Begin oktober 2002 was de Russische schrijver Vladimir Vojnovitsj (geboren in 1932) op bezoek in Antwerpen naar aanleiding van Het Andere Boek, waar hij zijn nieuwste roman voorstelde.1 Een mooie aanleiding voor een gesprek met de gevierde schrijver, temeer daar ik dacht dat zijn satirische pen na de grote toekomstroman Moskou 2042 opgedroogd was en in het postcommunistische Rusland geen voedingsbodem meer zou vinden. Maar dit was buiten de waard gerekend: in 2000 verscheen in Moskou een nieuwe, omvangrijke roman van de populaire satiricus.
De roman Monumentale propaganda vertelt het niet al te ingewikkelde verhaal van de fanatieke partijvoorzitster Aglaja Stepanovna Revkina die in 1949 per se een standbeeld voor Stalin wil plaatsen in haar provinciestadje Dolgov, alhoewel er verzet is – het land is nog aan het herstellen van de oorlog. Maar ze krijgt haar zin en het beeld komt er. Na het 20e en vooral na het 22e partijcongres begint alles te veranderen: Stalins vroegere handlanger Nikita Chroesjtsjov ontmaskert nu de misdaden van ‘de grote leider’ en de harde stalinist Revkina is nu ineens niet meer graag gezien in de partij. Ze moet zelfs haar partijkaart inleveren, omdat ze het niet eens is met de ‘generale lijn’ van de partij – de fervente stalinofiel behoort nu tot de oppositie! Op een dag wordt het standbeeld van zijn sokkel gelicht en afgevoerd, maar Aglaja kan de arbeiders ertoe overhalen het beeld op haar appartement af te leveren – ze kan nu dag en nacht dromen van haar held. Het regent klachten van de buren dat er barsten komen in het plafond, maar Aglaja koopt met haar spaarcenten de controleurs om en Josif Vissarionovitsj blijft in haar woonkamer staan. Natuurlijk doen er allerlei (gogoliaanse) geruchten de ronde dat het standbeeld ’s nachts tot leven zou komen.
Met de komst van Brezjnev en Co (1964) leeft Aglaja op: gaan ze nu eindelijk afrekenen met het ‘rotte liberalisme van de Kletskop’?2 In 1969 verschijnt er over haar in de plaatselijke partijkrant een lovend artikel; ook het feit dat ze een prachtig beeld bewaart, wordt vermeld (de restalinisering is in volle gang). De dag erop wordt ze gerehabiliteerd in de partij en krijgt ze een snoepreisje naar een kuuroord in Sotsji. Maar het feest blijft niet duren. De volgende vijfentwintig jaar zijn één groot zwart gat in het leven van Aglaja en in het boek: de ontgoochelde staliniste heeft voor niets nog interesse nu haar idool niet echt gerehabiliteerd wordt; ze vervalt in een kwarteeuw durend ‘somnambulisme’. Als ze midden jaren negentig weer tot leven komt, is Dolgov voor haar onherkenbaar geworden: de vroegere partijman is nu diaken, de plaatselijke dissident is naar Israël geëmigreerd, de buurt wordt onveilig gemaakt door kleine criminelen, haar gebouw wordt onbewoonbaar verklaard, in de winkel kost de wodka geen 3,62 roebel meer, maar 25.000...
Dan springt het verhaal over op de biografie van de vrienden Ivan Zjoekov en Sanja Zjerdik. Ivan werd wegens dissidentie eerst veroordeeld en vervolgens naar Afghanistan gestuurd, vanwaar hij als een levend lijk terugkeert. Zijn grootmoeder belooft hem te wreken; samen richten ze het firmaatje ‘Vuurwerk’ op en slaan de weg van de terreur in. Tot overmaat van ramp heeft een ‘nieuwe rijke’ onder het appartementsgebouw van Aglaja een geneeskrachtige bron ontdekt. Gelukkig wordt de ontdekker uit de weg geruimd door zijn concurrent. In 1995 komt een oude partijman haar oproepen om nog eens in de bres te springen voor het vaderland dat in gevaar is (in de greep van het anticommunisme). Ze ondergaat een alcoholontwenningskuur en stopt met roken – voor de goede zaak (een communist moet een voorbeeld zijn!). Ze trekt met andere communisten naar Moskou voor een 7 november optocht, maar tijdens schermutselingen met de politie loopt ze een hersenschudding op. Als ze terugkomt in Dolgov, zijn ze het voetstuk van zijn beeld aan het gereedmaken voor de herplaatsing van Stalins standbeeld de volgende dag. Juist op die dag wil Ivan Zjoekov zich wreken voor zijn verminkingen in Afghanistan: hij laat heel het gebouw in de lucht vliegen – met Aglaja en haar onsterfelijke held Stalin erbij.
