Zo is het ook. Het genadevolle geloof heeft zich over de hele aarde verspreid en heeft ook ons volk van Roes bereikt; het meer van de wet is opgedroogd maar de stroom van het Evangelie is overgelopen en heeft de hele aarde bedekt, en is tot aan ons gevloeid. Want ook wij prijzen nu, met alle christenen, de Heilige Drievuldigheid, en Judea zwijgt. Christus wordt geprezen maar de Joden worden vervloekt; de volken zijn verzameld maar de Joden zijn verstrooid, zoals de profeet Maleachi heeft gezegd: Ik heb geen behagen in de zonen van Israël en ik neem geen offers uit hun handen aan; want van het oosten tot het westen wordt mijn naam geprezen onder de volken en op elke plaats wordt wierook gebracht aan mijn naam, want groot is mijn naam onder de volken. En David heeft gezegd: heel de aarde zal u aanbidden en zingt u toe. En: Heer, onze Heer, hoe wonderlijk is uw naam over heel de aarde.
En wij heten geen afgodendienaars meer maar christenen; wij zijn niet meer zonder hoop, maar gelovend in het eeuwig leven. En wij bouwen geen heidense tempels meer, maar wij richten kerken van Christus op; wij slachtofferen elkaar niet meer voor demonen, maar Christus wordt voor ons geslacht en gedeeld als offer aan God en de Vader. En wij komen niet meer om door het drinken van offerbloed, maar worden gered door het drinken van het zeer zuivere bloed van Christus.
De genadevolle God heeft zich over alle landen ontfermd en heeft ook ons niet verwaarloosd. Hij wilde het en Hij heeft ons gered en geleid tot de kennis van de waarheid. Want toen ons land woest en helemaal verdord was nadat de verstikkende hitte van de afgodendienst het uitgedroogd had, toen vloeide plotseling de stroom van het Evangelie en leste de dorst van heel ons land, zoals Jesaja zegt: water zal ontspringen voor wie in de woestijn wandelt en het waterloze land zal een waterplaats worden en in het dorstige land zal een bron zijn.
En toen wij blind waren en het ware licht niet kenden maar in het valse licht van de afgoderij dwaalden en wij bovendien doof waren voor de leer van de verlossing, toen heeft God zich over ons ontfermd en het licht van het inzicht op ons doen schijnen opdat wij Hem zouden leren kennen, volgens de profetie: dan zullen de ogen van de blinden worden geopend en de oren van de doven zullen horen.
En toen wij struikelden in de strikken van het verderf en de demonen achterna liepen, en niet de weg kenden die naar het leven voert, en wij bovendien stotterden met onze tongen omdat wij tot afgoden baden en niet tot onze God en schepper, toen heeft de mensenliefde van God ons bezocht. En nu lopen wij niet meer achter demonen aan maar luid loven wij Christus onze God, overeenkomstig de profetie: dan zal de lamme springen als een hert en zal de tong van de stotteraars duidelijk spreken.
En toen wij vroeger als beesten en als vee waren, en niet wisten wat links en rechts is en het aardse aanhingen en helemaal niets gaven om hemelse dingen, toen heeft God ook ons de geboden gezonden die naar het eeuwige leven leiden, volgens de profetie van Hosea: en het zal gebeuren op die dag, spreekt de Heer, dat ik voor hen een verbond zal sluiten met de vogels in de lucht en de dieren op de aarde, en ik zal tot hen die niet tot mijn volk behoren zeggen: gij zijt mijn volk, en zij zullen tot Mij zeggen: Gij zijt onze Heer en God.
En zo werden wij die vreemden waren geweest, Gods volk genoemd, en wij die vijanden waren geweest, werden Zijn zonen genoemd. En wij spotten niet op de wijze van de Joden maar loven op de wijze van de christenen; wij houden geen raad om Hem te kruisigen, maar wij aanbidden Hem als de gekruisigde; wij kruisigen de Verlosser niet, maar strekken onze handen naar Hem uit; wij doorboren zijn ribben niet, maar drinken eruit als uit de bron van onvergankelijkheid; wij nemen voor Hem geen dertig zilverlingen aan, maar geven elkaar en heel ons leven aan Hem; wij verbergen de opstanding niet, maar roepen in al onze huizen: Christus is uit de doden opgestaan! wij zeggen niet dat Hij is gestolen, maar dat Hij is opgestegen naar waar Hij ook vroeger was; wij zijn niet ongelovig maar zoals Petrus zeggen wij tot Hem: Gij zijt Christus, de zoon van de levende God; en met Thomas: Gij zijt onze Heer en God; en met de rover: Gedenk ons Heer, wanneer Gij in uw rijk gekomen zijt. En dus, gelovend in Hem en vasthoudend aan de overlevering van de zeven concilies van de heilige vaders, bidden wij God om ons steeds weer aan te sporen en ons naar de weg te leiden van zijn geboden.
(...)
