Emmanuel Waegemans



Vladimir Vojnovitsj of heeft een vrije samenleving nog behoefte aan satire?






Vladimir Vojnovitsj

Begin oktober 2002 was de Russische schrijver Vladimir Vojnovitsj (geboren in 1932) op bezoek in Antwerpen naar aanleiding van Het Andere Boek, waar hij zijn nieuwste roman voorstelde.1 Een mooie aanleiding voor een gesprek met de gevierde schrijver, temeer daar ik dacht dat zijn satirische pen na de grote toekomstroman Moskou 2042 opgedroogd was en in het postcommunistische Rusland geen voedingsbodem meer zou vinden. Maar dit was buiten de waard gerekend: in 2000 verscheen in Moskou een nieuwe, omvangrijke roman van de populaire satiricus.

De roman Monumentale propaganda vertelt het niet al te ingewikkelde verhaal van de fanatieke partijvoorzitster Aglaja Stepanovna Revkina die in 1949 per se een standbeeld voor Stalin wil plaatsen in haar provinciestadje Dolgov, alhoewel er verzet is – het land is nog aan het herstellen van de oorlog. Maar ze krijgt haar zin en het beeld komt er. Na het 20e en vooral na het 22e partijcongres begint alles te veranderen: Stalins vroegere handlanger Nikita Chroesjtsjov ontmaskert nu de misdaden van ‘de grote leider’ en de harde stalinist Revkina is nu ineens niet meer graag gezien in de partij. Ze moet zelfs haar partijkaart inleveren, omdat ze het niet eens is met de ‘generale lijn’ van de partij – de fervente stalinofiel behoort nu tot de oppositie! Op een dag wordt het standbeeld van zijn sokkel gelicht en afgevoerd, maar Aglaja kan de arbeiders ertoe overhalen het beeld op haar appartement af te leveren – ze kan nu dag en nacht dromen van haar held. Het regent klachten van de buren dat er barsten komen in het plafond, maar Aglaja koopt met haar spaarcenten de controleurs om en Josif Vissarionovitsj blijft in haar woonkamer staan. Natuurlijk doen er allerlei (gogoliaanse) geruchten de ronde dat het standbeeld ’s nachts tot leven zou komen.

Met de komst van Brezjnev en Co (1964) leeft Aglaja op: gaan ze nu eindelijk afrekenen met het ‘rotte liberalisme van de Kletskop’?2 In 1969 verschijnt er over haar in de plaatselijke partijkrant een lovend artikel; ook het feit dat ze een prachtig beeld bewaart, wordt vermeld (de restalinisering is in volle gang). De dag erop wordt ze gerehabiliteerd in de partij en krijgt ze een snoepreisje naar een kuuroord in Sotsji. Maar het feest blijft niet duren. De volgende vijfentwintig jaar zijn één groot zwart gat in het leven van Aglaja en in het boek: de ontgoochelde staliniste heeft voor niets nog interesse nu haar idool niet echt gerehabiliteerd wordt; ze vervalt in een kwarteeuw durend ‘somnambulisme’. Als ze midden jaren negentig weer tot leven komt, is Dolgov voor haar onherkenbaar geworden: de vroegere partijman is nu diaken, de plaatselijke dissident is naar Israël geëmigreerd, de buurt wordt onveilig gemaakt door kleine criminelen, haar gebouw wordt onbewoonbaar verklaard, in de winkel kost de wodka geen 3,62 roebel meer, maar 25.000...

Dan springt het verhaal over op de biografie van de vrienden Ivan Zjoekov en Sanja Zjerdik. Ivan werd wegens dissidentie eerst veroordeeld en vervolgens naar Afghanistan gestuurd, vanwaar hij als een levend lijk terugkeert. Zijn grootmoeder belooft hem te wreken; samen richten ze het firmaatje ‘Vuurwerk’ op en slaan de weg van de terreur in. Tot overmaat van ramp heeft een ‘nieuwe rijke’ onder het appartementsgebouw van Aglaja een geneeskrachtige bron ontdekt. Gelukkig wordt de ontdekker uit de weg geruimd door zijn concurrent. In 1995 komt een oude partijman haar oproepen om nog eens in de bres te springen voor het vaderland dat in gevaar is (in de greep van het anticommunisme). Ze ondergaat een alcoholontwenningskuur en stopt met roken – voor de goede zaak (een communist moet een voorbeeld zijn!). Ze trekt met andere communisten naar Moskou voor een 7 november optocht, maar tijdens schermutselingen met de politie loopt ze een hersenschudding op. Als ze terugkomt in Dolgov, zijn ze het voetstuk van zijn beeld aan het gereedmaken voor de herplaatsing van Stalins standbeeld de volgende dag. Juist op die dag wil Ivan Zjoekov zich wreken voor zijn verminkingen in Afghanistan: hij laat heel het gebouw in de lucht vliegen – met Aglaja en haar onsterfelijke held Stalin erbij.

