Kees Mercks



In memorium: Gerard Rasch (1946-2004)





Gerard Rasch. Bron

Het doet pijn wanneer je een jaargenoot verliest, die je vanaf 1966 hebt gekend en gevolgd. Het laatste niet altijd op de voet. Daartoe was zijn actieradius te groot: Nederland, Denemarken, Polen, Rusland. In het begin was het echter alleen nog maar het kamertje in de Amsterdamse Lutmastraat. Maar ook daar proefde je de verte door zijn bevlogenheid voor toen nog de Russische literatuur en door zijn bevlogenheid voor toen al de muziek. Ik herinner me uit die tijd dat hij geniaal wilde worden. Ver uitsteken boven de middelmaat wilde hij en daar werkte hij dan ook als een bezetene aan. Ik herinner me uit die studententijd ook een verjaardagsfeest op een later adres van hem, in de Cliffordstraat. Ik was aan de late kant en wilde de opgelopen drankachterstand snel goedmaken. Met hetgevolg dat ik aan de vroege kant weg moest gaan en onderweg naar huis stomdronken van mijn fiets viel: precies op de plek waar zo'n dertig jaar later mijn huidige woning zou worden gebouwd. Dat punt is nu een echte lieu de mémoire.

Ik ontdekte Tsjechoslowakije en werd daar verliefd op een Deens meisje. In 1968 woonde ik een halfjaar in Kopenhagen, met misschien het idee me er te vestigen. Daar zocht ik dan ook een Deense slaviste op om te zien of ik mijn studie niet daar kon voortzetten. Ze heette Tove... Weer terug in Nederland had ik de bezetting van het Maagdenhuis gemist, maar hadden wel juist Russische troepen Tsjechoslowakije bezet om een eind te maken aan de Praagse Lente. Ik stortte me op het Tsjechisch, Gerard op het Pools.

Een jaar later ontving ik een ansicht uit Polen: ik heb hier een Deense ontmoet die jou schijnt te kennen. Haar naam is... Tove. Met haar trouwde hij. Twee prachtige dochters kwamen uit hun huwelijk voort, ongeveer even oud als mijn kinderen, want ook ik was inmiddels ge­ trouwd - met een Tsjechische. Gerard maakte zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam niet af en vestigde zich in Denemarken om daar af te studeren; ik bleef in Nederland. Beiden raakten we verslingerd aan het vertalen, hij uit het Pools, later ook Deens en Russisch, ik uit het Tsjechisch.

Gerards debuut was de verhalenbundel De kaneelwinkels (1972) van Bruno Schulz, met wie mijn latere schrijver Hrabal zoveel ophad. Over zijn eerste vertaling hebben we nog serieus gecorrespondeerd. Ik snapte vaak het Nederlands niet goed, terwijl ik veel minder moeite had met de Tsjechische vertaling van hetzelfde werk dat ik in Praag op de kop had getikt. Ook Paul Beers had er in de Volkskrant problemen mee, hoewel hij zelf het Pools niet machtig was, wat voor mij in feite ook gold. Dit soort kritische geluiden heeft ten slotte geleid tot een hervertaling in de monumentale uitgave van Schulz' Verzameld werk, dat in 1995 bij Meulenhoff verscheen en dat meer dan voldoende argumenten aandroeg om Gerard in 1997 de Martinus Nijhoff-prijs te bezorgen.

In de tussentijd had Gerard als fulltime-vertaler een veel groter oeuvre opgebouwd dan ik als halftimer. Hij vertaalde zelfs uit meer talen, zoals het Russisch en Deens. Zo grondig drie talen beheersen zodat je er op niveau uit kunt vertalen mag een hoogst opmerkelijke prestatie worden genoemd. Dat daarbij ook samenwerking werd gezocht met andere vertalers, mag geen wonder zijn. Dankzij het geld datdoor de Nijhoff-prijs vrijkwam, kon hij zich aan de poëzie wagen, wat hij daarvoor al kleinschaliger had gedaan in het kader van poëziemanifestaties als Poetry International. Zo ontstonden zijn vertalingen van het complete werk van Zbigniew Herbert. Het geluk lachte hem even toe toen Wisława Szymborska de Nobelprijs voor literatuur ontving (1996) en Gerard twee dikke bundels vol met haar poëzie het licht deed zien die verscheidene drukken haalden. Hij bewees ermee dat ook poëzie kan verkopen. Dat lot zou ook zijn laatste vertaalwaagstuk moeten verdienen: Gedichten, een keuze uit het werk van de andere Poolse Nobelprijswinnaar voor literatuur (1981) Czesław Miłosz. Het was een vervolg op de daarvoor al door Gerard vertaalde bundel Alfabet.

