Kees Mercks



Ladislav Klíma's roman over Sternenhoch
Filosofie, horror en een vleugje porno



Klíma (1878-1928) zag zich in de eerste plaats als filosoof. Op 26-jarige leeftijd voltooide hij al een volstrekt volwassen filosofisch werk, Světjako vědomí a nic (De wereld als bewustzijn en niets, 1904). Direct uit de titel blijkt al zijn radicale zienswijze op de wereld-werkelijkheid, die hij niet in zijn fysische verschijningsvorm accepteert, maar eerder ziet als een projectie van het psychische bewustzijn. Net als zijn leermeester Nietzsche komt hij met filosofische noties als 'het Grote Spel', 'die Umwertung aller Werte', 'die Wille zur Macht', 'der Übermensch', het doodverklaren van God, het overwinnen van de dood, de eeuwige terugkeer en het toeschrijven van een sterk dionysische (lees: instinctmatige) inslag aan de mens. Analoog aan Nietzsches 'philosophieren mit dem Hammer' doet Klíma dat 'násilně', wat zoveel betekent als krachtdadig, gewelddadig (hij zag zichzelf als 'dynamiet'), of misschien zelfs met de seksuele connotatie 'verkracht-dadig'.

In de tweede plaats zag Klíma zich als literator. In de literatuur kon hij spelen en experimenteren met de noties die hij in de filosofie ontwikkeld had. Hij schreef ongelooflijk veel, maar vernietigde ook veel van zijn werk. De enige roman die hij nog zelf bij de uitgever kon inleveren en corrigeren, was Utrpení knižete Sternenhocha (Het lijden van vorst Sternenhoch). Het boek verscheen twee maanden na zijn dood in 1928. Toch moet het veel eerder zijn geschreven, in elk geval vóór de jaren twintig. Op grond van de verwijzing in de roman naar gebeurtenissen rond het jaar 1912 mogen we aannemen dat de roman ten tijde van de Eerste Wereldoorlog werd geschreven. Geen uitgever zou het echter toen in de kersverse, burgerlijke en preutse republiek Tsjecho-Slowakije gewaagd hebben de roman - vooral gezien enkele pornografische momenten - uit te brengen.

De titel is natuurlijk een verwijzing naar Goethes beroemde liefdesroman Die Leiden des jungen Werthers, zij het dat Goethe zijn thema serieus en reëel opvatte, terwijl Klíma zijn thema van onbeantwoorde liefde demoniseerde door de introductie van Helga-Daemona als tegenspeelster van vorst Sternenhoch. Bij Klíma is het overigens vaak lastig uit te maken in hoeverre iets 'serieus' bedoeld is of niet. De gebeurtenissen zelf zijn of te gruwelijk om geloofwaardig te kunnen zijn, of de verteller ondermijnt met de nodige humor zelf het serieus lijkende aspect. Het gaat in feite om één grote groteske, wat ook de ondertitel aangeeft: 'een groteske romanetto'.

Het subgenre van de romanetto (oorspronkelijk Italiaans voor 'romannetje') is meestal een korte roman waarin iets mysterieus gebeurt, dat uiteindelijk rationeel wordt opgelost. Bij Klíma gebeurt heel veel mysterieus, maar zijn oplossing is uiterst irrationeel. Hij gebruikte dit genre dan ook eerder om zich af te zetten tegen de negentiende-eeuwse positivistische verklaringsdrang, zoals we die kennen uit de verhalen van E.A. Poe of Arthur Conan Doyle; Klíma sluit eerder aan bij de sprookjesachtige gruwelsfeer van E. Th. Hoffmann of de horrorsfeer van de gothic novel, terwijl het aristocratische en bizar-seksuele aspect eerder op Casanova of De Sade lijkt terug te gaan. Sternenhoch is een 'Fürst' en woont in donkere kastelen met duistere namen als 'Rattentempel' en 'Saustein' ,namen die tegenwoordig eerder lijken te corresponderen met locaties uit de Harry Potter-romans.

