Ivan Franko



Gedichten






Ivan Franko. Bron
’t Was langs dit smalle paadje
Dat een meisje nam
Alle vreugd met zich mede
van mij, arme man.

Hier ging zij, om te feesten
Met haar lieve ander;
Hier gingen zij, al pratend
Met elkander.


Ik holde in haar voetspoor;
Dwaas en wanhopig
Kuste ik het stof waardoor
Zij had gelopen.

Mijn ogen wilde vangen
Wie mij had verlaten
En vaag werd als de planten
Onder water.

Vangen, als in diepe zeeën,
Wilden mijn oren
De schitterende parels
Van haar woorden.

Zie hoe dit smalle paadje
Zich verderop verwijdt,
Hoe verdriet mijn arme hart
In tweeën rijt.

Op mijn ziel daalt neder
Een somber gewicht:
Het zwaar gemis waaronder
Mijn leven langzaam stikt.

Alles wat mij dierbaar is
En uitverkoren,
Wat mijn ziel het leven schonk:
Alles verloren.

Zij die mijn hart zo laafde
Met haar nabijzijn
Ging langs dit smalle paadje…
Laat het verdoemd zijn!


***

Ja, mijn ware liefde ben jij, van hoofd tot voet,
Mijn liefde waar het lot geen bloesem uit laat komen;
Jij, diep verborgen vonk, zendt vlammen door mijn bloed,
Mijn borst – maar van de felste brand mag ik slechts dromen.

Jij bent de nachtmuziek, jij schoonste aller schonen,
Het klankspel waar men ’t woordspel nog bij dichten moet;
Jij, de heldin tot wie ik met gezwinde spoed
Zou gaan – mocht ik mij ridder zonder vrees betonen.

Als ’t onvervulde streven, ’t zwijgende verlangen,
Machteloos heldendom en ongezongen zangen,
Zo is de ware liefde in mij opgewekt:

Als de verwarmende, vernietigende vuren,
Als dood, verlossend rover uit de aardse uren,
Als àl het hoge dat mijn ziel tot voedsel strekt.


***

Vrouwenhart, ben jij dan winters bevroren,
Ben jij de wonderbare lentegeur?
Ben jij het vuur waar àl in gaat verloren?
het maanlicht dan? Ben jij de prille kleur

Van ’t schuldeloze dromen? Breng jij doornen
Of rozen voort? Of vlieg jij heen en weer
Als oorlogsvaandel?
Ben jij uitverkoren Als barre duivel, engel van de Heer?

Hoe vaar jij in de liefde, in de strijd?
Hoe vaart jouw leven,
streven, werken, wensen?
Vertel: hoe ben jij soms, en hoe altijd?

Jij oceaan, steeds lokkend èn verzwelgend;
Jij paradijs met ketens om de mensen;
Jij zomer, warmend èn met donder verdelgend!

Vertaling P.B. Kempe





<   

TSL 34

   >