Het leven van aartspriester Avvakoem, door hemzelf geschreven. Benerus, Antwerpen 2001. Vertaling Sander Brouwer. 196 blz.
De zeventiende-eeuwse protopope Avvakoem Petrov is een bijzondere persoonlijkheid in de Russische kerk én literatuurgeschiedenis. Hij was de leider van de Oudgelovigen of Oudritualisten, die zich keerden tegen de door patriarch Nikon en tsaar Aleksej in 1656 doorgevoerde hervormingen in de Russische kerk. ‘Hervormingen’ is een groot woord: het ging om herstel van kerkslavische vertaalfouten uit het Grieks in de liturgische boeken en om aanpassing van een aantal rituele handelingen. Religieus gezien secundaire zaken, maar voor Avvakoem het werk van de antichrist. Het was de aanleiding tot een splitsing in de Russische kerk, die vooral op het platteland onder de ongeletterde gelovigen en nauwelijks geletterde dorpsclerus veel aanhangers vond. Avvakoem zelf was echter allerminst ongeletterd, in tegendeel. Hij maakte in de jaren 1640 deel uit van een groep geestelijken, onder wie de latere patriarch Nikon en de geestelijke leidsman van de tsaar Stefan Vonifatjev, die streefden naar verdieping van kerkelijke vroomheid. Toch komt Avvakoem later fel tegenover Nikon te staan. De raskol van de Oudgelovigen heeft ook veel minder te maken met de inhoud van de rituele veranderingen dan met het ontactische optreden van de heerszuchtige Nikon en het onstuimige karakter van Avvakoem.
Een paradox is het feit dat de letterknecht Avvakoem, die fundamentalistisch vasthield aan de oude en foute vertaling in liturgische teksten, tegelijkertijd zo’n taalvernieuwend werkje heeft kunnen schrijven als zijn autobiografie. Zijn relaas is niet alleen de eerste in zijn soort in de Russische literatuur maar het is ook een origineel en sprankelend geschrift. Stilistisch is het een unieke combinatie van oudkerkslavisch en van gesproken Russisch uit die tijd, van theologische taal en van volkstaal. Qua genre is het een autobiografische toepassing van het heiligenleven, een auto-hagiografie dus, maar dan wel met zelfspot en ongestileerde en soms ongegeneerde eerlijkheid. Het is geen literatuur in de zin van bellettrie, maar het is door zijn oorspronkelijkheid een mijlpaal in de Russische cultuur.
Het manuscript van Avvakoem is pas in 1861 in druk verschenen en in de twintigste eeuw in een aantal moderne talen vertaald. Nu dus ook in het Nederlands. Liefhebbers van de Russische cultuur en Orthodoxe kerkgeschiedenis en ook misschien studenten slavistiek die steeds minder uren oudkerslavisch krijgen, kunnen nu dankzij de vlotte vertaling van Sander Brouwer kennis nemen van dit kleinood van Russische vertelkunst. De vertaling is voorzien van een uitvoerige inleiding en een heel verhelderend notenapparaat. Ook is een bibliografie en lijst met tekstuitgaven toegevoegd. In die lijst ontbreekt echter de in 1988 in Gorki in een oplage van 50.000 (goeie oude sovjettijd!) verschenen Zjitië protopopa Avvakoema met wetenschappelijk commentaar.
Het leven van Avvakoem is een kleurrijk verhaal van een dieptragische levensloop. Dat maakt de soms laconieke toon des te opvallender. Avvakoem schreef zijn boek toen hij twaalf jaar lang in een ondergrondse kerker zat opgesloten in Poestozersk in het hoge noorden. Door een gat in het plafond kreeg hij eten en gooide hij zijn uitwerpselen weg. Daarvoor had hij al negen jaar in verbanning geleefd in Siberië, waar hij onder barre omstandigheden en gepest door de plaatselijke commandant probeerde te overleven met vrouw en kinderen, waarvan er twee door ontberingen stierven. Na die verbanning was Avvakoem met eerbied aan het tsarenhof ontvangen, maar hij weigerde een functie te aanvaarden in de officiële kerk. Op een concilie in 1666 werd Avvakoem uit de kerk gezet. In 1682 werd hij op de brandstapel ter dood gebracht.