Klíma's roman bestaat uit drie delen. Het eerste deel wordt voorafgegaan door een Voorwoord, gesteld in de wij-vorm, waarin - oude literaire truc - verteld wordt dat het manuscript door de 'wij' ergens aangetroffen is en nu aan de lezer wordt aangeboden. Ons wordt meegedeeld dat het gaat om een tekst van Sternenhoch, een man van adel en een van de hoogste dignitarissen van Germanië, iemand van zo'n-gezag dat hij zeker Bismarck zou zijn opgevolgd als hij niet die demonische Helga was tegengekomen. Een element van politieke satire op hoge Duitse regeringskringen dient zich hier aan, een element dat later nog een vervolg krijgt. De 'wij' geven in het voorwoord nog aan dat ze voor wat betreft het eerste deel van het manuscript vrijelijk met de stof zijn omgesprongen en motiveren hun handelwijze door te zeggen: 'De hele wereld is één grote struikeling, paradox, misverstand en zinloosheid', hetgeen natuurlijk het idee van een reëel wereldbeeld niet bepaald versterkt.

Het eerste deel is vervolgens een in de eerste persoon geschreven, maar door 'wij' gemaakte, samenvatting van de gebeurtenissen die Sternenhoch overkomen tot aan 19 augustus 1912. De protagonisten zijn behalve hijzelf en zijn echtgenote Helga een derde, naamloze man, de minnaar van Helga. In de naam Sternenhoch ligt van alles besloten: hoge ambities, op politiek en menselijk vlak (wil status van Übermensch bereiken via zijn Wille zur Macht), in de naam Helga lezen we het krachtdadige, ferme oertype van de Duitse vrouw (wellicht met een semantisch knipoogje naar 'Hölle'), terwijl de minnaar slechts wordt aangeduid met predikaten als de 'schobbejak' of 'snoodaard', uiteraard in de perceptie van de getergde Sternenhoch.

Wanneer Sternenhoch op een bal voor het eerst Helga tegenkomt, karakteriseert hij haar als een foeilelijke meid: een lange lijs, bleek, uitgemergeld, loom; een wandelend lijk. Met het laatste epitheton verwijst Klíma al naar de ontknoping, het hoogte- en dieptepunt van de roman. Toch is er iets aan haar wat Sternenhoch mateloos intrigeert: in haar huist ook iets van een furie. Wanneer hij haar tijdens een dans een pikante mop vertelt, verandert ze in 'een kat met felgroene, bloeddorstige ogen, de lippen opeengeklemd - scherp als een scheermes'. Deze polariteit zal in de rest van de roman van groot belang zijn.

Ook in Sternenhoch schuilt een tweede natuur: naast zijn hoge positie en puissante rijkdom, waardoor hij grote macht heeft, ziet hij zichzelf ook nog eens als een 'knappe vent', zij het dat hij slechts vijfenveertig kilo weegt, haast tandeloos, haarloos en baardloos is en zelfs een beetje loenst en hinkt. Toch komt het tot een huwelijk tussen deze twee, waarbij Helga zich als een lammetje naardeslachtbank (het altaar) laat voeren. Gevoelens van afkeer en zelfs walging ten aanzien van elkaar zijn beiden niet vreemd. Tijdens de eerste huwelijksnacht gedraagt ze zich apathisch als een 'meisjespop', waarmee Sternenhoch 'het' wel doet, maar waar hij achteraf zo'n spijt en walging over heeft dat hij een moment zelfmoord overweegt.

Die ene keer dat ze 'het' gedaan hebben, is het wel meteen raak. Zodra de baby is geboren en hij het kindje 'het zijne' noemt, ontsteekt Helga in toorn en vermoordt hun kind, waarbij de spetters Sternenhoch om de oren vliegen. Helga verbreekt eindelijk haar stilzwijgen en meldt haar achtgenoot: 'Jij hebt me voor altijd bevlekt, niet door de gemeenschap die we hadden, maar doordat je me negen maanden lang die "etterbuil" in me hebt laten dragen.' Als ze het later met haar minnaar over haar echtgenoot heeft, noemt ze hem ook meneer 'Etterbuil'.1