Alhoewel het verhaal van de oude communiste en de jonge Afghanistan-veteraan op het einde van de roman samenkomt, is het overstappen op de biografie van Zjoekov en Zjerdik toch niet de sterkste kant van de roman. Het was Vojnovitsj duidelijk om de figuur van Aglaja te doen (die al voorkwam in zijn hoofdwerk Ivan Tsjonkin) en hij zat blijkbaar wat in zijn maag met de lange Brezjnev-periode en de daarop volgende perestrojka, die in het leven van Aglaja niet behandeld wordt. Van Aglaja heeft hij overigens een boeiend portret geschetst: een sovjetmens die tot de laatste snik in de genialiteit van Stalin blijft geloven – alle glasnost, perestrojka en BBC-programma’s ten spijt.

Tijdens het gesprek deed Vojnovitsj me zijn laatste boek cadeau: ‘Portret tegen de achtergrond van een mythe’.3 Ik heb het in één ruk uitgelezen, niet alleen omdat ik een bewonderaar van Vojnovitsj ben, maar omdat het tenslotte over een van de grote literatoren van onze tijd gaat. Net zoals zijn anti-utopische roman heeft ook dit nieuwe boek een storm van reacties losgemaakt. Velen konden maar niet begrijpen dat hij weer een boek over Solzjenitsyn had geschreven; daarop antwoordde de auteur (niet helemaal ten onrechte) dat zijn toekomstroman Moskou 2042 niet over Aleksandr Solzjenitsyn gaat, maar over Sim Simytsj Karnavalov.4 Velen vonden dat hij ‘de grote tijdgenoot’ belasterd had. Om zijn mening over Solzjenitsyn duidelijk te maken beschrijft Vojnovitsj stap voor stap de geschiedenis van zijn kennismaking met de toekomstige Nobelprijswinaar: Solzjenitsyns eclatante successen in het tijdschrift Novy mir (Nieuwe wereld), zijn ophefmakend verhaal Een dag van Ivan Denisovitsj, zijn twee grote romans In de eerste cirkel en Kankerpaviljoen en tenslotte zijn heroïsche tweegevecht met de sovjetautoriteiten na het toekennen van de Nobelprijs. Voor deze gigant stond de provinciaal Vojnovitsj in grenzeloze bewondering. Dan komt geleidelijk de ontgoocheling en ontnuchtering: de lectuur van De Goelag Archipel heeft zijn opvattingen (over het communisme, de sovjetmaatschappij, de kampen) niet veranderd, maar wel die over de auteur. De figuur van Solzjenitsyn bleef de emigrant Vojnovitsj boeien (wie niet?) en hij las al zijn werken – maar met hoe langer hoe meer tegenzin. Vooral zijn historische cyclus over de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie is volgens Vojnovitsj onverteerbare lectuur in een soms onbegrijpelijk Russisch. Ook deel twee van zijn memoires5 – het vervolg op Het kalf stoot de eik – en zijn talrijke interviews en lezingen in het Westen vielen bij de satiricus in slechte aarde.

De waslijst van beschuldigingen aan het adres van Solzjenitsyn is lang:

- overal manifesteert hij zich als antisemiet (zelfs in het in 2001 uitgekomen ‘Tweehonderd jaar samen’,6 dat integraal aan het samenwonen van Russen en joden is gewijd); ook andere volkeren in het GOS heeft hij op hun tenen getrapt (de Oekraïeners, de Kazachen in zijn essay Hoe moeten we Rusland inrichten?). Hij is een moedig man (geweest), maar zonder respect voor de ander en voor de andere mening (‘ik heb geen respect voor moed zonder edelmoedigheid’).

