Erica Engels



De weggecensureerde kant van Inna Lisnjanskaja



In de bundel Izpervych ust (Uit de eerste mond), die in 1996 in Moskou gepubliceerd werd, konden de Russische lezers eindelijk kennisnemen van gedichten die Inna Lisnjanskaja in de donkerste jaren van haar leven had geschreven.



Inna Lisnjanskaja

Het naar zij zelf zei 'haveloze, kaalgeplukte, veelvuldig geredigeerde Vinogradny svet' (Druivenlicht) was in 1978 haar eerste bundel na twaalf jaar gedwongen zwijgen. Er werden geen jaartallen onder de gedichten vermeld, alsof ze in al die tijd niets had geschreven. Sommige gedichten waren erbarmelijk verminkt of er waren strofen weggelaten. Een groot aantal was helemaal niet opgenomen.

E. Etkind wees er in Vremja i my (1980, 49) op dat de lezers van Vinogradny svet maar met één kant van de dichteres kennismaakten. Haar betrokkenheid bij het lot van haar tijdgenoten ('Zo hels is de tijd in het huidige Rusland'), treinen met gevangenen, Siberië, terechtstellingen, het lot van de joden in de Sovjetunie, evenals de vermelding dat de schrijfster zelf joods was, haar wanhoop en opstandigheid tegen het verloren gaan van vrijheid en waarheid, maar ook persoonlijk verdriet over een voorbije liefde, in het algemeen treurnis, waren uit de bundel geweerd. Poëtische leermeesters, Mandelstam, Achmatova en anderen, vrienden en geestverwanten mochten niet genoemd worden, zelfs niet in een opdracht. Ook met haar angst, haar eenzaamheid, haar dakloosheid, haar wanhoop en zelfs een tijdelijke psychose bleef ze alleen. Om haar tenminste enig recht te doen publiceerde Etkind een aantal van die verdonkeremaande of verminkte gedichten, waarvan er enkele hieronder volgen.

Op de markt brengt men aardappels, bonen,
verpakking, vodden en spek aan de man.
Het is mij best, ik ken nog niet
het kopen en het vergeefse ervan.

Aan de overkant hebben twee vrienden
schoon genoeg van de sterke drank.
Het is mij best; ik ken nog niet
de vriendschap en de verveling ervan.

Bij de begraafplaats aan de rand van de buurt
schreeuwen doelloos de raven.
Het is mij best, ik ken nog niet
de roem en daarna het begraven.

Een oud partijlid grijpt met weerzin de Pravda,
De leugens die hij weer lezen moet,
Het is mij best, ik ken nog niet
de waarheid en haar bankroet.

De trein met gevangenen verlaat het station
naar de toendra, de wolven in nood.
Het is mij best, ik ken nog niet
de vrijheid en haar dood.

De laatste twee strofen zijn in de bundel van 1978 door de censor gewist. Gedachten die altijd en overal zullen gelden, zoals het vergeefse van het kopen, de vriendschap die in verveling eindigt, de zinloosheid van roem, konden door de beugel, maar directe toespelingen op het Rusland van hier en nu waren niet toegestaan. Pasternak zei tegen haar: 'Jij bent de gijzelaar van de eeuwigheid, in gevangenschap bij de tijd. Van de dichter die alleen de eeuwigheid toebehoort gaat kilte uit; degene die alleen in de macht is van de tijd is een stukje krijt.'

ANTONINA

Njanjoesjka Antonina heeft klaarliggen voor haar dood:
linnen voor het gedenken,
schoenen, een maat te groot,
een witte doek, een bloes, wat wijd,
om als een fatsoenlijke christen
in haar eiken kist te rusten.
Levenslang stond ze altijd
alleen tussen de anderen
als verwaaid koelakkenkind.
In de oorlog bluste ze branden.
Ze was thuis naast vele kachels,
stond peet, bracht kinderen groot.
's Nachts droomt ze dan in stilte
van de mooie dood.
Alles schoon en netjes,
alles zoals het betaamt.
't Is njanjoesjka Antonina
of ze als bruid naar het altaar gaat.

(Njanjoesjka is een verkleinwoord van njanja - kindermeisje. Het woord is hier een koosnaam). De censuur heeft van het kindermeisje 'mijn tante' gemaakt. De zes regels na 'in haar eigen kist te rusten' zijn totaal veranderd: 'Ze is er nog steeds, maar over de dood geen woord, daarover praat ze niet. Ze wast, is bij de kachel in de weer en naait jurken voor haar nichtje. Ze is getrouwd geweest, maar ze had geen kinderen. Met haar zeventig jaar, nog flink, met grenzeloze toewijding aan de dagelijkse zorgen, alleen aan het leven trouw. Ach, hoeveel heeft ze er grootgebracht, gedoopt! Ze was thuis naast vele kachels. En 's nachts... '

Niet opgenomen is:

Mijn vader, eens een legerarts,
kwam thuis als zwaar gewonde.
Speel voor hem op je viool,
hij is met muziek verbonden
als met zijn polsslag, speel voor hem
't geween van Israel als je kan.
Hij gaf, geloof me, zijn pensioen
aan een invalide man.
Een handige jongen was hij niet,
de borst vol orden naast elkaar.
Hij ligt al voor de tweede nacht
bij de kachel en ijlt steeds maar.
'Schrijf niet als jodin, mijn kind'
wilde hij mij bevelen.
Ach niet over het vaderland
moet je voor hem spelen.
Op de overwinning, violist,
speel maar wat je kan.
Laat hij dromend binnengaan
in het Beloofde Land.
Heel dat boze, lieve leven,
't is toch daarvoor dat hij het gaf!
Speel maar door en blijf maar bidden
op het graf.