Niet veel later zal de ontketende Helga ook haar vader doden, die haar aan Sternenhoch verkwanseld heeft. Er volgt dan een periode van twee jaar rondzwervingen, waarin ze bendeleidster wordt en/of clubs opricht ter beoefening van 'sadisme, masochisme, flagellantisme', waar men zich bezighoudt met orgieën, masturbatie, sodomie, seks met apparaten, wassen beelden en dergelijke. Na terugkeer wordt ze meteen voor enige tijd door de keizer verbannen naar Kameroen, waarvan ze niet alleen terugkeert met een viertal roofdieren, maar ook meteen totaal omgeslagen natuur: ze is spraakzaam, actief, doet met haar roofdieren erotische spelletjes: streelt ze, kust ze, kruipt in haar nakie tussen hen rond en zou zelfs nakomelingen van ze hebben gewild, als de natuurwetten daar geen stokje voor hadden gestoken. Zodra ze echter in de buurt van haar echtgenoot is, vervalt ze weer tot lethargie en is haar leven een en al duisternis, zo diep dat ze zelfs even zelfmoord overweegt. 'Duisternis is licht en licht is duisternis. Alles is slechts de afgrond van de waanzin. (... ) Hoe kun jij me helpen, Ziel, verscheurde Ziel?... Kom nou, heb ik dan geen Wil?... Maar die is nog willozer, nog verscheurder dan enige van mijn andere instincten... Een ouwe dweil is die Ziel van me! 0, waarom? Waarom?... Ach, ik weet het wel! Omdat ik een vrouw ben, slechts een vrouw! '2

Dit is eigenlijk de eerste keer dat er openlijk filosofische begrippen worden genoemd of gesuggereerd: Ziel, Wil, Waanzin, en wel met hoofdletters, een gebruik dat we goed kennen uit de tijd van het symbolisme en decadentisme van het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Klíma maakt dankbaar gebruik van dit soort, letterlijk verheven, taalgebruik.

Dan vervolgt het verhaal: Sternenhoch betrapt - verstopt onder een stapel stenen - zijn vrouw, die het met de 'schobbejak' aanlegt: een jonge man, een groentje, goedgebouwd, maar lelijk. Hij heeft een 'walgelijk gezicht' en een 'vreselijke kop', hij lijkt met zijn 'verwarde luizenbos' wel een 'componist of dichter, of eerder een bandiet... ' Hij slaat haar, geeft haar met de zweep, waarna zij een en al vuur wordt en hem begint te vleien: 'Mijn Enige', maar hij luistert niet en mompelt dat 'liefde maar een hondse zaak is'. Zij volhardt, noemt hem 'Verhevene', 'Heilige', waardoor hij iets goddelijks lijkt te krijgen, een beeld dat natuurlijk door Sternenhoch wordt afgebroken; hij noemt hem een 'vlegelachtige pummel'. Helga verlaagt zichzelf door zich 'zwijntje' te noemen, 'teefje', 'worm' ,een 'mesthoop waaruit walgelijke kinderen ontspruiten', terwijl ze haar amant een 'Man' noemt met een 'Wil', een 'Napoleon', ofwel de macho die in het nietzscheaanse jargon bewondering afdwingt.

Daarna vertelt Helga haar levensgeschiedenis, die uitmondt in een liefdesverklaring aan de schobbejak: 'Jij bent God!' - 'Zegevierende Volmaakte'. Zij wil leven 'in God, God zijn, in Zijn schaduw zijn', terwijl ze zelf slechts 'liefde' is, liefde 'voor Jou', 'voor het Al', 'voor zichzelf'. De schobbejak of snoodaard luistert echter nauwelijks naar haar en is er alleen maar op gebrand haar mee te voeren naar het verre hooggebergte van de Cordilleras voor de definitieve echtbreuk. Wanneer Sternenhoch dit verneemt, zweert hij de ergste wraak op Helga. Daarmee wordt het eerste deel besloten.

Het tweede deel is zogenaamd een letterlijke weergave van Sternenhochs dagboek, waarin hij zijn wraak en angst voor vergelding tot uitdrukking brengt. Voordat Helga kans ziet met de schobbejak ervandoor te gaan, slaat hij haar met een hamer op het hoofd en sleept haar lichaam door het hele kasteel naar een toren, waarin zich een kerker bevindt waaruit geen ontsnapping mogelijk is. Hij boeit haar, bevuilt haar met zijn fecaliën (toppunt van walging), stopt een vieze sok in haar mond en laat haar daar achter in de wetenschap dat ze er zal verhongeren. Toch vertrouwt hij haar en haar mysterieuze krachten niet en vreest steeds meer dat ze hem als spookverschijning zal achtervolgen en tot waanzin zal drijven. Inderdaad keert ze verschillende keren terug (uit de dood?), de ene keer lijkt ze van vlees en bloed, de andere keer is ze een pure hallucinatie.

