het?

DE MUZIKANT PROKOFJEF

daar is alles hetzelfde
als bij ons
stel, er kijkt een ster
uit zijn nest
en het lijkt of er een vlieg binnenvliegt
ik span meteen mijn gehoor in
ik verander stil in een beest
en span mijn reukzin in
en zo raakte ik onbeweeglijk
en ging op de tafel zitten
en werd een pilaar
om de ademhaling van de ster te vangen
en het saaie huilen van de hemel
daarna ging ik op een krukje zitten
en beschouwde het portret der hemelen

IVAN IVANOVITSJ

en wat voor beeld was dat?

DE MUZIKANT PROKOFJEF

uiterst droef en duister
ondoorgrondelijk voor mij, verstandig
kijk, in de grafgang
huilt de dove zee
en het bootje springt als een vlo
het bootje heeft pijn aan zijn ledematen
o bootje, bootje, je bent slecht
jij bent een en al pijn, van je voeten tot je strot
en in het bootje verkilt de mens
hij zoekt gedachten in zijn hoofd
om alles te begrijpen en te verklaren
en om de draad van de beweging te leren kennen
hoe moet ik je noemen schepsel?
vraag ik hem rustig
hij antwoordt: ze noemden me Ivan
en ik stierf onder de divan

IVAN IVANOVITSJ

nou, nou, wat een ongelukkige wat een saai verscheiden
o wat heb ik een medelijden met jou, man
jij bent immers net een smerig sap
ik hoor jouw vocale stem
ik huil, de cherubijn van de spiegel

DE BINNENRENNENDE MOEDER

Ivan Ivanovitsj, jij bent een godje
sla op het bord, blaas in het hoorntje
in het geschrokken en stevige glas
zien we jou helemaal onstoffelijk
je hebt geen dikte
als kinderen, mensen en rangen

DE MUZIKANT PROKOFJEF

ik ga echter naar het raampje
ik zie de nacht en het sombere paadje
en op die smalle paadjes
zie ik verschillende Russische vogels
daar heb je de vink, dat is de raaf
daar is een uit de berk gerukte nachtegaal
daar zit trillend als een oehoe
Tomilin in een boom
en hij denkt dat hij uil is
en hij vormt woorden

IVAN IVANOVITSJ

ja, daar ben ik toe in staat
hoewel ik soms verstom
niet bij machte verrukking uit te drukken
over het gedrag van het Volkscommissariaat van de handel
kijk allemaal:
de bloemen staan op afstand
de bomen zijn nat van de dauw
figuren buigen als de maagd Tanja
luister allemaal:
vanuit de aarde verspreiden zich noten
rennen bevers, haasten zich wasberen
alle dieren verlaten hun holen
de gesprekken worden in mineur gevoerd
en in hun dierentaal
schelden ze op God zittend op het zand:
jij, onze God, bent slecht
jij, onze bol, bent mager
een bloeddorstige jeuk
van de vette vlooien
wij zijn kwaad, heerser aller heersers
en in woeste woede laten we onze adamsappel opzwellen

DE BINNENKOMENDE GROOTMOEDER

deze samenkomst van atheïsten
doet me denken aan een zee
van vloeken van verstandige satanisten
hun gedachten bleven als ankers
steken in aaneengesloten greppels
en in de zware menselijke zeden
laten we ons elke afwezigheid van de aarde voorstellen
laten we ons opnieuw de afwezigheid van alle lichamen voorstellen
dan treden de harteloze nullen
die menselijke afdeling binnen
als een wang verbleekt
de planeet der mineralen
de bron stroomt naar boven
en begint te huilen, begint te donderen
de zandloper zegt met zijn stem
dat hij niet verstrooid wil worden
dat hij niet langer zand is
de ruiter van de wereld en een brok

IVAN IVANOVITSJ

alles is zo vreemd bij u
op tafel staat de kvas te gloeien
alle twijfel zullen we uitbannen
in de wereld regeert de omvang
de definitieve wet hing
als een balkon boven ons hoofd
de filosoof Kant zei:
ik ben wel geen muzikant
maar toch begrijp ik
het wonderlijke spel van de klanken
dikwijls haal ik gedachten te voorschijn
en ga aan de zwier op het feest
ik eet gepeperde soep
ik eet ham en vis
gedachten, gedachten, ik stoor u
ondertussen niet met gegraas
ondertussen grazen gezamenlijk
de gedachten en de mathematica
wij zijn fysiek verzuurd
een groot gewicht drukt op ons
en zij worden redeloos
overal groter

DE MUZIKANT PROKOFJEF

We zijn toch niet zo almachtig?