Het geschrift van Avvakoem is in zijn directheid een demasqué van het Heilige Rusland, niet door theologische argumenten maar door de beschrijving van de wreedheid en barbaarsheid in het eindeloze Russische platteland. Zinloze kwellingen door commandanten, strijd op leven en dood met de natuur, het is bepaald niet romantisch. Maar ook tijdens zijn dienst als parochiepriester in de jaren 1650 wordt Avvakoem soms door woeste boeren aan zijn voeten door het kerkgebouw gesleept, in een rivier gegooid of door boze vrouwen met poken bewerkt. Het is vermakelijk als het niet zo barbaars was. Maar het meest indrukwekkende is dat Avvakoem onder alle omstandigheden zijn geloof bewaart en zijn vrouw, de ‘aartspriesterse’, weet te overtuigen het lijden te blijven aanvaarden. En hij houdt meestal zijn goede humeur. Soms geeft hij zelfs mooie natuurimpressies. Het moet geen makkelijke taak zijn geweest bij de vertaling om de vele namen voor planten en vissen, alledaagse realia en lokale gebruiken goed te vertalen. Maar dat is gelukt. Ook de grofheid van Avvakoems taalgebruik komt goed uit de verf: ‘Met die banvloek daar veeg ik mijn reet mee af’ (blz. 103).
Avvakoem springt soms van de hak op de tak,
en met de wending ‘genoeg daarover’ keert hij weer terug naar het eerdere onderwerp. Behalve beschrijving van bizarre situaties, bevat het werk ook theologische fragmenten. Avvakoem begint zijn verhaal zelfs met enkele bladzijden (blz. 48-55) abstracte theologie over het wezen van God, met citaten van Pseudo-Dionysius, niet de gemakkelijkste kerkvader. Hier kun je als goed literair vertaler toch even net de verkeerde theologische term kiezen. Dit is overigens bewust gebeurd door Brouwer, die in een voetnoot meedeelt dat hij Avvakoems citaten uit de bijbel en de Geloofsbelijdenis van Athanasius vertaalt met de woorden uit de Statenvertaling en Nederlandse vertaling van het Credo en met termen die in de tegenwoordige Orthodoxe kerk in Nederland gebruikelijk zijn, welke gebaseerd zijn op het protestantse en katholieke taalgebruik. Maar het overnemen van protestantse of katholieke vertalingen is in dit geval geen goede keuze geweest, want het is natuurlijk geheel tegen de geest van Avvakoem, die reeds een verandering in de oude Russische tekst beschouwde als toppunt van ketterij.
Zo moet men bij de kwalificaties van God istina als ‘waarheid’ vertalen, want het gaat om een traditioneel essentialistisch waarheidbegrip. ‘Waarachtigheid’ (= echtheid of oprechtheid) heeft een andere connotatie. Het oudslavische syj moet als ‘zijnde’ worden vertaald, wat filosofischer aandoet dan ‘Hij die is’. En vsederzjitel’ is natuurlijk het typische Orthodoxe ‘pantocrator’ of ‘albeheerser’ maar niet het ‘almachtige’ van het Latijnse pater omnipotens. De uitdrukking ‘Hij die drievuldig verschijnt’ is onbegrijpelijk. Hier staat een theologische terminus technicus, triipostasen, waar in de vierde eeuw jarenlang over gestecheld is en die dan ook letterlijk vertaald moet worden: ‘in drie hypostasen’ of ‘in drie personen’. Avvakoem laat bewust deze dogmatische term staan en die mag men niet parafraseren, want voordat je het weet zit je in een ketterij.
Filosofisch incorrect is de formulering dat ‘God niet het wezenlijke kan afvallen’, dat moet zijn ‘zijn wezen’. Zoals gezegd, dit is abstracte theologie, maar bij een auteur die al om een letter in de naam Jezus een kerkscheuring veroorzaakt, luisteren theologische termen extra nauw. Verwarrend is het om de term troitsa bij God te vertalen als ‘drieheid’ in plaats van het gebruikelijke ‘drievuldigheid’ en dezelfde term bij de drievoudige engelensoorten als ‘drievuldigheid’, terwijl men hier juist wel ‘drieheid’ kan gebruiken omdat het om drie gescheiden zaken gaat. Maar logischer was natuurlijk in beide gevallen dezelfde vertaling te gebruiken omdat het Russisch ook één term heeft.
Nog wat theologische vaktaal op bladzijde 55: het bijzondere van God de Vader is ‘het-niet-geboren-zijn’ en dat staat er ook bij Avvakoem: nerozjdenië. Dat is bedoeld als onderscheid tot ‘het-geboren-zijn’ van God de Zoon, en het moet daarom ook niet vertaald worden met het-niet-gemaakt-zijn.