Sternenhoch gaat te rade bij een psychiater en een kruidendokteres om hem van zijn waanzin te genezen. Het zijn komische scènes die op aangename wijze met de gruwel van Helga's eeuwige terugkeer contrasteren. Van de psychiater moet hij alleen maar groente eten en sodawater drinken of in een ijskoud kruidenbad liggen. Van het kruidenvrouwtje krijgt hij een amulet, een walnoot met magische inhoud, die echter weinig uitwerking heeft. Hij zal er een formule bij moeten gebruiken: steeds wanneer hij iemand op straat tegenkomt die hem angst inboezemt, moet hij tegen hem of haar de bezwerende formule uitroepen: 'Sodemieter op!' Maar als hij dat in de praktijk brengt, krijgt hij van de aldus toegesproken voorbijgangers slaag, zodat hij er weldra genoeg van heeft.

Helga blijft echter terugkeren en Sternenhochs toestand wordt steeds kritieker. De ontknoping lezen we echter niet in het dagboekdeel, maar in deel drie: een soort postscriptum van de 'wij' van het begin die het slot uit de mond van de stervende Sternenhoch hebben opgetekend. Wanneer deze zich als laatste redmiddel ervan wil overtuigen dat Helga echt dood is, keert hij terug naar de kerker, waar hij haar had achtergelaten. Daar ontwaart hij echter niet de rose-groene jurk die ze destijds heeft gedragen, maar een hoopje witte kleren met daaronder een lichaam dat zich in allerlei bochten wringt. De witte handen houden een witte sluier voor het gezicht dat daardoor onzichtbaar blijft.

De 'wij' vertellen ons hoe Sternenhoch in zijn heldere toestand tussen 'Droom en Postmortualteit', waarin zijn waanzin was omgeslagen in 'Überwaanzin', van de armzaligste man op aarde, een 'moriturus', voor even god (zonder kapitaal) wordt. In die toestand zou hij Helga als volgt hebben aangesproken, overmand als hij was door medelijden met haar, nu ze toch nog scheen te leven: 'Helga, mijn Eeuwige Helga, slapende Godin! Ik sta op de grens van dood en Leven; dat wat achter me ligt- is de dood. Leven is wat er nu voor me ligt. Ik zie beide: Goddelijke Genade-Jouw genade-zijn genade - de genade van de Grote Onbekende. Je wilde me vernietigen; enje hebt van de meest armzalige man ... een Goddelijke uitverkorene gemaakt ... door Lijden en waanzin.'

Helga is ontroerd door zijn woorden en antwoordt hem als volgt: 'O, hoe zoet smaakt nu de Walging en hoe gloedvol is de Blindheid' Hoe zalig de Pijn, hoe schoon Lelijkheid en hoe waarachtig de Leugen!'

Dan doen ze 'het' ten tweede male, een tweede huwelijk wordt als het ware gesloten. Maar alles was maar schijn. Hij blijkt 'het' met een lijk gedaan te hebben, zich daarbij zelfs verwond te hebben en hij zal aan bloedvergiftiging sterven. Zo verandert het moment van opperste geluk, van ultieme verzoening toch nog in zijn omgekeerde: in een moment van diepste walging, althans bijdelezer, want Sternenhoch zelf verkeert en ontslaapt in de euforie van de Überwaanzin ...