Met stemmen van lofprijzing prijst het Romeinse land Petrus en Paulus, door wie het is gekomen tot het geloof in Jezus Christus, de Zoon van God; Azië en Epheze en Patmos prijzen Johannes de Theoloog, Indië Thomas, Egypte Marcus, alle landen en steden en volken eren en roemen elk hun leraar die hen het orthodoxe geloof heeft geleerd. Laten ook wij dan prijzen, naar onze kracht, met kleine lofprijzingen hem die grote en wonderbaarlijke dingen heeft volbracht, onze leraar en gids, de grote koning1 van ons land, Vladimir, kleinzoon van de oude Igor, zoon van de roemvolle Svjatoslav, die in hun jaren toen zij heersten door moed en dapperheid in vele landen bekend waren, en die door hun overwinningen en kracht ook heden in roemvolle herinnering worden gehouden. Want niet in een klein en niet in een onbekend land hebben zij geheerst, maar in het Russische, dat gekend is en waarover gehoord wordt tot aan alle einden van de aarde.
Roemvol door geboorte uit roemvolle voorvaders, nobel door nobele voorvaders, groeide onze koning Vladimir op en werd sterk vanaf zijn kindsheid, ja waarlijk hij werd man door sterkte, nam toe in kracht, ging vooruit door dapperheid en verstand, werd alleenheerser van zijn land en onderwierp omliggende landen aan zich, de ene door vrede maar de niet gehoorzame door het zwaard.
En toen hij zo leefde in zijn dagen en hij zijn land hoedde door waarheid, dapperheid en verstand, toen kwam de bezoeking van de Allerhoogste over hem, toen keek het zich over alles ontfermende oog van de goede God op hem neer, en het licht van het verstand begon te schijnen in zijn hart, zodat hij de ijdelheid begreep van de misleiding van de afgodenverering en hij de ene God begon te zoeken die alle zichtbare en onzichtbare dingen heeft geschapen. En er was meer, want hij hoorde steeds vaker over het vrome Griekse land, het christusliefhebbende en in geloof sterke land: hoe men er de ene God in drie Personen vereert en aanbidt; hoe onder hen machtige daden en wonderen en tekens plaatsvinden; hoe de kerken vol zijn met mensen; hoe dorpen en steden vroom zijn, allen toegewijd zijn in gebed, allen voor God staan. En toen hij dit hoorde, ontstond in zijn hart het streven en ontbrandde zijn geest van verlangen om christen te worden, hij en zijn land. En zo was het ook, daar God het zo geviel en Hij de menselijke natuur liefhad.
Zo legde onze koning zijn kleren af, en met de kleren het verderf van de oude mens, schudde het stof van de ongelovigheid af, en stapte in het heilige bad en werd geboren uit de geest en het water. En in Christus gedoopt en met Christus omkleed kwam hij uit het bad, in witte gedaante, een zoon van de onvergankelijkheid geworden, een zoon van de opstanding, en hij nam een naam aan die eeuwig is en bekend van geslacht tot geslacht: Vasili, waarmee hij is ingeschreven in de boeken van het leven in de hemelse stad, het onvergankelijke Jeruzalem.2
Toen dit gebeurd was, maakte hij geen einde aan zijn daad van vroomheid, noch openbaarde hij alleen hiermee de liefde tot God die in hem was, maar hij stelde een nog grotere daad en beval in heel zijn land dat men gedoopt zou worden in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en dat in alle steden de Heilige Drievuldigheid luid en duidelijk geprezen zou worden, en dat allen christen zouden worden, kleinen en groten, slaven en vrijen, jongen en ouden, edelmannen en eenvoudigen, rijken en armen. En er was er niet een die zich verzette tegen zijn vroom bevel. En als ook iemand zich niet uit liefde liet dopen dan uit vrees voor hem die het bevel had gegeven, aangezien zijn vroomheid was verbonden met macht. En op een en dezelfde tijd begon heel ons land Christus te prijzen met de Vader en met de Heilige Geest.
Toen begon de duisternis van de afgoderij van ons te wijken en verscheen de dageraad van de vroomheid. Toen ging het donker van de demonendienst ten onder en begon de zon van het evangelie over ons land te stralen. Heidense tempels wer den afgebroken en kerken gebouwd; idolen werden vernietigd en iconen van heiligen verschenen; demonen vluchtten, het kruis heiligde de steden; en de herders van de geestelijke schapen van Christus, de bisschoppen, traden voor het heilige altaar en brachten het onbloedige offer; priesters en diakens en de hele clerus versierden de heilige kerken en kleedden ze in schoonheid; de trompet van de apostelen en de donderslag van het evangelie weerklonken in alle steden; wierook, die aan God werd gebracht, heiligde de lucht; kloosters ontstonden op de bergen; monniken versche nen; mannen en vrouwen, klein en groot, en het hele volk, dat de heilige kerken vulde, zong lof zeggende: één is heilig, één is de Heer, Jezus Christus, tot glorie van God de Vader, amen; Christus heeft gezegevierd, Christus heeft overwonnen, Christus is koning geworden, Christus is verheerlijkt! Groot zijt gij Heer, en wonderlijk zijn uw werken! Onze God, roem zij u!
Hoe zullen wij jou dan prijzen, o eerzame en roemrijke, onder de aardse heersers zeer moedige Vasili? Hoe zullen wij jouw goedheid, standvastigheid en kracht bewonderen? Welke dank zullen wij jou betuigen omdat wij door jou de Heer hebben leren kennen en van de leugen der afgoden zijn afgekomen, omdat door jouw bevel Christus in het hele land wordt geprezen? Hoe zullen wij jou noemen, Christus-minnende, vriend van de waarheid, plaats van verstand, nest van barmhartigheid?