Spreken over de Heilige Geest is ook moeilijk. Maar de vertalingen ‘hij vluchtte alsof de Heilige Geest hem op de hielen zat’ (blz. 62) en ‘zij gingen er vandoor, achternagezeten door de Heilige Geest’ (blz. 74) zijn toch wat te frivool voor gonim en gonimi svjatim doechom. Hier zou ik gewoon zeggen ‘verdreven door de Heilige Geest’.
Van een andere orde in dit theologisch deel is een zeer Russisch scheldwoord: ‘de Roomse bljad’. Het is hier ten onrechte vertaald als ‘hoerenjong’. Het is echt hoer, erger dus dan zoon van een hoer, het staat er in het Russisch en het verwijst naar de hoer van Babylon uit de Apocalyps. Avvakoem past deze kwalificatie op de kerk van Rome toe. Het gebruik van die term geeft overigens wel het niveau van Avvakoems argumentatie aan: Rome is een hoer omdat het vier maal ‘halleluja’ zingt en niet driemaal. Elders in het boek staat wel bljadin syn en daar wordt het scheldwoord tegen Avvakoem zelf gebruikt: ‘Sla die schurk dood, dat hoerenjong’ (blz. 65) en ‘Mooie boel is dat! Daarstraks was ik nog een hoerenjong, en nu is het “vadertje”’ (blz. 63).
Deze coëxistentie van theologische taal en alledaags Russisch is kenmerkend voor het boek. Er zou nog veel smeuïgs uit te citeren zijn, maar laat men het boek zelf lezen. En dan moet men ook het toegevoegde artikel van Vladimir Ronin lezen over de Russische perceptie van Avvakoem. Met citaten, soms uit verrassende hoek, geeft Ronin aan dat de persoonlijkheid van Avvakoem bekender is dan zijn gedachtegoed. Sinds de publicatie in 1861 van zijn Zjitië is Avvakoem een soort cultfiguur geweest onder Russische intellectuelen. Dat is eigenlijk merkwaardig gezien zijn fanatisme en religieus fundamentalisme. Maar door zijn onverschrokkenheid tegenover staatsen kerkelijke autoriteiten heeft hij vele Russen geïnspireerd, zij het voor andere idealen.
Wil van den Bercken
Vladimir Solovjov, Korte vertelling van de Antichrist. Vertaling J.W. Muntz, bewerkt door Ton Jansen. Inleiding en vertaling bijlagen door Ton Jansen. Perun Boeken, Bergen op Zoom 2003. 160 blz.
De naam van Vladimir Solovjov is bij het grote publiek bekender dan zijn filosofische werken. Men kan zelfs zeggen dat zijn naam een ietwat mysterieuze klank heeft en net als Dostojevski een beeld oproept van een bepaalde Russische religieuze romantiek. Dat is een verkeerde associatie, want Solovjov is een gedisciplineerd filosoof en kritisch religieus denker. De beeldvorming rond Solovjov is mede bepaald door een werk dat wel bekend is bij het grote publiek, namelijk zijn novelle over de antichrist. Dat is een visionair geschrift waarin thema’s uit Solovjovs eerdere religieus-filosofische geschriften terugkeren, nu niet in filosofische maar in literaire vorm. Deze vorm en het fictieve historische kader ervan geven aanleiding tot speculaties en interpretaties, die niet altijd recht doen aan de theologische bedoeling van de auteur.
Korte vertelling van de Antichrist is twee keer eerder vertaald in het Nederlands, in 1953 en in 1987. Die laatste vertaling van J.Muntz is nu in herziene vorm uitgegeven en aangevuld met bijlagen en
commentaar door Ton Jansen. Ton Jansen heeft zich eerder verdienstelijk gemaakt door Solovjov in Nederland bekend te maken middels zijn vertaling van Solovjovs De betekenis van de liefde en Het levensdrama van Plato, samen gepubliceerd onder de titel Over de liefde (Damon, 2001) en door zijn inleidend boekje Leven en werk van Vladimir Solovjov in het licht van zijn filosofie van de liefde (Perun Boeken 2001). Met de uitgave van de Korte vertelling zet Jansen zijn publicaties van en over Solovjov voort, in een andere maar even mooie typografische vormgeving als zijn twee eerdere boeken.