Alhoewel het verhaal van de oude communiste en de jonge Afghanistan-veteraan op het einde van de roman samenkomt, is het overstappen op de biografie van Zjoekov en Zjerdik toch niet de sterkste kant van de roman. Het was Vojnovitsj duidelijk om de figuur van Aglaja te doen (die al voorkwam in zijn hoofdwerk Ivan Tsjonkin) en hij zat blijkbaar wat in zijn maag met de lange Brezjnev-periode en de daarop volgende perestrojka, die in het leven van Aglaja niet behandeld wordt. Van Aglaja heeft hij overigens een boeiend portret geschetst: een sovjetmens die tot de laatste snik in de genialiteit van Stalin blijft geloven – alle glasnost, perestrojka en BBC-programma’s ten spijt.
Tijdens het gesprek deed Vojnovitsj me zijn laatste boek cadeau: ‘Portret tegen de achtergrond van een mythe’.3 Ik heb het in één ruk uitgelezen, niet alleen omdat ik een bewonderaar van Vojnovitsj ben, maar omdat het tenslotte over een van de grote literatoren van onze tijd gaat. Net zoals zijn anti-utopische roman heeft ook dit nieuwe boek een storm van reacties losgemaakt. Velen konden maar niet begrijpen dat hij weer een boek over Solzjenitsyn had geschreven; daarop antwoordde de auteur (niet helemaal ten onrechte) dat zijn toekomstroman Moskou 2042 niet over Aleksandr Solzjenitsyn gaat, maar over Sim Simytsj Karnavalov.4 Velen vonden dat hij ‘de grote tijdgenoot’ belasterd had. Om zijn mening over Solzjenitsyn duidelijk te maken beschrijft Vojnovitsj stap voor stap de geschiedenis van zijn kennismaking met de toekomstige Nobelprijswinaar: Solzjenitsyns eclatante successen in het tijdschrift Novy mir (Nieuwe wereld), zijn ophefmakend verhaal Een dag van Ivan Denisovitsj, zijn twee grote romans In de eerste cirkel en Kankerpaviljoen en tenslotte zijn heroïsche tweegevecht met de sovjetautoriteiten na het toekennen van de Nobelprijs. Voor deze gigant stond de provinciaal Vojnovitsj in grenzeloze bewondering. Dan komt geleidelijk de ontgoocheling en ontnuchtering: de lectuur van De Goelag Archipel heeft zijn opvattingen (over het communisme, de sovjetmaatschappij, de kampen) niet veranderd, maar wel die over de auteur. De figuur van Solzjenitsyn bleef de emigrant Vojnovitsj boeien (wie niet?) en hij las al zijn werken – maar met hoe langer hoe meer tegenzin. Vooral zijn historische cyclus over de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie is volgens Vojnovitsj onverteerbare lectuur in een soms onbegrijpelijk Russisch. Ook deel twee van zijn memoires5 – het vervolg op Het kalf stoot de eik – en zijn talrijke interviews en lezingen in het Westen vielen bij de satiricus in slechte aarde.
De waslijst van beschuldigingen aan het adres van Solzjenitsyn is lang:
- overal manifesteert hij zich als antisemiet (zelfs in het in 2001 uitgekomen ‘Tweehonderd jaar samen’,6 dat integraal aan het samenwonen van Russen en joden is gewijd); ook andere volkeren in het GOS heeft hij op hun tenen getrapt (de Oekraïeners, de Kazachen in zijn essay Hoe moeten we Rusland inrichten?). Hij is een moedig man (geweest), maar zonder respect voor de ander en voor de andere mening (‘ik heb geen respect voor moed zonder edelmoedigheid’).
- hij is een literair opportunist: in Amerika heeft hij begrepen dat religiositeit een belangrijke rol speelt bij het publiek, daarom maakt hij van zijn helden gelovige mensen.
- over iedereen heeft hij zich minachtend uitgelaten, ook over de dissidenten, terwijl hij nauwgelet elke uitspraak over zichzelf verzamelt en negatieve nooit vergeet en vroeg of laat wreekt.