IVAN IVANOVITSJ

ja, ik zeg het u eerlijk
ik verlaat heden morgen
laten we aannemen, de ververij
ik had er mijn rokkostuum heengebracht
opdat die mij aan de duisternis zou herinneren
ik zet nauwelijks een stap op de aarde
ik kan mezelf niet bijhouden
en zij begonnen plotseling voort te ijlen
de gedachten – ik zei – in draf jullie!
gedachten jullie zijn snel als het licht maar ik hoorde ook een antwoord:
we hebben hoofdpijn
God beveelt niet te haasten
de wereld is een beetje dun geworden
in vijf passen zijn we aan de grens

DE MUZIKANT PROKOFJEF

hoe moet ik denken?
hoe moet ik leven?
wat moet ik eten?
wat moet ik drinken?

IVAN IVANOVITSJ

eet de polka
drink bloemen
denk zoveel
als jij




Aleksander Vvedenski met zijn vrouw G. Viktorova

KOEPRIANOV EN NATASJA


Nadat Koeprianov en zijn geliefde vrouw Natasja hun varkensachtige gasten uitgelaten hebben, maken zij zich op om naar bed te gaan.

KOEPRIANOV (doet zijn gewichtige stropdas af en zegt:)
De brandende kaars verschrikt de duisternis,
zij heeft een zilveren ruggengraat.
Natasja
wat loop je trillend op en neer,
de gasten moeten al lang geleden vertrokken zijn.
Ik ben ze zelfs al vergeten, Maroesja,
Sonja,
kom, laten we in bed gaan liggen,
ik wil me wat in je verdiepen
en verschillende dingen in je ontdekken,
ze zeggen niet voor niets dat je anders gebouwd bent dan ik.

NATASJA (doet haar jakje uit)
Koeprianov die kaars haalt weinig uit,
die kan vrees ik nog geen arm schaap verlichten,
en wij zijn hier getweeën,
ik vrees dat ik spoedig ga schreeuwen,
van hunkering, van gevoel, van het idee, van angst,
ik vrees jou als heerseres van het hemd
die mij in zich verborgen houdt,
ik ben in je als een vlieg.

KOEPRIANOV (trekt zijn jasje uit)
Heel, heel gauw, Natasja, geven wij ons over
aan lachwekkende genietingen.
Jij gaat met mij, ik ga met jou
ons bezighouden met de geslachtsdaad.
En we zullen op snoekbaarzen lijken.

NATASJA (trekt haar rok uit)
Mijn god, hier sta ik dan zonder rok.
Wat moet ik doen in mijn geverfde onderbroek.

Ondertussen stonden op stoelen bovenmate zilveren bokalen,
de wijn was zwart als een monnik
en er bewoog zich een halfdode worm.


Ik ga door.
Ik voel me zelfs beschaamd,
ik ontbloot me als de hemel:
nu is er nog niets te zien,
maar weldra begint een ster te schitteren.
Alles is vreselijk smerig.

KOEPRIANOV (trekt zijn broek uit)
Nu zal ook ik voor jou verschijnen
bijna zo naakt als de branding.
Vroeger, herinner ik me, voelde ik
op dit moment een heilige opwinding,
ik zag de bron van de vrouw
als groen of blauw,
maar hij was rood.
Ik raakte buiten zinnen,
ik lachte en streek over haar satijnen kont,
ik voelde me erg goed,
en ik meende dat de vrouw een fluit was,
bijna een mens,
een onbereikbare eend.
Goed, maak ondertussen voort.

NATASJA (trekt haar onderbroek uit)
Nu ik mijn veren laat vallen,
denk ik dat jouw neus en gezichtsvermogen
volledig vervuld zijn van mij,
jij verslindt mijn aardse uiterlijk.
Reeds zie jij uit naar het genot,
om als een toren twee uur lang op me te staan,
reeds zie je door het hemd mijn haar
en voel je de hartslag van mijn golf.
Maar iets vertroebelt mijn geest,
ik voel me half verdoofd als de verveling.

KOEPRIANOV (trekt zijn onderbroek uit)
Ik stel voor dat ik die ook uittrek,
om niet op een lijk te lijken,
om dichter bij jouw huid te zijn.
Laten we echter in de spiegel kijken naar onze smoelen.
Ik ben goed besnord. Een beetje rood van hartstocht.
Mijn ogen schitteren, ikzelf tril.
Maar jij bent mooi en stralend,
En jouw borsten zijn als twee ketels,
misschien dat we duivels zijn.

NATASJA (trekt haar hemd uit)
Kijk eens, ik heb me helemaal ontbloot
en dit is er gebeurd
een ononderbroken voortzetting van mijn gezicht,
alsof ik helemaal in bad zit.
En zie, aan de zijkant zijn als kaarsen
mijn bruine schouders te zien,
iets lager zitten mijn twee stevige borsten,
hun tepels steken glanzend naar voren,
daaronder een braakliggende buik,
en mijn entree is kort en donzig,
en dan twee veelbetekenende benen,
waartussen we geen hand voor ogen kunnen zien.
Misschien wil je het donkere van de lengte,
het landschap van mijn rug bekijken.
Daar bevinden zich als soldaten en tenten
twee aangename schouderbladen,
en verderop is er nog een prachtig zitvlak,
waarvan het hemels uiterlijk
jou in het oog moet springen.