- hij is een literair opportunist: in Amerika heeft hij begrepen dat religiositeit een belangrijke rol speelt bij het publiek, daarom maakt hij van zijn helden gelovige mensen.

- over iedereen heeft hij zich minachtend uitgelaten, ook over de dissidenten, terwijl hij nauwgelet elke uitspraak over zichzelf verzamelt en negatieve nooit vergeet en vroeg of laat wreekt.

- zijn uitlatingen over Amerika en het Westen in de tijd dat hij in ballingschap zat, zijn eenzijdig – bovendien kon Solzjenitsyn Amerika niet kennen, want hij had er geen contacten en leefde er volledig geïsoleerd; zijn informatiebron lijkt eerder de antiwesterse propaganda van de Sovjets te zijn.

- Solzjenitsyn heeft de publicatie van Moskou 2042 en het uitzenden ervan door The Voice of America proberen tegen te houden.

- Vojnovitsj vindt Solzjenitsyn ‘een historische persoonlijkheid, maar qua artistieke kwaliteiten reikt hij helemaal niet aan de grote literatuur...’Vele fans van Solzjenitsyn verwarren burgerlijke moed met literair talent: hij had het eerste in grote mate, maar het tweede ontbeert hij...

- tenslotte zou Solzjenitsyn de mensen wel voorgehouden hebben niet te liegen,7 maar zelf draait hij zijn hand er niet voor om om biografen en journalisten wat voor te liegen als het maar past in zijn grote strategie: van zichzelf een held en heilige te maken.

Het ontmaskerende boekje van Vojnovitsj zal heel waarschijnlijk de Nederlandse lezer niet bereiken, tenslotte liggen wij niet wakker van de interne Russische keuken. De beweegreden van de criticus lijkt me in elk geval nobel: in een land dat zich zo vaak heeft laten (mis)leiden door idolen is het gevaarlijk achter een nieuwe afgod aan te lopen.



Ik begin mijn interview met een voor de hand liggende vraag: waarom hebt u uitgerekend nu uw roman Monumentale propaganda gebracht, in 2000, en niet bijvoorbeeld in het begin van de jaren tachtig, toen u net uit het land was gezet en dus allerlei redenen had om boos te zijn op de sovjetautoriteiten? Wat precies heeft u ertoe aangezet dit werk te schrijven?

V.V. Ik heb dit werk niet uit boosheid geschreven, maar uit een heel andere beweegreden. Bovendien ben ik lang geleden aan die roman begonnen, maar pas enkele jaren geleden heb ik mijn notities van de jaren zeventig weer ter hand genomen, ik heb het idee dikwijls terzijde geschoven, ik dacht dat het nu toch niemand meer zou interesseren. Maar geleidelijk kon ik me ervan vergewissen dat dit helemaal niet het geval was, dat er wel degelijk een reden was om dit boek te schrijven. En ik zette me weer aan het schrijven. En toen dan heel dat sovjetsysteem instortte, bleek dat het thema van dit boek niet alleen actueel was, maar zelfs actueler dan ervoor. En toen het boek dan verscheen, in 2000, dacht ik ook eventjes dat alles al achterhaald was, maar nu blijkt weer het tegendeel. U zult wel gehoord hebben dat er her en der plannen zijn om weer standbeelden voor Dzerzjinski op te richten, voor Stalin. En hier en daar in de provincie zou dat ook al gebeurd zijn, in Georgië zouden er zo’n vijftig standbeelden van Stalin weer opgedolven en ergens geplaatst zijn! Bij mij gaat het natuurlijk niet om een bepaald standbeeld, maar om de hartstocht voor afgoden (idolopoklonstvo) in Rusland, de behoefte om per se voor iemand een standbeeld op te richten en hem dan te aanbidden. Mijn roman eindigt daar niet toevallig mee: ze willen op de plaats waar vroeger Stalin stond een nieuw beeld plaatsen. Ik kende toen de naam Poetin niet, ik heb alleen geschreven dat het een standbeeld voor een kleine dictator zou worden, alle dictators zijn klein van formaat.

E.W. Het is dus de algemene atmosfeer in het land en niet een concreet voorval of een concrete persoon die u inspiratie heeft opgeleverd ?

V.V. U hebt daarnet opgemerkt dat Revkina al in Tsjonkin voorkwam. Wel, personages uit vorige boeken pik ik weer op en werk ze verder uit. Sommige episodes groeien uit tot onderwerpen van nieuwe boeken. Zo heb ik ook een tijdje met het idee gespeeld om de figuur van Gladysjev8 verder uit te werken, maar ik heb dat later weer laten varen.

