P.B. Kempe



Een Oost-Slavische Habsburger: Ivan Franko






Ivan Franko

Tijdens een verblijf in het Duitse kuuroord Bad Ems, ondertekende tsaar Aleksander II in 1876 een beschikking die gebruik van de Oekraïense taal, in welke vorm dan ook, verbood binnen de Russische rijksgrenzen. West-Oekraïne, sedert de achttiende-eeuwse delingen in handen van Oostenrijk-Hongarije onder de naam Oost-Gallicië, werd hierdoor de laatste vrijplaats èn de grootste verzamelplaats van Oekraïense letterkundige, politieke en wetenschappelijke activiteiten. In Lemberg/Lviv, de voornaamste stad van het gebied, werd het Sjevtsjenko-instituut (een soort Academie van Wetenschappen) gevestigd en kreeg de universiteit een Oekraïense leerstoel. Daar schreef zich in 1877 een 21-jarige in die zijn in Wenen begonnen letterkundige studie wilde voortzetten in zijn streek van herkomst. Zijn naam was Ivan Franko.

Hij was geboren op 27 augustus 1856 te Nahujevyči, vlakbij de olievelden van Boryslav en Drohobyč (waarover hij later naturalistische romans zou schrijven in de trant van Emile Zola), als zoon van een dorpssmid. Hij werd op jeugdige leeftijd wees, maar zijn ouders en stiefvader merkten de begaafheid van de jongen op en zorgden ervoor dat hij gymnasiaal onderwijs kon volgen, een zeldzaamheid in die landstreek en in die sociale klasse.

Vanaf zijn studententijd verkeerde Franko in vroeg-socialistsiche kringen en stond hij sterk onder invloed van Mykhajlo Drahomaniv (1841-1895). Deze radicale publicist, die na zijn afzetting als hoogleraar geschiedenis te Kiev als balling in Genève woonde, streefde naar de artistieke wedergeboorte van Oekraïne, alsook naar politieke zelfstandigheid in de vorm van een federatieve republiek Oekraïne, binnen een Oost-Slavische eenheidsstaat.

De Oostenrijkers bezagen alle socialistische en Oekraïense internationalistische bewegingen met het grootst mogelijke wantrouwen. Franko behoorde tot beide en werd dan ook tot driemaal toe gevangengezet. In zijn cel te Kolomyia, dichtbij de grens met Roemenië, legde hij de grondslagen voor zijn leven als vertaler (hij leerde vloeiend Duits, Pools en Russisch, daarnaast redelijk Engels, Frans en Italiaans), schrijver en vrijgezel: hij stond nog maar amper open voor andere dan letterkundige en politieke zaken, wat hem zijn verloofde kostte.

Terug in het vrije leven voltooide hij zijn studie en maakte hij een begin met een academische loopbaan. De bekroning hiervan door een post als hoogleraar te verwerven bleef hem echter levenslang ontzegd: de autoriteiten zagen deze lastige man liever niet op een al te invloedrijke plek. Franko probeerde het vervolgens in de partijpolitiek. Hij was in 1890 een van de oprichters van de Radicale Partij Oost-Galicië en stond voor deze groepering enkele malen tevergeefs kandidaat voor een parlementszetel in Wenen. in 1898 verliet hij de Radicalen uit onvrede over hun dogmatisch-materialistische koers en stichtte hij de Oekraïense Nationalistisch-Democratische Partij, die ijverde voor lotsverbetering en organisatie van de plattelanders. Zes jaar later staakte hij al zijn politieke bezigheden, omdat zijns inziens de partijen zich zonder uitzondering mijlenver verheven voelden boven het volk.

In al deze jaren bouwde Franko aan een indrukwekkend verzameld werk dat uiteindelijk vijftig delen druks zou omvatten, was redacteur van verschillende tijdschriften, uitgever en begeleider van jonge schrijvers, ook de Midden- en Oost-Oekraïense die hun werk buiten Rusland publiceerden.

Gedurende zijn eerste, vurig-revolutionaire, periode ontstonden enkele romans (‘Boryslav lacht’, 1882; ‘De bekeerde zondaar’, 1890) het verhalende gedicht ‘Ivan Vyšensky’ (1896), over een monnik op Athos die niet kon kiezen tussen inkeer op zijn Griekse berg en terugkeer naar zijn voor onafhankelijkheid strijdende land van herkomst, en de eerste poëziebundel ‘Van hoogten en uit diepten’ (1887, tweede vermeerderde druk 1893), waarin zich de sonnetten bevinden die Franko in de gevangenis schreef. Hierna volgden, onder invloed van zijn vastlopende maatschappelijke en politieke leven, pessimistischer werken: de drie poëziebundels ‘Verwelkt gebladerte’ (1896), ‘Mijn smaragd’ (1897, waarin gedichten staan die met vorm en stof van oud-Oekraïense epen en legenden zijn verweven), en ‘Van zorgelijke dagen’ (1900).

Na 1904 berustte Franko gaandeweg in zijn lot van teruggetrokken levend geleerde, waarvan getuigen ‘Mozes’ (1905), een verhaal op rijm, en de gedichten in ‘Semper trio’ (1906; ‘Eeuwig leerling’, naar een Latijns puntdicht van Martialis). Hij liet nog een literatuurgeschiedenis van Oekraïene tot 1890 verschijnen, maar zijn gezondheid werd gestaag slechter. Middenin het rumoer van de Eerste Wereldoorlog stierf hij op 28 mei 1916, 59 jaar oud, in Lemberg, ruim twee jaar voor die stad voorgoed uit de handen van de Habsburgers – maar nog lang niet in handen van een zelfstandig Oekraïene – viel.

Het lijkt opmerkelijk dat deze strijdbare, vaak wijsgerige, onder zijn en andermans boeken begraven eenzaat liefdesgedichten schreef. Wie deze verzen leest merkt echter dat Franko zich vooral een scherpzinning waarnemer betoont van de tragische, zo niet verwoestende kanten van de liefde: zo komt ook hier de vurig-somber-berustende ontwikkelingsdrang van de dichter naar boven.





<   

TSL 34

   >