Hoe ben je gaan geloven? Hoe ben je ontbrand in liefde voor Christus? Hoe is het inzicht in je gekomen dat hoger is dan het inzicht van alle aardse wijzen, om het onzichtbare te gaan liefhebben en naar het hemelse te streven? Hoe ben je Christus gaan zoeken? Hoe heb je je aan Hem gegeven? Vertel het ons, je dienaren, vertel het, leraar van ons. Vanwaar is de geur van de Heilige Geest naar je toegewaaid? Vanwaar heb je de zoete kelk gedronken van het denken aan het toekomstige leven? Vanwaar heb je gesmaakt en gezien dat de Heer weldadig is? Je hebt Christus niet gezien noch heb je achter Hem aangelopen. Hoe ben je dan zijn leerling geworden? Anderen die Hem gezien hebben, hebben niet geloofd, maar jij die niet gezien hebt, hebt geloofd. Waarlijk is in jou vervuld de zaligspreking van de Heer Jezus, die Hij tegen Thomas heeft uitgesproken: 'zalig zij die niet gezien hebben en toch hebben geloofd.'
Daarom noemen wij jou met stoutmoedigheid en zonder twijfel 'zalige', omdat de Verlosser zelf jou zo heeft genoemd. Je bent zalig omdat je geloofd hebt in Hem en je niet aan Hem hebt geërgerd, volgens zijn woord dat niet liegt: zalig is wie zich niet ergert aan mij. Want die de wet en de profeten kenden, hebben Hem gekruisigd, en jij die noch de wet noch de profeten hebt gelezen, heb je voor de gekruisigde gebogen. Hoe werd je hart ontsloten? Hoe is de vreze Gods inje gegaan? Hoe ben je aan zijn liefde blijven hangen? Je hebt geen apostel gezien die in je land was gekomen en door zijn armoede en naaktheid, door honger en dorst jouw hart naar deemoed heeft geneigd. Je hebt niet gezien dat duivels werden uitgedreven in de naam van Christus, dat zieken gezond werden, stommen gingen praten, vuur in koude veranderd werd, doden opstonden. Als je al deze dingen niet hebt gezien, hoe ben je dan tot geloof gekomen?
Verbazingwekkend wonder! Andere koningen en heersers die dit alles hebben gezien wat door heilige mannen is gebeurd, hebben niet geloofd maar hebben hen juist overgeleverd aan lijden en kwellingen. Jij echter, o zalige, bent zonder dit alles tot Christus gekomen, en hebt enkel door goed verstand en inzicht begrepen dat er één God is, Schepper van het onzichtbare en zichtbare, van de hemelse en aardse dingen, en dat Hij Zijn geliefde Zoon naar de wereld heeft gestuurd omwille van haar redding. En nadat je hierover nagedacht had, ben je afgedaald in het heilige bad. En wat voor anderen een dwaasheid schijnt, dat scheen voor jou als de kracht van God.
En bovendien, wie kan verhalen van al jouw aalmoezen des nachts en vrijgevigheid overdag, die jij hebt betoond tegenover de armen, de wezen en de zieken, de schuldenaars en de weduwen, en allen die medelijden vereisten? Want jij hebt het woord gehoord dat door Daniil aan koning Nebukadnezar is gezegd: 'laat mijn raad je behagen, koning Nebudkadnezar, en reinig je zonden door aalmoezen en je ongerechtigheden door vrijgevigheid aan de armen.' Toen je deze woorden had gehoord, o eerwaardige, liet je het niet bij horen, maar heb je het gehoorde door de daad voltooid, door aan hen die vragen te geven, door de naakten te kleden, de hongerigen en dorstigen te voeden, de zieken allerlei troost te schenken, de schuldenaren vrij te kopen en de slaven te bevrijden. Want jouw vrijgevigheid en aalmoezen worden ook nu nog onder de mensen in herinnering gehouden, meer echter nog voor God en Zijn engelen. Wegens deze aan God welgevallige aalmoezen heb jij veel vrijmoedigheid tegenover Hem als een ware knecht van Christus.
Mij ondersteunt die heeft gezegd: 'De barmhartigheid triomfeert over het oordeel', en 'Aalmoezen zijn voor een man als een zegelring die hij bij zich draagt.' Maar zekerder is het woord van de Heer zelf: 'Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.' Een ander duidelijk en getrouw getuigenis brengen wij over jou vanuit de heilige schrift, dat gesproken is door de apostel Jacobus: 'wie een zondaar bekeerd heeft van de dwalingen van zijn weg, zal zijn ziel redden van de dood en een menigte zonden bedekken.' Als echter hij die één mens heeft bekeerd een zo grote beloning van de goede God krijgt, wat voor redding heb jij dan gevonden, o Vasili? Welk een zondenlast heb jij weggenomen, die niet een énkele mens hebt bekeerd van de dwalingen van de afgoderij, noch tien, noch een stad, maar heel je gebied!