De laatste paar jaar waren we weer vaker samen door ons beider lidmaatschap van de Martinus Nijhoff-jury. Hij was een buitengewoon waardevol jurylid: hij bezat een breed overzicht van wat er door wie aan belangrijke vertalingen werd gedaan en hij was altijd te vinden voor een goede discussie over criteria die bij het vertalen zouden moeten gelden. Ook vertelde hij - de domineeszoon - heel enthousiast over zijn aandeel bij de nieuwe bijbelvertaling. Totdat hij bij ons verstek moest laten gaan en - vergeefs - gemutileerd zou worden door chemokuren. In hem verliezen we een strenge, doch lieve man en een begenadigd vertaler, die bewees dat zijn aloude wens een vleugje genialiteit te bezitten, bewaarheid zou worden.



Zijn literaire vertalingen uit het Pools:



B. Schulz, De kaneelwinkels,1972; idem, Nimrod, 1977; idem, Sanatorium Clepsydra, 1980; idem, De vogels, 1981;
T. Różewicz, Gedichten, 1981;
B. Schulz, De straat van krokodillen, 1982;
Ida Fink, Een klein ogenblik, 1985;
Cz. Miłosz, Het dal van de Issa, 1981;
T. Konwicki, De kleine apocalyps, 1981;
Cz. Miłosz; Geboortegrond, 1982; div., Moderne Poolse verhalen, 1982;
Chr. Skrzyposzek, De vrije tribune, 1983;
T. Konwicki, Maansopgangen en maansondergangen, 1986; div., Poolse poëzie 1826, 1976-1986, 1987;
A. Szczypiorski, De mooie mevrouw Seidemann, 1988; idem, Een mis voor de stad Atrecht, 1989; idem, Amerikaanse whiskey, 1990;
J.M. Rymkiewicz, Umschlagplatz, 1990;
Zb. Herbert, Meneer Cogito, 1990;
R. Kapuściński, De voetbaloorlog, 1991;
A. Szczypiorski, Nacht, dag en nacht, 1992;
Ida Fink, De reis, 1991;
B. Schulz, De komeet, 1992;
M. Hlasko, De tweede hondedood, 1992;
R. Kapuscinski, Imperium, 1993;
M. Nurowska, Brieven der liefde, 1994;
A. Zaniewski, Rat, 1994;
Zb. Herbert, Rapport uit een belegerde stad, 1994;
B. Schulz, Verzameld werk, 1995;
M. Nurowska, Spaanse ogen. 1996; idem, Huwelijksspel, 1997;
W. Szymborska, Uitzicht met zandkorrel, 1997;
W. Dichter, Paard van God, 1998;
A. Zagajewski, Wat zingt, is wat zwijgt., 1998;
I. Fink, De wederopstanding van de bakker, 1998;
W. Szymborska, Onverplichte lectuur, 1998;
Zb. Herbert, Verzamelde gedichten, 1999;
W. Szymborska, Elk geval, 1999; idem, Einde en begin. Gedichten 1957- 1997, 1999; div., Bittere oogst. Poolse poëzie, 2000;
R. Kapuściński, Ebbenhout, 2000;
A.Wat, Mijn twintigste eeuw, 2001; idem, Met de huid geschreven, 2002;
Cz. Miłosz, Alfabet, 2002;
R. Kapuściński, Lapidarium, 2003;
W. Szymborska, Het moment, 2003;
A. Zagajewski, Mystiek voor beginners, 2003;
K. Wojtyła, Romeins triptiek, 2003;
Cz. Miłosz, Gedichten, 2002.




TSL 37

   >