E.W. Toen u jaren geleden definitief besloot deze roman te schrijven, vond u waarschijnlijk dat de zogenaamde persoonsverheerlijking (alhoewel dat een gigantisch eufemisme is) nog niet helemaal overwonnen was? Hoe kijkt u daar nu tegen aan? Vindt u dat die nu uitgebannen is?

V.V. Nee, die is niet overwonnen. En het gaat de dag van vandaag niet alleen om de Stalincultus, maar om de persoonsverheerlijking tout court, we zien dat er nu een nieuwe cultus in de maak is, namelijk die van Poetin. En dat gebeurt vanuit alle mogelijke kanten. Ik weet niet of de president dit wil, alhoewel ik geneigd ben te denken dat hij er niet tegen is.

E.W. Hij heeft er zich in elk geval nog niet tegen uitgesproken.

V.V. Heel zijn entourage doet eraan mee en oprecht – hij wordt geschilderd, men maakt gedichten over hem.

E.W. Is dat de cultus van de tsjekist?

V.V. Niet van de tsjekist, maar van de sterke persoonlijkheid.

E.W. Is de persoonsverheerlijking dan tenminste in de literatuur of de publicistiek overwonnen, verwerkt? Of verstopt men zich achter het argument dat het verleden beter onaangeroerd kan blijven en dat men zich beter met de toekomst kan bezighouden?

V.V. Ook in de literatuur is dat niet gebeurd. De Stalincultus is nu wel voor een groot deel verleden tijd, maar toch voelt men weer de behoefte om een nieuwe god te scheppen. Dat was ook in het verre verleden zo. Neem nou het heidendom in Rusland. Toen vorst Vladimir Rusland kerstende, werden de oude, heidense goden (Svarog, Stribog...) in de Dnjepr gegooid en begon men de nieuwe god te aanbidden. De behoefte bleef dus bestaan, dat zit er bij de Rus diep in.

E.W. Hebt u nog heldere herinneringen aan de Stalintijd?

V.V. En of! Toen ik een jaar of vier was, werd mijn vader gearresteerd. Hij was een communist, maar had eens gezegd dat het onmogelijk is om het communisme in slechts één land op te bouwen. Volgens hem moest dat in heel de wereld gebeuren om kans op slagen te hebben. De man werd dus gearresteerd, maar hij had geluk dat hij in 1936 werd opgepakt en dat het proces zo lang duurde (twee jaar); daardoor heeft hij dat verschrikkelijke jaar 1937 aan zich zien voorbijgaan. Toen het vonnis uiteindelijk viel, in januari 1938, bleek ineens dat de NKVD een beetje te ijverig was geweest, zijn boekje te buiten was gegaan, Jezjov ging voor de haaien en werd vervangen door Beria. Beria werd beschouwd als een ‘liberaal’, er werden zelfs mensen vrijgelaten, men sprak toen van ‘ontberisering’. En mijn vader kreeg in plaats van de kogel vijf jaar. ‘Slechts’ vijf jaar.

E.W. Dat noemde men toen toch een ‘pietluttige gevangenisstraf’ (detski srok)?

V.V. Juist, en die peulenschil werd erdoor gedraaid in vier jaar, want na vier jaar werd mijn vader gerehabiliteerd. Maar na zijn rehabilitatie heeft hij toch nog een jaar moeten zitten, hij werd pas in mei 1941 vrijgelaten. Op mij heeft dat allemaal een enorme indruk gemaakt. Ik vond toen al dat niet mijn vader de slechterik was, maar degenen die hem in de gevangenis hadden gegooid. Alhoewel er heel wat kinderen waren die hun ouders vervloekten en verstootten. Ik denk dat ik als jongetje nog zo dom niet was. Toen ik veertien was, vroeg ik eens aan mijn grootmoeder: ‘Baboesjka, wat vind jij van Stalin?’ Ze antwoordde: ‘Ik denk dat hij een bandiet is’. En dat behoefde toen geen uitleg, ik vond dat ook.

E.W. Uw grootmoeder zei dat natuurlijk omdat ze kwaad was om wat er met haar zoon gebeurd was?