- zijn uitlatingen over Amerika en het Westen in de tijd dat hij in ballingschap zat, zijn eenzijdig – bovendien kon Solzjenitsyn Amerika niet kennen, want hij had er geen contacten en leefde er volledig geïsoleerd; zijn informatiebron lijkt eerder de antiwesterse propaganda van de Sovjets te zijn.
- Solzjenitsyn heeft de publicatie van Moskou 2042 en het uitzenden ervan door The Voice of America proberen tegen te houden.
- Vojnovitsj vindt Solzjenitsyn ‘een historische persoonlijkheid, maar qua artistieke kwaliteiten reikt hij helemaal niet aan de grote literatuur...’Vele fans van Solzjenitsyn verwarren burgerlijke moed met literair talent: hij had het eerste in grote mate, maar het tweede ontbeert hij...
- tenslotte zou Solzjenitsyn de mensen wel voorgehouden hebben niet te liegen,7 maar zelf draait hij zijn hand er niet voor om om biografen en journalisten wat voor te liegen als het maar past in zijn grote strategie: van zichzelf een held en heilige te maken.
Het ontmaskerende boekje van Vojnovitsj zal heel waarschijnlijk de Nederlandse lezer niet bereiken, tenslotte liggen wij niet wakker van de interne Russische keuken. De beweegreden van de criticus lijkt me in elk geval nobel: in een land dat zich zo vaak heeft laten (mis)leiden door idolen is het gevaarlijk achter een nieuwe afgod aan te lopen.
E.W. Neem nu uw Tsjonkin. Was die echt niet aanvaardbaar?
V.V. Niet aanvaardbaar. Omdat de held van de sovjetliteratuur moest beantwoorden aan allerlei voorschriften. En mijn Tsjonkin – ‘klein van formaat, met kromme benen...’– kwam niet tegemoet aan die clichés.
E.W. Maar toch waren er ongewone helden in de sovjetliteratuur, bijvoorbeeld in de dorpsliteratuur, sommige helden van Valentin Raspoetin beantwoordden ook niet aan die clichés.
V.V. Juist, maar die dorpsschrijvers zijn veel later op de proppen gekomen, en in het dorp kon best een idioot rondlopen met ‘flaporen’, maar niet in het leger! Pas toen Raspoetin al een klassieker was, schreef hij dat verhaal over die deserteur uit het leger.9 Hij kon zich dat veroorloven. Later (in 1989 of zo) heeft hij over mijn Tsjonkin geschreven dat dat personage een belediging voor Rusland is. Ik heb hem daarop geantwoord: neemt u me niet kwalijk, maar ú schreef over een deserteur, ik over een held... Die dorpsschrijvers werden tegen de dissidenten uitgespeeld en daarom mochten ze meer dan anderen.
E.W. Begrijpt u waarom Raspoetin zich zo over uw personage uitgelaten heeft?
V.V. Schrijvers zoals Bjelov en Raspoetin bevonden zich in een heel voordelige positie: de autoriteiten hadden de dissidenten eruit gegooid, de dorpsschrijvers vervingen hen – het volk zag hen als dissidenten en zij zagen zichzelf als dissidenten die door de machthebbers geduld werden. Raspoetin kreeg de ene prijs na de andere, hij werd zelfs Held van de Socialistische Arbeid, Bjelov ook. En toen de perestrojka begon, kregen ze concurrenten, en ik bleek een van de concurrenten te zijn. En toen ook de verboden literatuur terugkwam (Platonov bijvoorbeeld), draaide Bjelov zijn hand er niet voor om om te beweren dat die niets te betekenen had. Terwijl iedereen dacht dat de dorpsschrijvers tegenstanders van het sovjetregime waren, begonnen ze nu weerzinwekkende aspecten van dat regime te verdedigen. Toen het conflict tussen Gorbatsjov en Ligatsjov uitbrak, kozen ze allemaal de partij van de orthodoxe Ligatsjov.
E.W. U hebt twintig jaar in het Westen gewoond. twintig jaar is niet weinig. Hoe kijkt u nu aan tegen deze twintig jaar ballingen schrijverschap? Als u nu de balans opmaakt, bent u dan tevreden over wat u in die tijd gepresteerd hebt?