En de halfdode worm bewoog,
er was rondom geen gezang te horen,
toen zij haar listige lichaam toonde.

KOEPRIANOV (trekt zijn hemd uit)
Wat is het hier toch saai
en misselijkmakend eentonig,
kijk, hier sta ik als een naakte pastei
in al mijn weelderigheid voor je.
En machtig is mijn vierde arm
ten hemel geheven.
Al zou iemand naar ons komen kijken,
dan zouden wij hier alleen zijn en op de ikoon de Verlosser,
hoe lang zouden we over het uitkleden hebben gedaan.
Een half uur wellicht? Wat denk jij?

Ondertussen omhelsden ze elkaar getweeën,
ze gingen naar het stille bed.

‘Je bent me definitief dierbaar Natasja’,
zegt Koeprianov tegen haar.
Ze gaat liggen en doet haar benen omhoog,
en de redeloze kaars brandt.

NATASJA
Kom op Koeprianov, ik lig,
zorg dat het donker wordt,
jij bent voor mij
het laatste ringetje van de wereld,
die nog niet losgesprongen is.

En de zwarte woning
glimlachte even naar ze vanuit de verte
.

Ga gauw liggen Koeprianov,
we zullen spoedig sterven.

KOEPRIANOV
Nee, ik wil niet. (Hij gaat weg)

NATASJA
Vreselijk, ik ben alleen achtergebleven,
de liefde van de stenen heeft niet plaatsgevonden,
ik lig alleen, ik lig en treur,
ik draai met mijn arm rond in de ruimte om me heen. (Huilt)

KOEPRIANOV (zit op een stoel in eenzame genieting)
Ik vermaak mezelf wel.
En nu is alles afgelopen.
Kleed je aan.

De halfdode worm sluimert.

NATASJA (trekt haar hemd aan)
Ik heb je uitgetrokken,
omdat er weinig vrede is,
omdat er geen vrede is,
omdat hij hoger is dan ik.
Ik ben een eenzame dwaas gebleven
met mijn krankzinnige figuur.

KOEPRIANOV (trekt zijn hemd aan)
Natasja, kijk het wordt licht.

NATASJA (trekt haar onderbroek aan)
Ga weg, ik wil niet naar u kijken,
ik streel mezelf wel
en kom zo tot een wonderbaarlijk geluk.
Ik ben zelf mijn eigen bron.
Ik hou van een ander.
Ik kleed me zwijgend in mijn slaap.
Van naakte toestand
ga ik over in het vuur van de kleding.

KOEPRIANOV (trekt zijn onderbroek aan)
Er is voor mij geen hoop meer.
Het komt me voor dat ik kleiner word
en ontzielder en kwader.
De ogen van zulke hete vrouwen
spuwen vuur over de laan van mijn lichaam,
ik ben mezelf niet.

De halfdode worm geeuwt.

NATASJA (trekt haar rok aan)
Wat een schande, wat een schaamteloosheid.
Ik stelde vertrouwen in een ultieme ploert.
Dit is een hufter van de menselijke soort –
en die zullen ook wel weer onsterfelijk zijn.

Het was nacht. Er was natuur.
De halfdode worm geeuwt
.

KOEPRIANOV (trekt zijn broek aan)
O kennis der natuur, o logica, o mathematica, o kunst,
ik ben toch niet schuldig omdat ik geloofde in de kracht van het
ultieme gevoel.
O wat wordt alles donker.
De wereld gaat zich definitief verhangen.
Hij kotst van mij,
ik kots van hem.
Waardigheid heeft zich verborgen achter de laatste wolken.
Ik geloofde niet in een hoeveelheid sterren.
Ik geloofde in maar één ster.
Het bleek dat ik een eenzame cowboy ben,
en we leken niet op snoekbaarzen.

NATASJA (trekt haar jakje aan)
Kijk idioot, kijk
naar de afloop van mijn borsten.
Ze verdwijnen, ze gaan weg, ze vervagen,
raak ze aan stommeling.
Nu breekt een lange slaap voor ze aan.
Ik verander in een lariks,
ik zwel op.

KOEPRIANOV (trekt zijn jasje aan)
Ik zei dat de vrouw bijna een mens is,
zij is een boom.
Wat moet ik nu toch doen.
Ik ga roken, ik ga zitten, ik denk na.
Het komt me steeds vaker vreemd voor
dat de tijd nog beweegt,
dat ze nog ademt.
Zou de tijd sterker zijn dan de dood,
misschien zijn we duivels.
Vaarwel geliefde lariks Natasja.
Krachtig als het licht komt de zon op.
Ik begrijp er niets meer van.

Hij wordt alsmaar kleiner en verdwijnt.
De natuur geeft zich over aan eenzame genieting.



Vertaling Gertruud Alleman






<   

TSL 41

   >