De Verlosser Christus zelf toont en bevestigt aan ons welke roem en eer Hij jou in de hemel heeft waardig geacht, toen Hij zei: 'Wie mij belijdt voor de mensen, die zal ook ik belijden voor mijn Vader die in de hemel is.' Maar als hij die Christus enkel beleden heeft voor de mensen van Hem belijdenis ontvangt voor God de Vader, hoeveel zul jij dan geprezen zijn, die niet enkel beleden hebt dat Christus de Zoon van God is maar, nadat je het beleden had, ook het geloof in Hem gevestigd hebt, niet op een concilie maar in heel dit land en er kerken van Christus hebt opgericht en daar bedienaren in hebt aangesteld?
Jij, gelijke van de grote Constantijn, gelijkelijk verstandig, gelijkelijk Christusminnend, gelijkelijk eerbetuigend aan Zijn dienaren! Hij heeft met de heilige vaders van het concilie de wet voor de mensen vastgelegd. Maar jij kwam vaak samen met onze nieuwe vaders, de bisschoppen, en voerde in grote deemoed beraad hoe onder deze mensen, die net de Heer hadden leren kennen, de wet in te stellen. Hij heeft bij de Hellenen en Romeinen het koninkrijk aan God onderworpen. Maar jij deed het bij de Russen. Want reeds én bij hen én bij ons wordt Christus koning genoemd. Hij heeft met zijn moeder Helena het kruis uit Jeruzalem gehaald en nadat hij het over zijn hele rijk had gezonden, heeft hij het geloof gevestigd. Maar jij hebt met je grootmoeder Olga het kruis uit het nieuwe Jeruzalem, uit de stad van Constantijn, gehaald en nadat jij het over heel je land had opgericht, heb jij het geloof gevestigd. Omdat jij zijn gelijke bent, heeft de Heer jou in de hemel deelgenoot gemaakt van dezelfde roem en eer, omwille van je vroomheid die jij in je leven hebt betoond.
Een goede getuige van je vroomheid, o zalige, is de heilige kerk van de heilige Godsmoeder Maria, die jij hebt gebouwd op rechtgelovige basis, waar ook je dapper lichaam nu rust, wachtend op de trompet van de aartsengel.
Een goede en zeer betrouwbare getuige is echter ook je zoon Georgi,3 die de Heer na jou tot opvolger heeft gemaakt van je heerschappij, die niet vernietigt wat jij hebt opgericht maar het bevestigt, die je daden van vroomheid niet vermindert maar juist vergroot, die niet vernielt maar verbetert, die voltooit wat jij onvoltooid hebt gelaten, zoals Salomon het werk van David, en die het grote godshuis van de Heilige Wijsheid van God heeft gebouwd ter heiliging en wijding van jouw stad, en dit heeft versierd met allerlei schoonheid, met goud en zilver en edelstenen en gewijde vaten. Deze kerk is wonderlijk en roemrijk voor alle omringende landen, want een gelijke wordt niet gevonden in het hele noorden van de aarde, van het oosten tot het westen; en hij heeft jouw roemvolle stad Kiev met majesteitelijkheid omgeven, als met een krans, en jouw mensen en stad toegewijd aan de allerroemrijkste en christenen snel helpende heilige moeder Gods, voor wie hij ook een kerk op de grote stadspoort heeft gebouwd in de naam van het eerste feest van de Heer, de heilige annunciatie, opdat de begroeting die de aartsengel aan de maagd heeft gegeven ook voor deze stad moge gelden. Want tot haar heeft hij gezegd: verheug je, die verblijd zijt door genade, de Heer is met je! Tot de stad echter: verheug je, vrome stad, de Heer is met je!
Sta op, o eerwaardig hoofd, uitje graftombe, sta op, schud de slaap af! Want je bent niet gestorven maar slaapt tot de algemene opstanding van allen. Sta op, je bent niet gestorven, want het is niet passend voor jou te sterven, die geloofd hebt in Christus, het leven voor de hele wereld. Schud de slaap af, richt je ogen op, opdat je ziet hoe de Heer die jou daar aan zulke eer deelachtig heeft gemaakt, jou op aarde niet zonder herinnering heeft gelaten door je zoon. Sta op, aanschouw je kind Georgi, aanschouw je nakomeling, aanschouw je beminde, aanschouw hem die de Heer uit jouw lendenen heeft doen voortkomen! Aanschouw hem die de troon van je land siert, en verheug je en wees blij.
Aanschouw ook je vrome schoondochter Irina,4 aanschouw je kleinkinderen en achterkleinkinderen, hoe zij leven, hoe zij beschermd zijn door de Heer, hoe zij vroomheid betrachten volgens jouw testament, hoe zij dikwijls de heilige kerken bezoeken, hoe zij Christus prijzen, hoe zij Zijn naam vereren.
Aanschouw echter ook de stad die schittert door majesteitelijkheid, aanschouw de kerken, hoe ze bloeien, aanschouw het christendom, hoe het groeit, aanschouw de glanzende stad, verlicht door iconen van heiligen, geurend van wierook en galmend van goddelijke lofprijzingen en heilige gezangen. En als je dit alles aanschouwt, verheug je dan en wees blij en prijs de goede God, de maker van dit alles. En je hebt het aanschouwd, zo niet met het lichaam dan toch met de geest. De Heer toont jou dit alles, verheug je erover en wees blij dat jouw zaad van het geloof niet verdord is door de hitte van het ongeloof, maar door de regen van de goddelijke verzorging is opgekomen, met veelvuldige vrucht.