Het is een goede keuze geweest om de beroemde novelle van Solovjov, zijn laatste werk voor zijn dood in 1900, te publiceren. De originaliteit van het verhaal en de religieus-filosofische diepte ervan blijven, een eeuw nadat Solovjov het heeft geschreven, boeien. Solovjov geeft op visionaire en tegelijk soms humorvolle wijze zijn kijk op het einde van de geschiedenis, de verlokkingen van de Antichrist, zoals aangekondigd in het Nieuwe Testament, en de uiteindelijke eenwording van de Romeins-katholieke, de orthodoxe en de protestantse kerken. Dat laatste is altijd een hoofdthema geweest in Solovjovs denken en nu geeft hij er een invulling aan die geheel anders is dan zijn ideeën daarover in de jaren 1880. Solovjov lijkt te spotten met zijn eerdere hoogdravende ideeën, en als zodanig is de novelle een prachtige afsluiting van Solovjovs rijke oeuvre.
De vertaling is goed, wat ondanks Solovjovs heldere schrijfstijl toch een verdienste is. Ik heb slechts twee fouten gevonden: als de Antichrist zegt dat hij niet ‘de eerste de beste domme christen’ (p. 24) wil zijn, bedoelt hij wat er in het origineel staat ‘de laatste (poslednij) domme christen’. Hij sluit immers zelf het tijdperk van domheid af. De andere fout is ernstiger: de Antichrist wordt meerdere malen aangeduid met de nieuw-testamentische uitdrukking grjadoesjtsjij tsjelovek, die Solovjov bovendien tussen aanhalingstekens zet om duidelijk te maken dat hij daarnaar verwijst. De vertaling ‘mens van de toekomst’ is fout, want dat is een aanduiding die voor elke mens van de toekomst kan gelden. Hier moet de bijbelse term worden aangehouden: ‘de komende mens’ of ‘de mens die komen zal’.
Jansen beseft dat het een belangrijke term is door in een voetnoot te verwijzen naar de Latijnse vertaling van de abusievelijk ‘Grieks’ genoemde kerkvader Ireneus: ille, qui venturus est, maar die verwijzing heeft toch niet tot een precieze vertaling geleid en is eigenlijk ook overbodig, want dat was niet de bron van Solovjov. De kritiek op de uitgave betreft niet de vertaling maar de inleiding, de voetnoten en de bijlagen, die tezamen tweederde van het boek beslaan. Deze drie onderdelen zetten de lezer op een verkeerd spoor. De inleiding is geschreven vanuit een antroposofische invalshoek, waardoor het denken van Solovjov eenzijdig wordt belicht. In de religieus-idealistische filosofie van Solovjov staat niet zozeer de individuele mens centraal als geschiedenismakende factor, maar de godmens Christus. Solovjovs religieuze evolutietheologie is christocentrisch en theocratisch gericht. Weliswaar zijn Solovjovs Lezingen over het godmensdom en zijn Sofia-leer ook in theoen antroposofische kringen populair geworden in het begin van de twintigste eeuw, maar Solovjov zelf stond kritisch tegenover de in zijn tijd opkomende theosofie. En zeker de Korte vertelling heeft er niets mee uit te staan, deze heeft een sterk kerkelijk-oecumenisch accent. Door de wat verheerlijkende inleiding wordt Solovjovs vertelling enigzins zwaarwichtig aangezet en komen Solovjovs zelfspot en ironie niet aan bod.