V.V. Nee, helemaal niet. Mijn grootmoeder was nog iemand van het oude regime, ze zei altijd dat het onder de tsaar goed was, maar nu slecht. Ze had goede herinneringen aan de tijd voor 1917. Misschien kunt u het zich moeilijk voorstellen, maar toen zei iederéén dat Stalin groot was, geniaal, dat hij prachtige dingen deed, en dan ineens je grootmoeder die zo iets zegt. Ik was blij, want ik besefte dat ik nu niet de enige was die er zo over dacht. Ik had het toen al vijf jaar zonder vader moeten stellen, daarna kwam de oorlog en werkte ik in een kolchoz, ik zag de armoede van de mensen met eigen ogen. Toen ik elf jaar was, hoorde je overal zeggen ‘dank u, kameraad Stalin, voor onze gelukkige jeugd’, maar toen moest ik koeien melken om aan eten te komen. We hadden allemaal honger. Ik denk dat ik nogal kritisch ingesteld was. Ik herinner me rond die tijd eens in een krant gelezen te hebben dat het leven in Frankrijk zo duur was: een middagmaal zou er zo duur zijn als bij ons een kostuum. Maar ik trok daar een andere conclusie uit: hoeveel kostuums kan die Fransman zich wel niet aanschaffen!

E.W. Hoe reageerde men in Rusland op de publicatie van uw roman Monumentale propaganda? Waren er vijandige reacties?

V.V. Weet u, bij ontwikkelde mensen – journalisten, critici – is die persoonsverheerlijking onbestaand, daarom waren er geen echt vijandige kritieken. En wie er nog wel mee zit, die schrijft niet. Vroeger zou mijn roman een sensatie geweest zijn, zoals in de tijd van de samizdat, maar die tijd is voorbij. Mijn boekje over Solzjenitsyn daarentegen, dat is wel een echte sensatie geweest, een schandaal. Alhoewel mijn nieuwe roman natuurlijk veel groter en belangrijker is. Er zijn wel tegenstanders en vijanden, maar die houden zich koest.

E.W. Wie is voor u het grote voorbeeld in de literatuur?

V.V. Voor mij zijn dat Gogol en Tsjechov.

E.W. Is er ook biografische gelijkenis met Gogol? Hij zat immers ook vele jaren in het buitenland en die afstand had hij zelfs nodig om een groot werk te kunnen schrijven. Hebt u ook twintigste-eeuwse voorbeelden?

V.V. Zeer juist. Van de sovjetschrijvers kan ik niemand noemen die ik graag las. En de schrijvers die ik wel mocht – Platonov, Boelgakov – kwamen te laat om nog invloed op me uit te oefenen, toen had ik mijn eigen stem en weg al gevonden. Dus mijn leraren liggen in de negentiende eeuw.

E.W. Ik vraag me af of uw boeken toch niet aanvaard hadden kunnen worden door het sovjetregime? Was het voor de sovjetautoriteiten nou echt zo' n noodzaak om u het land uit te zetten?

V.V. Die noodzaak was er absoluut, omdat het sovjetsysteem geen enkele afwijking kon verdragen. Toen ik mijn eerste gedichten schreef, werd ik bij de KGB geroepen, die me vroeg waarom ik zulke droevige gedichten schreef. Ziet u, dat is het verschil met het systeem in Joegoslavië. Onder Tito was er ook een dictatuur, maar de kunstenaars liet hij met rust. Alleen tégen Tito schrijven, dat kon niet. Maar dat lag me ook niet: ik schreef immers niet tegen iemand concreet.


E.W. Neem nu uw Tsjonkin. Was die echt niet aanvaardbaar?

V.V. Niet aanvaardbaar. Omdat de held van de sovjetliteratuur moest beantwoorden aan allerlei voorschriften. En mijn Tsjonkin – ‘klein van formaat, met kromme benen...’– kwam niet tegemoet aan die clichés.

E.W. Maar toch waren er ongewone helden in de sovjetliteratuur, bijvoorbeeld in de dorpsliteratuur, sommige helden van Valentin Raspoetin beantwoordden ook niet aan die clichés.

