Trouw belovend aan je meisje,
Bij ’t vertrek naar ’t barre oord
Zwoer je, vriend, mij trouw te blijven,
Je te houden aan je woord.
Daar voorbij de Deense kusten
Is je land gehuld in mist,
Kwade golven hebben zuchtend
Tranen van je rots gewist.
Nooit meer keert mijn krijger weder,
Helemaal in zilvren kleed,
Zwaar zal in zijn kist bewegen
’t Strikje en de zwarte veer.
8 februari 1899
Op water dat zo eindloos blinkt
Gehuld in ’t purper van de avond
Doet zij voorspellingen en zingt
Haar vleugels hangen neer, gehavend.
Zij ziet tataren in het land
Voorspelt de bloeddorst van de rechters,
En honger, aardschokken en brand,
De val der goeden, ’t rijk der slechten
Door oerverschrikkingen omringd,
Het schoon gelaat van liefde brandend
Maar ware profetieën zingt
Haar mond met de bebloede randen.
23 februari 1899
Vioolgezang klonk door de nacht
Ik weet nog dat wij samen waren.
Met ieder uur won je aan pracht
Je was de mijne in die dagen.
Een glimlach rond een vrouwenmond
Een beek zong zacht en geheimzinnig
O, dat de kus toch lippen vond,
Viool een hart waar zij kan klinken.
9 maart 1899
Zie, de stad slaapt in de nevel,
Stadslantarens lichten vaag…
Boven de Nevá verheven
Schittert reeds de dageraad.
In dat verre, verre blaken
In die schijn van vuur en vlam
Was verborgen het ontwaken
Van de droeve tijd die kwam…
23 augustus 1899
Jullie, arme, naakte ongelukkigen
King Lear
O, hoe gaat achter het raam tekeer
De storm die brult en loeit van woede,
De wolken jagen regen neer,
De wind wordt van het razen moede!
Een onheilsnacht!
Wie in zo’n nacht Een dak moet missen stemt mij somber,
En deernis jaagt mij met haar kracht
In de armen van het kille donker!..
Mij roept de strijd met ’t barre weer,
Het lot der armen wil ik delen…
Hoe gaat achter het raam te keer
De woeste wind – hij kermt verbeten!
24 augustus 1899
Er ontstaan geheimzinnige tekens
Op de blinde, gevoelloze muur.
In mijn slaap zie ik klaprozen zweven
Rood en goud – in het nachtelijk uur.
’k Ben in nachtzwarte holten verdwenen,
Wrede wonderen vergeet ik voortaan.
’s Ochtends staren azuren chimaeren
Uit een spieglende hemel mij aan.
In vervlogenheid zoek ik mijn toevlucht,
’k Sluit mijn ogen, door angsten belaagd.
Op de bladen van ’t ijskoude boek ligt
Weer de goudblonde lok van een maagd.
Boven mij hangt de hemel reeds lager,
Zwarte droom heeft mijn hart overmand.
En het voorbeschikt einde komt nader
In ’t verschiet liggen oorlog en brand.
oktober 1902
Wanneer de stad zich hult in nevel,
Wanneer de onrust is bedaard –
Hoeveel muziek kent dan de hemel,
En wat een klanken hier op aard!
Wat is de levensstorm wanneer je
Voor mij je rozen bloeien doet!
Wat kan een mensentraan mij deren,
Als ’t licht de einder blozen doet.
Vorstin van al wat is aanvaard toch
Door bloed, door smart, door ’t graf dat wenkt,
De beker van de laatste hartstocht
Die een onwaardig slaaf u schenkt!
september 1898
Vertaling: Gents vertaalcollectief uit 2003, een groep studenten en oud-studenten van de vakgroep Slavistiek en Oost-Europakunde van de Universiteit Gent die zich onder leiding van Thomas Langerak zich tweewekelijks bezighielden met het vertalen van Russische gedichten. Aan de vertaling van de zeven gedichten van Aleksandr Blok hebben meegewerkt: Bart Cosyns, Jan Debergh, Elisabeth Ghysels, Geertrui Libbrecht, Eric Metz, Stijn Vervaet en Aleksej Yudin.