Lisnjanskaja herkende haar gedichten niet in deze bundel; ze herkende zichzelf niet eens. Zelf zei ze het eens zo:

Je keek aandachtig in de spiegels,
maar de echte weerspiegeling
kon je in geen enkele vinden,
het glas verminkte je gezicht.

In 1979 bedankte ze, samen met haar levensgezel Semjon Lipkin, als lid van de Schrijversbond uit protest tegen de royering van een groep schrijvers. Daardoor kon ze na Vinogradny svet tien jaar lang niets publiceren. Wel zag ze de kans gedichten in het Westen gepubliceerd te krijgen. In 1983 verschenen in Kontinent gedichten van haar, met als gevolg dreigementen van de KGB. Als antwoord verscheen haar bundel Dozjdi i zerkala (Regens en spiegels) in 1983 in Parijs. Een jaar later kwam Stichotvorenija (Gedichten) uit in Ann Arbor. Opnieuw: bedreigingen, huiszoekingen, dagvaardingen om bij de politie te verschijnen. Dikwijls werd ze op straat gemolesteerd. Ze stak er soms de draak mee:

EEN VUILSPUITER

Er staat een vuilspuiter voor de poort
bij de afgebladderde muur.
'U hebt hier, dat moet u weten,
een gevaarlijke smeerlap als buur.
Om het arme Russische volk
jankt ze onbeschaamd.
Haar soepje staat te koken,
ze heeft haar radio aan.
Ze bereidt als feestmaal
van parelgort haar soep
en ze hoort het wereldnieuws,
moet lezen door een loupe.
En ze tamboereert verwoed
op Aleksander Herzens Klok! ...'
Hij haalt een spiegel uit zijn zak
- en de vuilstroom stokt-
om zichzelf eens te bekijken,
't is een mens die hij daar ziet
en hij weet het weer heel zeker:
zoiets overkomt hem niet.

Een andere keer was ze op vakantie en niet te vinden. Ze genoot ervan:

Dank aan hen die mij niet in de winter zochten,
maar op een verrukkelijke julidag,
toen de aarde ferm, vastberaden,
als om zich te wreken te bloeien lag.
Hier wordt 's avonds gemaaid, maar de volgende morgen
zijn in het gras wit, paars, geel al terug.
Een bij stemt zijn luit daar tussen de bloemen
en boven mij klinkt er de snaar van een mug.
Wat een vrolijkheid, wat een vreugde,
mijn zorg in welbehagen verkeerd,
rechts is het bos en links ligt het dorpje,
een bootje ligt aan de oever gemeerd.
De hengel zweeft als een toverstaf
boven het water, het lot laéht mij toe.
Het is hier allemaal zo voor het grijpen,
En zelfs mijn dwaasheid doet er niet toe.
Zo is het goed, ik leen het maar even,
de bloeiende aarde wordt in nevel gehuld.
Ik drink met mijn ogen voor 't eerst in mijn leven,
en zij die mij zochten: nog even geduld.

Ook in haar angst en onrust bleef zij schrijven. Haar prachtige gedicht 'Het verloren manuscript' is niet goed te vertalen zonder het onrecht te doen; dat geldt vooral voor het laatste gedeelte. Ik heb een poging gewaagd met een zeer vrije vertaling.



HET VERLOREN MANUSCRIPT

De nacht is plechtig wit
in het raam, nog vrij gebleven.
Kwam er een engel of een duif
hier naar binnen zweven?
'Het is niet anders, hou maar moed.'
Het is niet anders, doet het pijn,
tralies zullen nu voortaan
voor mijn lier de snaren zijn.
Ik ben niet als mijn zusters,
ik moet eenzaam bestaan.
Ik zal wel schreeuwen onder het mes,
met tranen het vuur in gaan.
Ik ben maar noodgedwongen
moedig in het gevaar.
Twee linkerribben in mijn borst
schuif ik uit elkaar.
'Zie je mijn angst daar tikken,
mijn angst zo arm als Job?'
Wiens ijzeren handen grepen
wat in de la was verstopt?
De nacht is plechtig boos
in het raam, het mijne toevallig.
Kwam er een kraai of toch een heks
bij mij binnenvallen?
Tussen mijn ribben is een spleet.
Op de bezem wordt gebracht
hetgeen ik niet kon vinden
in de la, eergisterennacht.
'Daar zijn je eigen woorden!
Houd je niet van het leven?
Wat heb je al je leugens voortreffelijk beschreven!
Maar ze slaan bij kraaienvolk heel beslist niet aan.
Jij past net daar in die spleet,
wees jij mijn hart voortaan.

Drink en speel en boemel - prosit,
op mijn gekruisigde land - een prosit,
op dat Russische brood - een prosit,
't bebloede paradijs - een prosit!'
'In de hemel hangen druiven - amen,
een graat zit in mijn keel - o wee,
een spijker in mijn hand - o wee,
mijn pijn zit overal - o wee,
'k leef niet alleen en ook niet samen.'

Door de 'gave in eenzaamheid te bestaan', zoals ze zelf zei, kon Inna Lisnjanskaja zichzelf trouw blijven; ze heeft niet gezwegen en niet toegegeven aan de voorwaarden van het regime. Ze werd in 1985 gerehabiliteerd en weer in de Schrijversbond opgenomen.





<   

TSL 36

   >