V.V. Juist, maar die dorpsschrijvers zijn veel later op de proppen gekomen, en in het dorp kon best een idioot rondlopen met ‘flaporen’, maar niet in het leger! Pas toen Raspoetin al een klassieker was, schreef hij dat verhaal over die deserteur uit het leger.9 Hij kon zich dat veroorloven. Later (in 1989 of zo) heeft hij over mijn Tsjonkin geschreven dat dat personage een belediging voor Rusland is. Ik heb hem daarop geantwoord: neemt u me niet kwalijk, maar ú schreef over een deserteur, ik over een held... Die dorpsschrijvers werden tegen de dissidenten uitgespeeld en daarom mochten ze meer dan anderen.

E.W. Begrijpt u waarom Raspoetin zich zo over uw personage uitgelaten heeft?

V.V. Schrijvers zoals Bjelov en Raspoetin bevonden zich in een heel voordelige positie: de autoriteiten hadden de dissidenten eruit gegooid, de dorpsschrijvers vervingen hen – het volk zag hen als dissidenten en zij zagen zichzelf als dissidenten die door de machthebbers geduld werden. Raspoetin kreeg de ene prijs na de andere, hij werd zelfs Held van de Socialistische Arbeid, Bjelov ook. En toen de perestrojka begon, kregen ze concurrenten, en ik bleek een van de concurrenten te zijn. En toen ook de verboden literatuur terugkwam (Platonov bijvoorbeeld), draaide Bjelov zijn hand er niet voor om om te beweren dat die niets te betekenen had. Terwijl iedereen dacht dat de dorpsschrijvers tegenstanders van het sovjetregime waren, begonnen ze nu weerzinwekkende aspecten van dat regime te verdedigen. Toen het conflict tussen Gorbatsjov en Ligatsjov uitbrak, kozen ze allemaal de partij van de orthodoxe Ligatsjov.

E.W. U hebt twintig jaar in het Westen gewoond. twintig jaar is niet weinig. Hoe kijkt u nu aan tegen deze twintig jaar ballingen schrijverschap? Als u nu de balans opmaakt, bent u dan tevreden over wat u in die tijd gepresteerd hebt?

V.V. In de eerste helft van mijn leven heb ik er nooit aan gedacht dat ik ooit eens in het Westen zou kunnen terechtkomen. En later wilde ik ook helemaal niet naar het Westen. Toen ik er dan uiteindelijk belandde, was dat voor mij een shock, ik kon me maar moeilijk aanpassen, maar daarna ben ik gaan beseffen dat die verbanning voor mij een geschenk uit de hemel was, dat ik heel veel ontbeerd zou hebben, indien ik niet in het Westen terecht was gekomen. Omdat ik het heel belangrijk vond om van een afstand te kijken naar wat er gebeurde. Ik ben dus tevreden dat ik in het Westen heb gezeten. Wat nu de veel gehoorde mening betreft dat een Russische schrijver in het buitenland zou opdrogen, zijn talent zou verliezen, dat is nooit zo geweest. Nabokov is in het Westen tot volle bloei gekomen, je kunt toch niet zeggen dat Boenin in het Westen geen grote dingen geschreven heeft, over Gogol hebben we het al gehad. Onze emigratie had het ook niet zo moeilijk als de eerste golf. Ik kon contact blijven houden met mijn vrienden in Rusland, via radio en kranten bleef ik op de hoogte van wat er gebeurde. Ik voelde me dus niet geïsoleerd, zoals de Russische emigranten direct na de Revolutie of zelfs na de Tweede Wereldoorlog.

E.W. Hoe lang heeft die shock geduurd?


V.V. Een jaar of drie. Al in 1982 begon ik aan mijn roman Moskou 2042, maar in het begin ging het schrijven moeizaam.

E.W. Zou uw werk een andere wending hebben genomen, indien u in de Sovjetunie was gebleven?

V.V. Alles hangt af van de omstandigheden waarin ik zou hebben moeten werken. Indien ik binnen het kader van het socialistisch realisme had moeten schrijven, had ik me willens nillens moeten aanpassen. Eigenlijk kan ik het me moeilijk voorstellen. Ik was toen in zo'n situatie gemanouvreerd, dat ik nergens meer heen kon; wat iemand als Trifonov mocht, zouden ze mij nooit toegestaan hebben. Waarschijnlijk zou ik voor de bureaula geschreven hebben.

E.W. In de jaren tachtig verscheen in Amerika een boek over het toch wel intrigerende thema ‘de weldaad van de censuur’.10 Bent u het daarmee eens – dat de censuur weldadige voorwaarden creëert voor de schrijver?