Hoe moeten we deze roman plaatsen? Als een filosofische exercitie? Nee, daartoe is de tekst te romanesk. Als een triviale roman? Nee, daartoe heeft de tekst hier en daar te filosofisch geladen begrippen. Is het een roman? Zeker, de auteur speelt duidelijk - met zijn voor- en nawoord, zijn eerste deel in de vorm van samenvatting en tweede deel in de vorm van een dagboek - rpet bekende literaire procédés. Bovendien is zijn stijl bij uitstek literair: lichtelijk archaïsch met zijn 'aristocratische' geaffecteerdheid, zeer retorisch met al zijn vertwijfelde uitroepen, humoristisch met zijn ironie en zelfironie, expressief met zijn rake, groteske typeringen en scala aan scheldwoorden. Staat deze roman alleen in zijn soort in de canon van de Tsjechische literatuur? Nee, als de inhoud wordt ontdaan van zijn filosofische, magische en metapsychische elementen, zou je kunnen denken met proza van Vančura van doen te hebben. Denk je aan een literaire nabootsing van triviale literatuur met moord en doodslag, spoken en duivels, dan komt Josef Váchal eerder in aanmerking. Staat de roman geïsoleerd in de Europese traditie? Nee, zeker niet. De eerste auteur die me dan te binnen schiet is Georges Bataille met zijn Histoire de l'oeil (ook uit 1928), geschreven onder het aristocratische pseudoniem Lord Auch. Kende Klíma dit werk? Vast en zeker niet. Eerder moeten we dan naar de aan het begin van dit artikel genoemde inspiratiebronnen verwijzen, die ook voor Bataille van belang zijn geweest. Verder was Bataille ook filosoof of althans filosofisch zeer geïnteresseerd. Het verschil met Klíma is dat Bataille in sexualibus veel explicieter is dan Klíma, die 'de daad' nauwelijks en de geslachtsdelen al helemaal niet beschrijft.

Ook is een aardige vergelijking mogelijk met de beroemde roman Onverzadigbaarheid van de Poolse auteur Witkiewicz, waarin een aantal opvallend met Sternenhoch overeenkomende scènes voorkomen. Klíma kan die roman nooit hebben gekend omdat die pas in 1930 is verschenen, en dat Witkiewicz Klíma's roman zou hebben gelezen, lijkt eveneens zeer twijfelachtig.

Hoe moeten we Klíma's roman zelf interpreteren? Sternenhoch kiest een vrouw omdat hij geïntrigeerd raakt door haar demonische trekken - hij noemt haar niet voor niets Daemona. Hij voelt zich kennelijk aangetrokken door het Kwaad, maar is tegelijk verliefd op haar goede kant, waarbij hij zfjn sentimentele kant verraadt. Wanneer zij er met een ander vandoor dreigt te gaan, pleegt hij, meneer Etterbuil alias Walging, zijn ultieme daad door haar ten diepste te vernederen en de hongerdood te laten sterven. Hij bereikt hiermee zelf een absoluut dieptepunt dat hij niet meer te boven zal komen. De rest van de tijd verkeert hij uit angst voor de terugkeer van de Wreekster in een toestand van waanzin. Die waan lijkt de grens van de dood te doen vervagen. In die toestand heeft hij seksueel contact met haar, maar sterft aan de gevolgen.

Maar wie is nu die minnaar van haar, met wie ze ver weg wil vluchten? Hij is jong, beresterk, wil haar (seksueel) bezitten, maar veracht de (sentimentele) liefde. Hij wordt aangeduid als een soort engel en zij richt het woord tot hem als tot een goddelijk wezen. Is hij dan net als zij een demon, duivel, Satan? Hij staat in rangorde duidelijk hoger dan zij en zij raakt totaal in zijn macht, ook als ze 'dood' is en eeuwig pijn moet lijden in 'het rode paleis', een soort vagevuur, waaruit ze door Stemenhoch (!) verlost wil worden. Maar ook de engel-demon blijkt sterfelijk, want hij wordt na een klopjacht door helpers van Sternenhoch doodgeschoten. Wellicht is hij een Über-demon, die naar de aarde gezonden sterfelijke proporties kreeg. Tot slot de vraag of Klíma's demonische roman ooit is vertaald. Dat is inderdaad het geval: er bestaat een Duitse (1966, 1986), Franse (1987), Italiaanse (1983) en Poolse (1980) vertaling. Nu is nog het wachten op een Nederlandse.




1 Het Tsjechisch heeft hier het expressieve woord 'hnus', dat, veel abstracter, 'walging' betekent, een notie die centraal stond in het decadentische denken van het eind van de negentiende eeuw. 'Etter' staat met dit woord in nauw verband ('hnis').
2 Door dit soort uitspraken en in het algemeen door zijn denigrerende typeringen van de vrouw wordt Klíma wel een misogyn genoemd, een lot dat ook Milan Kundera ten deel zou vallen.



<   

TSL 37

   >