Maar het grootste bezwaar tegen het commentaar, de inleiding en de voetnoten is de fixatie op het historische voorspellingskarakter van Solovjov. En dat terwijl de historisch-politieke inkadering het minst belangrijke is van de vertelling en gemakkelijk gemist kan worden zonder de religieus-filosofische kern van het verhaal aan te tasten. Het bevat ook maar zes van de vijfenvijftig bladzijden van de Korte vertelling, en ook daarom is de aandacht in het commentaar erop disproportioneel. Oordelen in de inleiding als dat het gaat om ‘meer of minder nauwkeurige voorspellingen van gebeurtenissen’, het ‘eerder dan men dacht in vervulling gaan ervan’, het beschouwen van het bolsjewisme en nazisme als bewijs van Solovjovs gelijk en zelfs ‘de frappante gelijkenis met tal van gebeurtenissen na 11 september 2001’ en de kwalificatie van Solovjov ‘als een soort Jules Verne van het sociale leven die met een beangstigende trefzekerheid bepaalde gebeurtenissen van onze eenentwintigste eeuw heeft voorzien’ en de uitspraak dat het ‘geen toeval of pure fantasie’ is dat de Korte vertelling in de eerste eeuw van het nieuwe millennium is geplaatst, het zijn allemaal onwetenschappelijke opmerkingen. In de voetnoten worden deze algemene veronderstellingen uitgewerkt in talrijke historisch-politieke overbodige details, met name in de noten 29, 30, 31, 32, 33, 34, 56, 58, 61, 63, 66, 70. Het zou niet moeilijk zijn even selectief latere gebeurtenissen aan te voeren om te laten zien dat Solovjov zich vergist heeft, al was het maar dat niet het panmongolisme maar het panamerikanisme de geschiedenis heeft bepaald. Het notenapparaat als geheel is moraliserend en interpreterend met allerlei bijbelcitaten en verwijzingen naar actuele verschijnselen, niet slechts toelichtend zoals een notenapparaat hoort te zijn. Door deze belerende commentaren wordt de Korte vertelling ontdaan van zijn eigen zeggingskracht. Hier had de redacteur niet alleen de zeggingskracht van het origineel maar ook de verbeeldingskracht van de lezer moeten respecteren, de lezer die hij ook onderschat door de potsierlijk aandoende vermelding bij elk Duitse en Latijnse uitdrukking dat het om Duits respectievelijk Latijn gaat. Uiteraard is het correct dat de vreemdtalige uitdrukkingen vertaald worden in voetnoten, maar dan had dat niet in de tekst zelf moeten gebeuren met de vervanging van het So! Nun! Ja! So also! en hoch! (‘hij leve lang’) door het Nederlands en het invoegen in de tekst van de vertaling panem et circenses. Hier komt men aan een belangrijk stijlkenmerk van Solovjov, die met zijn Duitse en Latijnse woordjes een speciaal ironisch effect tot stand brengt.
De keuze van de bijlagen is ook in belangrijke mate bepaald vanuit de fixatie op het panmongolisme en Chinavraagstuk, tot en met een overbodig modern encyclopedie-artikel over de Bokseropstand. Hier had de samensteller kunnen volstaan met de wel relevante Bijlage Ia (Solovjovs voorwoord bij de Drie Gesprekken over oorlog, vooruitgang en het einde van de geschiedenis) en III (brief aan E. Tavernier) die Solovjovs visie op het kwaad en de Antichrist in zijn eigen moraal-filosofisch perspectief plaatsen.
Maar deze kritiek op de toelichtende teksten kan niet de waardering ongedaan maken voor de nieuwe beschikbaarstelling van Korte vertelling van de Antichrist in het Nederlands. De redacteur annex uitgever moet dus ook doorgaan met zijn ambitieus plan om meer werken van Solovjov te vertalen en dan volstaan met een zakelijk commentaar.
Wil van den Bercken
Miloš Urban, De wraak van de bouwmeesters – een literaire thriller. Vertaling Edgar de Bruin. Anthos, Amsterdam 2002, 288 blz.
Květoslav Švach is een typisch voorbeeld van iemand die vindt dat hij in bijna alle opzichten is mislukt. De mislukking begint al bij zijn geboorte: de naam Květoslav (bloemen...) te dragen moet voor elk kind een nachtmerrie zijn. Zijn middelbareschooltijd is verre van leuk. Op school wordt echter wel zijn interesse voor geschiedenis gewekt, en dan met name voor de laatmiddeleeuwse. De studie geschiedenis aan de Universiteit van Praag stelt hem echter teleur en spoedig geeft hij er de brui aan. Hij zwerft door de stad en raakt geleidelijk steeds meer verdwaald in de schoonheid en historie ervan. Met het aanbreken van de tijd na de Omwenteling besluit hij – uit onvrede met de tijd waarin hij leeft – gebruik te maken van de kansen die de nieuwe verhoudingen te bieden hebben. Hij gaat bij de politie.
Je nek uitsteken en die voorbeeldig breken – was dat geen geniaal alibi voor degene die met het gevoel leefde in de verkeerde tijd te zijn geboren?