V.V. De belangrijkste censor in de Sovjetunie, was, dacht men, de Glavlit, maar volgens mij is het de angst. De sovjetcensuur heeft de literatuur geen enkele dienst bewezen. Onder de tsaristische censuur is de grote Russische literatuur ontstaan, wat erop zou kunnen wijzen dat censuur tot op zekere hoogte nuttig kan zijn; de sovjetliteratuur daarentegen zou Gogols Verhaal over hoe Ivan Ivanovitsj met Ivan Nikiforovitsj overhoop kwam te liggen nooit geduld hebben, alhoewel daar geen woord tegen het regime in staat. Het verhaal is heel pessimistisch en dat zou niet kunnen voor de sovjetcensor. Onder die censor zou een Gogol al helemaal niet hebben kunnen bestaan. Een schrijver als Tsjechov zou onder het sovjetregime ook ondenkbaar zijn. En sommige schrijvers (Boelgakov, Platonov) konden bestaan omdat ze buitenstaanders, outlaws waren, omdat ze buiten het systeem stonden – ze bestonden niet dank zij, maar in weerwil van het sovjetsysteem. In de sovjetliteratuur bestonden ze niet. Daarom vind ik dat de sovjetmacht en -censuur uitsluitend noodlottig is geweest voor de literatuur.

E.W. Voor velen is het een vaststaand feit dat u in Moskou 2042 een parodie op Solzjenitsyn brengt...

V.V. Daar ben ik het absoluut niet mee eens...

E.W. U begrijpt natuurlijk dat velen het product van ’s schrijvers fantasie verwarren met de werkelijkheid en per se een prototype willen vinden (wie stond model voor Natasja Rostova?). Ik aanvaard uw standpunt dat u niet Solzjenitsyn op het oog had, maar staat u me de vraag toe: met wie zou u nog eens willen afrekenen in een literair werk?

V.V. Denkt u nou niet dat ik sluw wil zijn, maar ik wil met niemand rekeningen vereffenen, noch met Solzjenitsyn, noch met iemand anders. Ook in mijn nieuwe boek (over Solzjenitsyn) doe ik dat niet. Ik heb het over een fenomeen in de Russische geschiedenis: protopope Avvakoem, Bakoenin, Stepan Razin... afvalligen, vijanden van het regime (ik schat Solzjenitsyn trouwens lager in). Ik wilde dat voor ons zo belangrijke verschijnsel beschrijven en helemaal geen afrekening brengen. Dat heeft me een conflict opgeleverd met zijn aanhangers, maar eigenlijk vind ik zijn portret in Moskou 2042 een goedaardige parodie, in zijn plaats zou ik trots zijn.

E.W. Over wie van uw tijdgenoten zou u nog willen schrijven?

V.V. Ik ben nu bezig met mijn memoires, ik zou nog willen schrijven over Aleksander Tvardovski en Viktor Nekrasov (ik hield veel van Nekrasov, hij was zo ontroerend).

E.W. Volgt u op de voet wat er in Rusland aan literatuur verschijnt?

V.V. Voor in het vliegtuig heb ik Een held van onze tijd meegenomen, om het nog eens te herlezen.

E.W. Wat víndt u van Makanin?

V.V. Ik heb het natuurlijk over Lermontov.11 Veel van mijn leeftijdgenoten zijn nu bezig de klassieken te herlezen. De moderne Russische literatuur vind ik niet heel interessant. Het proza van Poesjkin herlees ik graag, van Tolstoj bepaalde stukken, maar de modernen vind ik saai. De moderne Russische literatuur maakt een crisis door, doordat ze in een voor haar ongewone situatie terecht is gekomen. Ze heeft altijd onder de censuur geleefd en generaties lang gedroomd van het moment dat de vrijheid zou aanbreken. Wat zien we nu: voor het eerst in onze geschiedenis is er vrijheid, maar geen literatuur! Onze literatuur is blijkbaar zoals een diepwatervis: hij komt aan de oppervlakte en pats, spat uit elkaar. Onze literatuur moet leren leven met en in de vrijheid.

E.W. Maar de volle vrijheid heeft u toch niet verhinderd interessante werken te schrijven?