V.V. In de eerste helft van mijn leven heb ik er nooit aan gedacht dat ik ooit eens in het Westen zou kunnen terechtkomen. En later wilde ik ook helemaal niet naar het Westen. Toen ik er dan uiteindelijk belandde, was dat voor mij een shock, ik kon me maar moeilijk aanpassen, maar daarna ben ik gaan beseffen dat die verbanning voor mij een geschenk uit de hemel was, dat ik heel veel ontbeerd zou hebben, indien ik niet in het Westen terecht was gekomen. Omdat ik het heel belangrijk vond om van een afstand te kijken naar wat er gebeurde. Ik ben dus tevreden dat ik in het Westen heb gezeten. Wat nu de veel gehoorde mening betreft dat een Russische schrijver in het buitenland zou opdrogen, zijn talent zou verliezen, dat is nooit zo geweest. Nabokov is in het Westen tot volle bloei gekomen, je kunt toch niet zeggen dat Boenin in het Westen geen grote dingen geschreven heeft, over Gogol hebben we het al gehad. Onze emigratie had het ook niet zo moeilijk als de eerste golf. Ik kon contact blijven houden met mijn vrienden in Rusland, via radio en kranten bleef ik op de hoogte van wat er gebeurde. Ik voelde me dus niet geïsoleerd, zoals de Russische emigranten direct na de Revolutie of zelfs na de Tweede Wereldoorlog.
E.W. Hoe lang heeft die shock geduurd?
V.V. Een jaar of drie. Al in 1982 begon ik aan mijn roman Moskou 2042, maar in het begin ging het schrijven moeizaam.
E.W. Zou uw werk een andere wending hebben genomen, indien u in de Sovjetunie was gebleven?
V.V. Alles hangt af van de omstandigheden waarin ik zou hebben moeten werken. Indien ik binnen het kader van het socialistisch realisme had moeten schrijven, had ik me willens nillens moeten aanpassen. Eigenlijk kan ik het me moeilijk voorstellen. Ik was toen in zo'n situatie gemanouvreerd, dat ik nergens meer heen kon; wat iemand als Trifonov mocht, zouden ze mij nooit toegestaan hebben. Waarschijnlijk zou ik voor de bureaula geschreven hebben.
E.W. In de jaren tachtig verscheen in Amerika een boek over het toch wel intrigerende thema ‘de weldaad van de censuur’.10 Bent u het daarmee eens – dat de censuur weldadige voorwaarden creëert voor de schrijver?
V.V. De belangrijkste censor in de Sovjetunie, was, dacht men, de Glavlit, maar volgens mij is het de angst. De sovjetcensuur heeft de literatuur geen enkele dienst bewezen. Onder de tsaristische censuur is de grote Russische literatuur ontstaan, wat erop zou kunnen wijzen dat censuur tot op zekere hoogte nuttig kan zijn; de sovjetliteratuur daarentegen zou Gogols Verhaal over hoe Ivan Ivanovitsj met Ivan Nikiforovitsj overhoop kwam te liggen nooit geduld hebben, alhoewel daar geen woord tegen het regime in staat. Het verhaal is heel pessimistisch en dat zou niet kunnen voor de sovjetcensor. Onder die censor zou een Gogol al helemaal niet hebben kunnen bestaan. Een schrijver als Tsjechov zou onder het sovjetregime ook ondenkbaar zijn. En sommige schrijvers (Boelgakov, Platonov) konden bestaan omdat ze buitenstaanders, outlaws waren, omdat ze buiten het systeem stonden – ze bestonden niet dank zij, maar in weerwil van het sovjetsysteem. In de sovjetliteratuur bestonden ze niet. Daarom vind ik dat de sovjetmacht en -censuur uitsluitend noodlottig is geweest voor de literatuur.
E.W. Voor velen is het een vaststaand feit dat u in Moskou 2042 een parodie op Solzjenitsyn brengt...
V.V. Daar ben ik het absoluut niet mee eens...
E.W. U begrijpt natuurlijk dat velen het product van ’s schrijvers fantasie verwarren met de werkelijkheid en per se een prototype willen vinden (wie stond model voor Natasja Rostova?). Ik aanvaard uw standpunt dat u niet Solzjenitsyn op het oog had, maar staat u me de vraag toe: met wie zou u nog eens willen afrekenen in een literair werk?
V.V. Denkt u nou niet dat ik sluw wil zijn, maar ik wil met niemand rekeningen vereffenen, noch met Solzjenitsyn, noch met iemand anders. Ook in mijn nieuwe boek (over Solzjenitsyn) doe ik dat niet. Ik heb het over een fenomeen in de Russische geschiedenis: protopope Avvakoem, Bakoenin, Stepan Razin... afvalligen, vijanden van het regime (ik schat Solzjenitsyn trouwens lager in). Ik wilde dat voor ons zo belangrijke verschijnsel beschrijven en helemaal geen afrekening brengen. Dat heeft me een conflict opgeleverd met zijn aanhangers, maar eigenlijk vind ik zijn portret in Moskou 2042 een goedaardige parodie, in zijn plaats zou ik trots zijn.