Bij een van zijn eerste grote zaken verzuimt hij zijn plicht, met een dodelijk slachtoffer en ontslag als gevolg. Toevallig is hij enkele dagen na zijn ontslag getuige van een moordaanslag in een kerk, met als gevolg dat zijn oude werkgever hernieuwde interesse in hem toont. Hij wordt gevraagd de Duitse ridder Gmünd op diens verzoek te begeleiden. Gmünd doet onderzoek naar de mogelijkheden van renovatie van oude kerken in de Praagse wijk Nové Město (Nieuwe Stad). ¤vach wordt vanwege zijn historische kennis gevraagd hem te begeleiden, bijgestaan door de jonge agente Rosetta. Het stedenbouwkundig onderzoek krijgt echter een luchtje, als de volgende moord zich in Nové Město aandient...
Miloš Urban (1967) studeerde Engelse en Scandinavische taalen letterkunde in Praag en Oxford. Hij werkt als vertaler en redacteur en debuteerde als romanschrijver in 1999 met De wraak van de bouwmeesters (Sedmikostelí), dat met lovende kritieken werd ontvangen. Inmiddels is zijn tweede boek, getiteld Hastrman (Waterman), verschenen (2001) en bekroond met de Magnesia Litera prijs. Er wordt gezegd dat met Urban een nieuwe stroming in de Tsjechische literatuur is aangebroken, als reactie op de snelle en hevige veranderingen die Tsjechië in de laatste jaren heeft doorgemaakt. Urban steekt niet onder stoelen of banken dat hij niet altijd positief tegen over deze veranderingen staat. Zijn drijfveer bij het schrijven is voornamelijk onvrede. Onvrede over deze tijd, waarin hij zich niet thuis voelt. Onvrede over het gebrek aan schoonheid met name in de literatuur. ‘Mij interesseert het scheppen van een nieuwe wereld, omdat ik met deze niet tevreden ben’.1
Schoonheid is dan ook het centrale thema in De wraak van de bouwmeesters. Door het oude genre van de gothic novel in een nieuw jasje te steken creëert Urban een alternatief voor de wereld waaruit hij zo graag wil ontsnappen. In de laatste dagen van de twintigste eeuw schildert hij tegen het mooist denkbare decor – Praag, moeder aller steden – het relaas van een door het verleden geobsedeerde jongen waarvan er in Praag ogenschijnlijk dertien in een dozijn rondlopen. Deze antiheld raakt betrokken bij een geheimzinnige broederschap die zich als taak heeft gesteld de glorie en de schoonheid van het veertiende-eeuwse Praag te herstellen en te behouden. De ‘goddeloze handelingen’ van de twintigste-eeuwse kunstenaars moeten worden gewroken; de jongeren die de nieuwe massacultuur omarmen worden met hun eigen skateboards vermoord.
Onze minachting voor de creativiteit van onze voorouders is verschrikkelijk en we zullen ervoor boeten. We verstaan het best de kunst van het afbreken en het liefst beginnen we weer vanaf nul, op een groene weide waar je maar beton op hoeft te storten. Als het maar eenvoudig is, als het maar doelmatig is.
Urbans eigen visie ligt er erg dik bovenop en hij weet zich niet genoeg te distantiëren van zijn hoofdpersoon, maar daarmee is wel de voornaamste kritiek geleverd. In de vierentwintig hoofdstukken, die elk met enkele dichtregels uit de Engelse (T.S. Eliot) of Tsjechische (R. Weiner) poëzie worden ingeleid, trekt hij alle literaire registers open om zijn ‘literaire thriller’ – zelf spreekt hij liever van horrorroman – te verwezenlijken. Via ingewikkelde taalconstructies – waar de vertaler een hele dobber aan moet hebben gehad, maar wel mooi uit is gekomen – en gruwelijk accurate beschrijvingen ontstaan drie verhaallijnen, die zich in twee verschillende werelden ontwikkelen: een mysterieuze wereld en wereld van de twintigste eeuw, die haar einde nadert.
Achter het arsenaal aan opgevoerde personages gaat een constructie schuil die volgens de Tsjechische literatuurwetenschapster Daniela Hodrová typisch is voor de categorie romans waartoe de gothic novel gerekend wordt, de ‘initiatie-romans’. Deze romans zijn opgebouwd uit een driehoeksverhouding tussen drie karakters: de adept, de inwijder en de maagd. De rol van inwijder vervult hier Gmünd, die als taak heeft de adept (Švach) in te wijden en voor te gaan in het ritueel, dat ik om het leesplezier niet te bederven niet zal prijsgeven. De rol van de maagd wordt vervuld door Rosetta, die als taak heeft om de adept toegang te verschaffen tot de tweede, magische wereld. Deze driehoeksverhouding moet zich binnen een besloten ruimte afspelen, in dit geval de wijk Nové Město. Daarnaast is de tegenstelling tussen deze besloten wereld en zijn tegenhanger, de periferie, van belang voor de derde verhaallijn, waarover ik ook verder niets zal prijsgeven.