Verheug je, apostel onder de heersers! Jij die geen dode lichamen hebt opgewekt maar ons, die naar de geest dood waren, gestorven door het kwaad van de afgodendienst, hebt opgewekt. Want door jou zijn wij tot leven gekomen en hebben het leven van Christus leren kennen. Wij liepen gebukt door de misleiding van de duivel en door jou hebben wij ons opgericht en zijn op de weg van het leven getreden; wij waren blind met de ogen van ons hart door de misleiding van de duivel, wij waren verblind door onwetendheid, en door jou zijn wij het licht gaan zien van de driezonnige godheid; wij waren stom en door jou zijn wij gaan spreken en nu reeds prijzen wij, groot en klein, de wezensene Drievuldigheid.
Verheug je, onze leraar en gids in vroomheid! Jij was bekleed met gerechtigheid, omgord met standvastigheid, geschoeid met waarheid, gekroond met verstand en je sierde je met barmhartigheid, als met een halsketting en gouden kleinood. Want jij, o eerwaardig hoofd, was voor de naakten kleding, jij was voor de hongerigen een voeder, jij was voor de dorstigen verkoeling van binnen, jij was voor de weduwen een helper, jij was voor de vreemdelingen een rustplaats, jij was voor de daklozen een beschutting, jij was voor de gekwetsten een pleitbezorger, voor de armen een verrijking.
Jij, die voor deze goede werken in de hemel als beloning ontvangt de zegeningen die God heeft bereid voor jullie, die Hem beminnen, jij, die je verzadigt met het zoete schouwen van Zijn aangezicht, bid voor je land en volk onder wie jij vroom hebt geheerst, dat Hij het beware in de vrede en de vroomheid die jij hebt overgeleverd, en dat de rechtgelovigheid onder hen geprezen worde en elke ketterij vervloekt, en dat de Heer God hen behoede voor elke oorlog en gevangenschap, voor honger en allerlei droefenis en verdriet.
Maar in het bijzonder bid voor je zoon, onze vrome koning Georgi, dat hij in vrede en gezondheid de zee van het leven moge overvaren en het schip van zijn ziel zonder averij moge aanmeren in de haven van de hemelse windstilte, met behoud van het geloof en een rijkdom aan goede werken; en dat hij na het door God aan hem toevertrouwde volk zonder aanstoot te hebben bestuurd, zonder schaamte met jou kan gaan staan voor de troon van God de Albeheerser; en dat hij voor het werk van het weiden van zijn volk, van Hem de kroon van de onvergankelijke roem moge ontvangen, met alle rechtvaardigen die gewerkt hebben omwille van Hem.
Het thema van de rede is de openbaring van God die loopt van Israël naar de hele mensheid en dan het Russische volk bereikt. Een thematisch drieluik: links Israël, midden de mensheid, rechts Roes.
Korte samenvatting van het niet vertaalde eerste deel. De openingszin geeft de eenheid van Joden en Christenen aan: God wordt aan geroepen als 'God van Israël en God van de Christenen', maar dan volgt meteen de tegenstelling tussen de 'stam van Abraham die gerechtvaardigd werd door de Wet' en 'alle volken die verlost zijn door de Zoon'. Deze oppo sitie wordt theologisch aangeduid als die tussen de Weten de Genade en metaforisch uitgewerkt in de vergelijking tussen Hagar en Sarah, de slavin en de vrije vrouw, Ismaël en Izaak. Zij symboliseren het lot van de Joden en de Christenen, die uiteindelijk tegenover elkaar kwamen te staan in de kerk van Jeruzalem bij de twist over de besnijdenis. Daar voltrekt zich de scheiding, en Ilarion slaat hier een anti-joodse toon aan.
Dan begint de universele fase in de heilsgeschiedenis, waarin de wet wordt afgelost door de genade 'zoals het maanlicht door het zonlicht'. Ilarion brengt de boodschap van degeografische universaliteit van het heil over door meer dan veertig maal de volgende uitdrukkingen te gebruiken, al of niet in bijbelcitaten: 'heel de aarde, de uiteinden van de aarde, de hoeken van de aarde, heel de schepping, heel de wereld, de mensl)eid, alle volkeren, nieuwe volkeren, elk volk, oost en west, alle mensen, alle stammen en talen, alle vlees, elke knie, koningen, vorsten en rechters van de aarde, mannen en vrouwen, jong en oud'. Door deze accumulatie van synoniemen geeft Ilarion een getuigenis van zijn geloof in de universaliteit van het christendom.
De keerzijde van de benadrukking van de algemeenheid van het heil is in Ilarions visie de theologische verwerping van het Jodendom, dat blijft vasthouden aan de wet. In de rede staan harde uitspraken over de Joden, die Christus
hebben afgewezen, terwijl Hij ook voor hen was gekomen zoals Ilarion aantoont met de bijbel-citaten Mt. 15,24, Mt. 5,17 en Mt. 23, 37.