V.V. Weet u, ik voelde toch ook altijd een bétje die druk, niet alleen in het begin van mijn ballingschap, maar zelfs nu nog. Daar komt bij dat de schrijver in Rusland, u weet wel, iets speciaals is: hij is meer dan alleen maar een schrijver, hij heeft ook een missie te volbrengen; bij ons heeft vooral Solzjenitsyn dat heel sterk aangevoeld. Maar het geldt ook voor andere schrijvers en zelfs – een beetje – voor mij. Ook ik vind dat een schrijver – in tegenstelling tot andere mensen – eerlijker moet zijn, moediger, hij moet de waarheid spreken, hij moet het woord naar de mensen brengen. En dan helpt het toch, het gevoel dat je woord op zijn waarde wordt geschat, dat er naar uitgekeken wordt. Ik geef toe dat ik dat ook voelde, wellicht was dat gevoel vals, maar het was en is er, om eerlijk te zijn, nog altijd. Maar nu bestaat die behoefte niet meer, de schrijver spreekt niet meer tot een gesloten, totalitaire samenleving, die van de schrijver van alles en nog wat verwacht. Nu gaat de mens met zijn problemen naar een advocaat, een psycholoog, seksuoloog, hij gaat naar de kerk.

E.W. Eigenlijk hebt u die vrijheid nooit nodig gehad?

V.V. Ik denk dat wat mij gered heeft de omstandigheid is dat ik nooit een formele opleiding gekregen heb, want dan zou ik met de theorie van het marxisme–leninisme in aanraking gekomen zijn. Toen ik begon te schrijven, riep men van alle kanten: maar wat schrijft u toch, dat kan nooit door de beugel! Maar ik begreep het niet, want ik kende al die kunstmatige regels niet, ik was naïef zoals Tsjonkin. Er steekt iets van mezelf in Tsjonkin.

E.W. Bent u echt naïef of houdt u zich van de domme?

V.V. Laten we zeggen dat ik naïef was, dat ben ik nu niet meer, maar iets is ervan overgebleven. Ik was oprecht naïef en eerlijk tegelijkertijd. Ik kon niet anders. Ook niet toen ze me sloegen en verjoegen. En nu ik zeventig geworden ben, word ik van alle kanten aangevallen [wegens mijn boekje over Solzjenitsyn], maar ik heb me voorgenomen eerlijk te blijven tot de laatste snik. Ik heb gemerkt dat wanneer een schrijver eerlijk is hij vroeg of laat toch aanvaard wordt: vandaag de grond in geboord, morgen geaccepteerd, omdat hij niet liegt.






1 Vladimir Vojnovitsj, Monumentale propaganda. Vertaling Gerard Cruys. Meulenhoff, Amsterdam 2002, 365 p.
2 Haar lievelingsscheldwoord voor Chroesjtsjov.
3 Portret na fone mifa. Moskou, Eksmo-Press, Moskou 2002.
4 Vojnovitsj vertelde dat een Pers hem eens zei dat zijn roman Moskou 2042 in Iran nooit gepubliceerd zou kunnen worden, omdat het een exact portret van ajatolla Khomeini bevat: de heroïsche strijd tegen de sjah, de verbanning, de terugkeer op het witte paard, de bekering van het volk door middel van galgen en machinegeweren.
5 Oegodilo zjornysjko promezj dvoech zernovov (‘Een graankorreltje tussen twee molenstenen’). Moskou 2000.
6 Dvesti let vmeste (1795–1995).
7 Zijn beroemde oproep in de jaren zeventig ‘Zjitj ne po lzji’ (Leef niet in de leugen).
8 De lachwekkende autodidact-bioloog uit Tsjonkin die, geïnspireerd door de waanzinnige ideeën van Lysenko, werkte aan een kruising van een aardappel en een tomaat, een bastaardplant die hij ‘Poeks’ noemde (‘Poetj k sotsializmoe’); in het Nederlands ‘Wens’ – ‘De weg naar het socialisme’.
9 Zjivi i pomni (vertaald als Vlucht naar de wouden. De Arbeiderspers, Amsterdam 1982).
10 L.L. Loseff, Aesopian Language in Russian Literature (modern period). Ann Arbor 1984.
11 De recente roman van Vladimir Makanin, Underground of Een held van onze tijd (zie TSL 32) heeft veel ophef gemaakt in Rusland. De tweede titel verwijst naar Lermontovs beroemde prozawerk.



<   

TSL 34

   >