Ironisch is dat de invloed van zijn voorgangers, die Urban juist ontkent – hij noemde Hrabal ooit saai –, onmiskenbaar aanwezig is. De verwijzing naar Kafka is snel gemaakt, en ook de negentiende-eeuwse schrijver J. Arbes – de laatste die in de Tsjechische literatuur een soort gothic novels schreef – klinkt in het boek door. Het kiezen van een antiheld als hoofdpersoon zou geïnterpreteerd kunnen worden als een verwijzing naar Hašeks Brave soldaat Švejk, om over de klankgelijkenis in beide namen maar te zwijgen. Ook zou het lichte verzet tegen alle invloeden van buitenaf waar Tsjechië nu aan bloot staat, gezien kunnen worden als laatste stuiptrekking van de Narodní obrození (het proces van nationale bewustwording dat in de negentiende eeuw werd ingezet), om de Tsjechen te herinneren aan het feit dat hun eigen cultuur niet voor andere onder hoeft te doen.
Hoewel Urbans thematiek fris is en voortkomt uit recente gebeurtenissen, blijft het verhaal een onmiskenbaar Tsjechisch smaakje hebben. Als Urban met deze roman een statement had willen maken over kunst, schoonheid en het Tsjechië van de jaren negentig, dan is hij daar naar mijn mening helaas niet echt goed in geslaagd. Lange tijd had ik de indruk dat hij alle registers van zijn schrijverschap open zou trekken om de lezer mee te nemen naar het hoogtepunt waarop hij met het gewraakte verleden zou breken. Na een complexe en breed opgezette aanzet wordt het verhaal echter in de laatste twee hoofdstukken bijna afgeraffeld. Natuurlijk is dat het recht van de schrijver, maar het geeft je het gevoel afgescheept te worden met een anticlimax .
Misschien is dat ook wel het probleem van het genre van de literaire thriller. Is het een detective met literaire trekjes of is het literatuur met een verhoogd spanningselement? Bij een thriller verwacht je een briljante ontknoping, terwijl je bij een breed opgezette roman geen haastig einde verwacht.
Na het lezen van De wraak van de bouwmeesters blijf je dan ook met vragen zitten, maar dat is geen reden om het boek niet te lezen. Onder aanvoering van Urban heeft de Tsjechische literatuur haar eerste grote stap in de eenentwintigste eeuw gezet. Op weg naar meer schoonheid en nieuwe werelden: de wegen leiden ditmaal naar Praag.
Yuri de Boer
Julia Stoilova, Een knipoog van de koningin. Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 2002. 368 p.
Julia Stoilova begint haar ‘gedeeltelijk autobiografische roman’ zoals ze haar boek op de achterflap noemt, in Bulgarije waar hoofdpersoon Wanja opgroeit en later gaat studeren. Ze beschrijft de sfeer in het Bulgarije van de jaren vijftig met de verplichte optochten, de marxistisch-leninistische opvoeding en de realiteit van een ‘wereldbeeld verscheurd door botsing van een fraaie ideologie met de snode realiteit’. Als kind ervaart ze dat je gedrag voortdurend als ‘afwijkend’ wordt bekritiseerd, terwijl je toch zo je best doet… Op een feestje van een schoolvriendje met ‘onberispelijke’ouders krijgt Wanja in het bijzijn van alle feestvierders de partijloze status van haar ouders ingewreven en wordt ze vervolgens vernederd door de moeder van het jarige jongetje: wie van de jongens van het kinderpartijtje het eerst de dan nog stevige Wanja naar een bepaalde plaats kan dragen, krijgt de hoofdprijs: een slof westerse sigaretten!
Op de Bulgaarse scholen luidt de beoordeling steevast ‘gemiddeld’als je geen functie of connecties in de partij hebt, meer kan je er niet van maken. Ook in haar studietijd wordt het haar al snel duidelijk dat je om een geslaagd academicus te zijn vooral niet hoeft te presteren: alleen de juiste partijdiscipline is vereist. Later in Nederland merkt ze tot haar verbazing dat daar de situatie op de universiteiten uiteindelijk niet veel anders is. Daar heersen nepotisme, krijgen managers een riant salaris voor het ontwrichten van een toch redelijk functionerend geheel, vormen free lancers en mensen met deeltijdcontracten een soort leger van uitgebuitenen, naast de zittende gepriviligeerden die alles vergoed krijgen en wordt argwanend gekeken naar mensen die hun nek willen uitsteken of willen promoveren. Ook vindt ze het niveau van het onderwijs er verontrustend laag.