Het gaat hier om een theologisch anti-judaïsme, niet om een etnisch antisemitisme. Deze theologische houding bestond al bij de kerkvaders en net zo min als men Johannes Chrysostomus om zijn anti-joodse uitspraken als kerkvader afwijst, zo kan men ook Ilarion om deze reden theologisch niet diskwalificeren. In de elfde eeuw - en nog eeuwen daarna - dacht heel de christenheid zo over de Joden als Ilarion van Kiev. Maar hoe dan ook, de onvriendelijkheid jegens de Joden in de Slovo blijft voor ons moderne lezers een ernstige wanklank in een verder vreugdevol theologisch betoog.
Het tweede deel (waar de vertaling aanvangt) begint met de intrede van het Russische volk in de heilsgeschiedenis. Ilarion plaatst deze binnen de context van de roeping van de heidenen, van de andere volken. 'Ook wij', 'ook ons' is een typische zinswending bij Ilarion. De Russen schuiven als het ware aan bij de andere geroepen volken. De vervulling van bijbelse profetieën over de heidenen geldt ook het Russische volk. En de tegenstelling tussen het heidense Rusland en het bekeerde, die Ilarion in een hele reeks antithesen uitdrukt, is de algemene tegenstelling tussen heidenen en christenen. De wij-figuur die Ilarion hier bezigt, gaat over van zijn gehoor naar alle christenen, waarmee de Russen nu verenigd zijn, en slaat daarvóór op alle heidense volken, waartoe de Russen voor hun bekering behoorden. In deze passage over de bekering van het Russische volk is het adjectief 'Russisch' slechts eenmaal genoemd, alleen in de eerste zin. De tegenstelling is dus niet Russen-Joden, maar heidenen-Joden c.q. christenen-Joden.
Ter afsluiting van de geciteerde passage roept Ilarion wederom zijn bijbelse visioen van de bekering van alle volken op met behulp van vijftien bijbelcitaten achter elkaar. Daarbij spreekt hij van de vervulling over 'ons, de volken' (nas jazytsech), waarbij in het woord voor volk de betekenis van 'heidens' meeklinkt.5 Het
zijn vooral citaten uit de Psalmen over de uitbreiding van Gods roem en lofprijzing van heel de aarde aan God. Het is een juichende, kosmopolitische afsluiting van dit deel van de rede.
Behalve door het veelvuldig gebruik van collectiva als 'volken', 'landen', 'de hele aarde', geeft Ilarion uitdrukking aan zijn oecumeniciteit door het gebruik van de termen 'christenen' en 'christelijk'. In de geciteerde passage heet het: 'Ook wij nu, met alle christenen' (hier bovendien wederom met de zinswending 'ook wij'), en 'nu heten wij christenen'. Eerder al sprak hij van 'het christelijke geloof', 'de christelijke kerk' en 'verlossing van de christenen'. llarion noemt zich en zijn gehoor 'christen'. Dat is in de Russische context veelbetekenend, omdat later in de Russische kerkgeschiedenis de confessionele aanduiding 'orthodox' (pravoslavny) wordt. Dan wordt'orthodox' identiek met 'christelijk', daarbuiten kan men zich geen christendom meer voorstellen. Van een vereenzelving van de eigen deelkerk met het christendom is nog geen sprake in het Kievse Rusland, daar leeft nog het besef van verbondenheid met 'alle christelijke landen', inclusief 'het Romeinse land'.
Na zijn geloofsbelijdenis in het universalisme van het christendom kan Ilarion overgaan tot het 'nationale' gedeelte van zijn rede, zonder dat hem nationalisme verweten kan worden. Zijn nationale uitwerking van de bekering der volken is een particularisering van het algemene gedeelte, het Russisch christendom is een concretisering van de wereldchristenheid.
De lofrede betreft de brenger van het Christendom in Roes 'koning (kagan) Vladimir'. Dit deel van de Slovo komt vaak zelfstandig in de manuscripten voor, en krijgt dan een onevenredig patriottisch accent. Maar hoe patriottisch llarion hier ook wordt, wij moeten dit zien tegen de achtergrond van het voorgaande deel. Ook in de lofrede zelf verliest llarion niet de universele context van het christendom uit het oog. Ook hier hanteert hij zijn uitgangspunt van de nevenschikking van het Russische volk met de andere christelijke volken. Hij begint zijn lofrede met nog eenmaal de oecumeniciteit van de wereldkerk te bezingen in een prachtige openingszin.