E.W. Over wie van uw tijdgenoten zou u nog willen schrijven?
V.V. Ik ben nu bezig met mijn memoires, ik zou nog willen schrijven over Aleksander Tvardovski en Viktor Nekrasov (ik hield veel van Nekrasov, hij was zo ontroerend).
E.W. Volgt u op de voet wat er in Rusland aan literatuur verschijnt?
V.V. Voor in het vliegtuig heb ik Een held van onze tijd meegenomen, om het nog eens te herlezen.
E.W. Wat víndt u van Makanin?
V.V. Ik heb het natuurlijk over Lermontov.11 Veel van mijn leeftijdgenoten zijn nu bezig de klassieken te herlezen. De moderne Russische literatuur vind ik niet heel interessant. Het proza van Poesjkin herlees ik graag, van Tolstoj bepaalde stukken, maar de modernen vind ik saai. De moderne Russische literatuur maakt een crisis door, doordat ze in een voor haar ongewone situatie terecht is gekomen. Ze heeft altijd onder de censuur geleefd en generaties lang gedroomd van het moment dat de vrijheid zou aanbreken. Wat zien we nu: voor het eerst in onze geschiedenis is er vrijheid, maar geen literatuur! Onze literatuur is blijkbaar zoals een diepwatervis: hij komt aan de oppervlakte en pats, spat uit elkaar. Onze literatuur moet leren leven met en in de vrijheid.
E.W. Maar de volle vrijheid heeft u toch niet verhinderd interessante werken te schrijven?
V.V. Weet u, ik voelde toch ook altijd een bétje die druk, niet alleen in het begin van mijn ballingschap, maar zelfs nu nog. Daar komt bij dat de schrijver in Rusland, u weet wel, iets speciaals is: hij is meer dan alleen maar een schrijver, hij heeft ook een missie te volbrengen; bij ons heeft vooral Solzjenitsyn dat heel sterk aangevoeld. Maar het geldt ook voor andere schrijvers en zelfs – een beetje – voor mij. Ook ik vind dat een schrijver – in tegenstelling tot andere mensen – eerlijker moet zijn, moediger, hij moet de waarheid spreken, hij moet het woord naar de mensen brengen. En dan helpt het toch, het gevoel dat je woord op zijn waarde wordt geschat, dat er naar uitgekeken wordt. Ik geef toe dat ik dat ook voelde, wellicht was dat gevoel vals, maar het was en is er, om eerlijk te zijn, nog altijd. Maar nu bestaat die behoefte niet meer, de schrijver spreekt niet meer tot een gesloten, totalitaire samenleving, die van de schrijver van alles en nog wat verwacht. Nu gaat de mens met zijn problemen naar een advocaat, een psycholoog, seksuoloog, hij gaat naar de kerk.
E.W. Eigenlijk hebt u die vrijheid nooit nodig gehad?
V.V. Ik denk dat wat mij gered heeft de omstandigheid is dat ik nooit een formele opleiding gekregen heb, want dan zou ik met de theorie van het marxisme–leninisme in aanraking gekomen zijn. Toen ik begon te schrijven, riep men van alle kanten: maar wat schrijft u toch, dat kan nooit door de beugel! Maar ik begreep het niet, want ik kende al die kunstmatige regels niet, ik was naïef zoals Tsjonkin. Er steekt iets van mezelf in Tsjonkin.
E.W. Bent u echt naïef of houdt u zich van de domme?
V.V. Laten we zeggen dat ik naïef was, dat ben ik nu niet meer, maar iets is ervan overgebleven. Ik was oprecht naïef en eerlijk tegelijkertijd. Ik kon niet anders. Ook niet toen ze me sloegen en verjoegen. En nu ik zeventig geworden ben, word ik van alle kanten aangevallen [wegens mijn boekje over Solzjenitsyn], maar ik heb me voorgenomen eerlijk te blijven tot de laatste snik. Ik heb gemerkt dat wanneer een schrijver eerlijk is hij vroeg of laat toch aanvaard wordt: vandaag de grond in geboord, morgen geaccepteerd, omdat hij niet liegt.