Tijdens haar studie ontmoet ze een Nederlandse academicus. Ze trouwen en vestigen zich in Nederland. Terugkeer naar Bulgarije is dan niet meer mogelijk: door haar huwelijk met een buitenlander is ze een ‘klassenvijand’ en ‘verraadster’ geworden. En in Nederland aangekomen merkt zij dat er alleen maar belangstelling is voor een dun laagje Bulgaarsheid.
‘En, wat zijn je eerste indrukken van Nederland’, vroeg iedereen. Wanja had hopelijk een spontaan ogende formule verzonnen, die beleefdheid aan eerlijkheid koppelde. ‘Het is, eh… zo anders!’ Men knikte diepzinnig. Zelden raadde iemand dat ze niet alleen bedoelde ‘anders dan bij ons’, maar ook ‘anders dan verwacht’.
Ze moet zich aanpassen, maar waaraan? Aan het niveau van de gesprekken van Sjakelien en andere vrouwen waar zij in de eerste jaren mee opgescheept zit in de eenzame gevangenis van de doorzonwoning ‘onder de rook van Rotterdam’? Je mag er vooral niet dieper op iets in willen gaan, het belangrijkste refrein luidt immer weer: ‘oh, wat leuk’. Of moet ze zich aanpassen aan het niveau van de zo teleurstellende Nederlandse gastvrijheid?
Als Wanja midden jaren zeventig naar werk solliciteert, krijgt ze meermalen te horen dat ze overgekwaliceerd is, of een terechtwijzend ‘moet u niet bij uw kinderen blijven?’ En de vrouwen van de vrouwenbond zijn verontwaardigd dat Oost-Europese vrouwen hun werk willen afnemen.
Na de Val van de Muur komt er plotseling een radicale omslag: eerst is Wanja lange tijd genegeerd, nu is men opeens een al oor, vol medeleven, begrip en belangstelling. Herhaaldelijk wordt ze uitgenodigd voor lezingen. Toch merkt ze vaak dat aan de discussietafels nog steeds de spreuk: ‘voor u, over u, en zonder u’ geldt.
Het was haar al vaker opgevallen: westerlingen wisten weinig van Oost-Europa. Ze schoren al die landen in een regio over één kam, slikten soms zelfs marxistische of nationalistische propaganda voor zoete koek en veronderstelden dat het daar [De Balkan, E.C.] altijd al een kruitvat was geweest. De eeuwenlange inmenging van westerse mogendheden in de regio op jacht naar eigen imperiale politieke doelen werd doodgezwegen. Als je probeerde een wat genuanceerder beeld te schetsen, kwam het wantrouwen bovendrijven, verspreidde zich als een olievlek uit een lekkende tanker: wat kan een Oost-Europeaan weten? Ze kennen daar alleen hun eigen propaganda!
Julia Stoilova heeft inmiddels vele artikelen gepubliceerd in kwaliteitskranten en in diverse literaire tijdschriften. Daarnaast doceert ze Bulgaars aan de Universiteit van Amsterdam.
Stoilova’s boek is een moedig en belangrijk boek door haar intelligente en met humor geschreven portret van een Bulgaarse vrouw die zich in de jaren zeventig in Nederland vestigt en het leven in Bulgarije en Nederland met elkaar vergelijkt. Er wordt weleens vergeten dat in de Nederlandse geschiedenis de hier aanwezige buitenlanders vaak een groot aandeel hadden in de bloei van ons land. Zonder uitwisseling of confrontatie van en met verschillende identiteiten houd je in Nederland een zelfgenoegzaamheid over die alleen maar kan uitmonden in middelmatigheid. Maar het is ook zo dat Wanja als immigrant, ter bescherming van haar eigen bewustzijn en identiteit, verwachtingen heeft die ook niet vrij van vooroordelen en/of stereotypen zijn. Maar dat doet niets af aan de scherpte van haar observaties. De fictie over haarzelf is verweven met ware gebeurtenissen en omstandigheden. Stoilova’s boek bevat tal van rake, kritische en soms grappige beschouwingen over ‘de Nederlander’ en zijn taal.
Eveline Citron-Schlatmann