De eerste zin is een korte maar krachtige
tour d'horizon van de christelijke wereld. Opmerkelijk is dat Rome hier het eerst genoemd wordt, dat kan omdat er nog geen schisma is tussen oost en west. Ilarion erkent op syntactische manier het hiërarchische primaat van Rome onder de christelijke landen. Dit is de eerste en tegelijk laatste keer dat een Russisch kerkelijke leider Rome in neutraal-positieve bewoordingen noemt. Kort na hem is dat al niet meer mogelijk. De Nestorkroniek, enkele decennia later, bevat reeds antiromeinse steken ('er is geen vreugde in hun kerken', 'Olga heeft hun geloof ook niet aangenomen') en een uitgebreide waarschuwing aan Vladimir voor de 'leer der Latijnen'. En'aan Feodosi Petsjerski, tijdgenoot van Ilarion, wordt een zeer antilatijns geschrift toegeschreven.6 Ilarion echter rekent Rome bij 'alle landen en steden en volken die elk hun leraar eren die hen het orthodoxe geloof (pravoslavnaja vera) heeft geleerd'. De term 'orthodox' komt dus wel eenmaal voor in de rede naast de term 'christelijk' (christianskaja), maar hij slaat dan ook op de Latijnse kerk, op de hele christenheid.7
Na deze oecumenische benadering volgt weer het karakteristieke en bescheiden 'ook wij', waarmee Ilarion het Russische volk laat aanschuiven bij de andere. Maar daarna vervalt Ilarion in flinke patriottische overdrijving met zijn attributieve bepalingen bij Vladimir en diens voorvaderen. Het past natuurlijk in de retorische stijl van zijn betoog en zeker tegenover zijn koninklijk gehoor, maar het blijft een bepaald onkritische weergave van de onbeschaafde en somtijds wrede heersers van Roes. En met name Vladimirs actief heidense leven wordt prominent genegeerd. Ilarion schrijft echter geen geschiedenis maar houdt een pleidooi voor canonisatie en dan is het oprakelen van die fase niet opportuun. Overigens is de opmerking dat het Russische land bekend is tot aan de einden van de wereld, niet helemaal op schepperij, want op dat moment was vorst Jaroslav de Wijze geparenteerd aan zeven Europese vorstenhuizen en aan de Byzantijnse kei zerlijke familie.
Ilarion beschrijft de bekering van Vladimir niet in historische termen, niet tegen de achtergrond van de politieke omstandigheden waarin deze plaats vond, maar in theologische termen: als initiatief van God, zijn ontferming, zijn mensenliefde. Hier komt ook uitvoerig 'het Griekse land' (de Russische aanduiding voor het Byzantijnse rijk) ter sprake dat ontbrak in de opsomming in de eerste regel. De beschrijving van de volle kerken in Griekenland is zo concreet dat Ilarion misschien uit eigen ervaring spreekt. De beschrijving van de metamorfose van het Russische land na de kerstening doet denken aan de eerdere passage over de bekering van de heidense volken. Ilarion schildert met krachtige antithesen een idyllisch landschap van kloosters en kerken, zingende en biddende mensenmassa's.
Hij sluit af met een zinsdeel dat bron van interessante speculatie is geworden. Het is een vertaling van een liturgische formule uit de Latijnse kerk: 'Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat'. Deze stamt uit de Karolingische Laudes regiae en werd bij Franse koningskroningen en later ook in plechtige liturgievieringen op hoogtijdagen gebruikt in Frankrijk. Ilarion moet die van westerse priesters hebben gehoord, misschien tijdens een kerkdienst van een Franse delegatie in Kiev, die daar in 1048 was om het huwelijk van Jaroslavs dochter Anna met de Franse koning Henry I voor te bereiden. Ook wordt wel verondersteld dat Ilarion de formule in Frankrijk zelf heeft gehoord, toen hij Anna vergezelde op haar reis daarheen.
De formule uit de Latijnse liturgie staat naast een formule uit de Chrysostomusliturgie: 'Eén is heilig, één is de Heer, Jezus Christus, tot roem van God de Vader'. De oosterse en westerse liturgie worden hier tot een gemeenschappelijke lofprijzing van Christus.
Na de lofprijzing van Christus volgt de lofprijzing van Vladimir. Ilarion spreekt vanaf nu niet meer óver Vladimir maar tot hem, en hij noemt hem niet meer Vladimir maar bij zijn doopnaam Vasili. Bovendien gebruikt hij daarbij de bepaling 'zalige' (blazjenny), als opstapje naar zijn heiligverklaring. In apostrofe richt llarion zich tot dedode koning, voor wiens graftombe hij waarschijnlijk staat. Hij doet dat ongeveer honderd maal, hetzij via de werk woordsvorm hetzij via een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.
De lofrede verandert nu van thema. In de bovenstaande passage heeft Ilarion de heidense Vladimir en zijn voorouders met clichématige attributen omhangen, en ook nu begint hij nog een keer met een litanie van epitheta ornantia. Dat hoort tot de kenmerken van het genre. Maar daarna slaat Ilarion een volstrekt originele toon aan met zijn vragen naar het hoe van Vladimirs bekering. Daarmee richt Ilarion zich niet meer opdepolitieke roem van de man. Hij is niet meer de hofprediker maar een theoloog die uiting geeft aan zijn verbazing over Vladimirs bekering. Hij prijst hem niet meer de hemel in, eerder eruit: door de suggestieve kracht die van de dertienvoudige vraag aangaande zijn bekering uitgaat en van de accumulerende reeks evocaties lijkt het alsof de dode elk moment uit zijn graf kan opstaan en antwoorden!
Ilarion wil aan Vladimir duidelijk maken dat diens werk vrucht heeft gedragen. Lyrisch schetst hij tegenover hem het resultaat van diens werk: een Kiev vol prachtige kerken. Hij noemt en roemt drie kerken met name: de Moeder Gods-kerk, die Vladimir zelf heeft gebouwd en waarin hij nu begraven ligt, de Annunciatiekerk op de stadspoort en de Wijsheidskerk die Jaroslav heeft gebouwd en die net voltooid is (1045) als Ilarion zijn rede houdt. Vooral de kerk van de Heilige Wijsheid (Sofia) wordt geprezen als een 'die haar gelijke niet heeft in het noorden van de aarde, van het oosten tot het westen'. Daarmee blijft Ilarion bescheiden, want het feit dat hij het zuiden (het Byzantijnse rijk) uitsluit, betekent dat hij weet dat de Sofiakerk van Constantinopel en wellicht andere kerken die hij in Griekenland heeft gezien, nog mooier zijn.8 Dat llarion hier ook anderszins niet overdrijft, blijkt uit getuigenissen van westerse chroniqueurs, Adam van Bremen en Thietmar van Merseburg, die verbaasd waren over de vele kerken en de schoonheid van de stad.
Ilarions retorisch vermogen bereikt in dit gedeelte zijn hoogtepunt. Maar de religieuze boodschap blijft centraal staan: niet de aardse daden maar de rol van Vladimir bij de bekering van zijn volk is het onderwerp. De daden van Vladimir die Ilarion nu memoreert zijn de wer ken van barmhartigheid, waarmee Vladimir zijn geloof gestalte geeft en zijn kersteningsactiviteit. Degrote naastenliefde en armenzorg die Vladimir na zijn bekering ontplooide staan ook in de Nestorkroniek vermeld (onder het jaar 996) en zelfs de kritische Thietmar van Merseburg maakt er melding van in zijn Chronicon, en er zal dus zeker een grond van waarheid in dit feit schuilen. Overigens maakt Ilarion hierbij indirect toespelingen op de zonden van Vladimir vóór zijn bekering.
De andere daad van Vladimir die centraal
staat in de laudatio is zijn kersteningswerk. Vladimir heeft hierbij een apostelfunctie gehad: in tegenstelling tot veel andere christelijke landen heeft Rusland geen apostel gehad die er het geloof heeft gebracht. In feite heeft Vladimir die rol vervuld. Ilarion noemt hem daarom eenmaal 'apostel onder de heersers'. Dit is overdrachtelijk taalgebruik: onder de koningen is hij als een apostel geweest. Dit is dus nog niet de pretentieuzere titel die Vladimir later in de Russische kerk zal krijgen: 'apostelgelijke' (ravnoapostol'ny). Die kwalificatie krijgen ook zijn grootmoeder Olga, die als regentesse als allereerste het christendom in Kiev had ingevoerd en de 'leraren der Slaven', de heilige Cyrillus en Methodius.
Dat het Russische land geen echte apostel heeft gehad, is enerzijds een negatief punt in vergelijking met andere landen, anderzijds maakt dat juist het bijzondere, het wonderbaarlijke karakter van de bekering van Rusland uit. Dat laatste wil Ilarion benadrukken. Hij kiest dus niet voor de legendarische oplossing die de Nestorkroniek geeft om het gemis aan een echte apostel te compenseren, de zogenaamde Andreaslegende. Volgens deze legende zou de apostel Andreas via de rivier de Dnjepr naar het noorden zijn gereisd en via een enorme omweg naar Rome zijn getrokken. Op die reis zou Andreas met een blik op de Kievse heuvels langs de Dnjepr de komst van het christendom in die streek hebben voorspeld. Een legende die overigens heden ten dage nog graag in Russische kerkgeschiedenisboeken wordt vermeld.
Als grondlegger van het christendom in zijn rijk krijgt Vladimir van Ilarion de titels 'leraar' en 'leidsman in vroomheid', predikaten dieook bij Byzantijnse keizers werden gebruikt. En Ilarion vergelijkt Vladimir ook uitdrukkelijk met Constantijn de Grote. Dit is echter niet een politieke opwaardering van Vladimir maar een kerkhistorische. Zoals Constantijn het christendom in zijn rijk heeft ingevoerd, zo deed Vladimir dat, en zoals de eerste concilies convoceerde zo overlegde de laatste met zijn bisschoppen. Hier is nog geen spoor van caesaro-papisme, want Vladimir wordt niet als hoofd van de kerk aangeduid maar hij vergadert met de bisschoppen 'in grote deemoed'.
Het religieuze aspect van de vergelijking blijkt ook uit de rollen van Helena en Olga bij de kerstening: zoals Constantijn en zijn moeder het kruis uit Jeruzalem naar Constantinopel brachten, zo deden Vladimir en zijn grootmoeder dat vanuit Constantinopel naar Kiev. Hier noemt Ilarion dus Olga, maar merkwaardig zegt hij niets over haar zelfstandig optreden bij de eerste, premature poging tot kerstening van haar land in 959.
De vergelijking Vladimir-Constantijn is na Ilarion voortgezet in de historio- en hagiografie. De Nestorkroniek maakt haar bij de vermelding van de dood van Vladimir ('een nieuwe Constantijn'), evenals de Vita van Boris en Gleb ('een tweede Constantijn'), en uitgebreid wordt zij toegepast in het Gedenkschrift en lofprijzing van de Russische vorst Volodymyr van de monnik Jakov (Pamjat' i pochvala knjazjoe Roeskomoe Volodymyroe).
Wil van den Bercken