Otto Boele



Sergej Rokotov – Portret van een detektivsjtsjik





Sergej Rokotov. Foto Otto Boele.

Medio jaren tachtig debuteerde hij als Sergej Nasyrov. Nu publiceert hij misdaadromans onder de naam Sergej Rokotov. Eigenlijk heet hij Sergej Tolstov, maar wie in zijn paspoort kijkt, ziet weer een andere naam: Sergej Grigorjevitsj Tolstov-Rokotov. Tegenover mij op een bankje in een Moskous park zit een gesoigneerde, maar ook wat onzekere vijftiger. Hij draagt een glimmend pak en een bril met een goudkleurig montuur. Af en toe haalt hij iets uit zijn aktekoffertje tevoorschijn: zijn nieuwste roman, een vergeeld exemplaar van zijn debuut uit 1986 of de dichtbundel van zijn dochter die in Italië studeert. Een enkele maal grijpt hij naar zijn mobieltje. Rokotov (laten we deze naam maar aanhouden) is duidelijk geen morsige intellectueel die de wereld met al zijn verleidingen de rug toe heeft gekeerd, maar hij heeft ook niet de plebejische achteloosheid van de Russische zakenman die in korte tijd een fortuin heeft vergaard. Het is sappelen voor een broodschrijver als Rokotov die dat terdege lijkt te beseffen: ‘Gemiddeld haal ik zo’n vijftien – twintig pagina’s per dag. Zeker als de roman op zijn einde loopt, heb ik uitschieters naar boven van veertig en soms wel vijftig pagina’s. Voor een manuscript heb ik meestal niet meer dan zes weken nodig. Vorig jaar verschenen er van mij veertien titels, maar daar zaten ook herdrukken bij.’

Hoe word je een detektivsjtsjik in Rusland? Het genre van de misdaadroman was om begrijpelijke redenen verdacht onder het communistische regiem en kende daarom maar weinig beoefenaars. Bovendien moest je officieel als schrijver zijn erkend (dat wil zeggen, lid zijn van de Schrijversbond) om te kunnen publiceren. Nu deze restricties zijn weggevallen, blijkt de detektiv een buitengewoon lucratief genre te zijn waaraan mensen met de meest uiteenlopende achtergronden zich graag eens wagen. Bekend is het geval van Aleksandra Marinina die zich vanuit haar juridische achtergrond tot een van Ruslands populairste misdaadauteurs wist te ontwikkelen. Ook Afghanistanen Tsjetsjenië-veteranen hebben met hun bloedige oorlogsthrillers de weg naar het publiek weten te vinden. Sergej Rokotov is echter altijd een man van de letteren geweest: docent Russische literatuur aan de universiteit van Tasjkent tot eind jaren tachtig, vertaler van Oezbeekse poëzie en schrijver van korte verhalen. ‘Ook toen al had ik graag een detective geschreven, maar onder het sovjetbewind was slechts een enkeling dat vergund. Ik schreef dan ook voornamelijk over gewone mensen, over de problemen die ze in het dagelijks leven tegenkomen.’

Tot het uiteenvallen van de Sovjetunie ver- schenen er van Rokotov drie verhalenbundels onder het pseudoniem Sergej Nasyrov. Ze kwamen uit bij obscure Oezbeekse uitgeverijen met namen als ‘Karakalpakstan’ en dat is ook aan de bandjes af te zien: onverzorgd muffig binnenwerk, een saaie omslag met daarop alleen de titel en de naam van de auteur. Hoewel ze de bakens in de Russische literatuur niet hebben verzet, vertonen Rokotovs eerste verhalen wel degelijk literaire pretenties. Ze zijn zelfs voorzichtig maatschappij-kritisch – een eis die men in Rusland traditioneel aan ‘echte’ literatuur stelt. Het sterkst komt dat naar voren in ‘De vlucht’ (1992). Deze novelle waaraan hij meer dan drie jaar sleutelde, was bedoeld als een ‘aanklacht tegen het geweld en het totalitarisme’ (aldus de flaptekst). In een interview uit die tijd karakteriseert Rokotov het boek als de ‘vierde titel binnen mijn oeuvre, maar de eerste poging om alles wat er gebeurd is te bevatten zonder de bemoeienis van de censuur of een redacteur.’ Dat is zeker bespeurbaar. Hoewel bepaald geen meesterwerk is ‘De vlucht’ een zeer geëngageerd en vooral ook persoonlijk werk. Het is het half hallucinatorische verslag van een ik-figuur die na een avondje flink doorhalen in een lokaal boemeltje in slaap valt, vervolgens in een naargeestig dorp terechtkomt en daar enkele dagen (of weken) door een tirannieke militiechef wordt vastgehouden. De ‘ik’ slaagt er uiteindelijk in te vluchten en zijn normale leven in Moskou te hervatten, maar de ‘nachtmerrie’, zoals hij zijn avontuur omschrijft (een metafoor voor ruim zeventig jaar Sovjetunie?) zal hem blijven achtervolgen.

Qua sfeer en omgeving doet ‘De vlucht’ een beetje denken aan Venedikt Jerofejevs Moskou op sterk water en dat is niet toevallig. Rokotov zegt Jerofejev persoonlijk goed gekend te hebben: ‘Onze datsja’s lagen naast elkaar.’ Hij mag graag een foto uit 1988 laten zien waarop hij en Jerofejev zijn vereeuwigd. Opvallender is het feit dat ‘De vlucht’ onder de eigenlijke naam van de auteur is verschenen: Tolstov.Anno 1992 had het sovjetpseudoniem Nasyrov kennelijk afgedaan. De persoonlijke dimensie van de novelle wordt nog versterkt doordat op het omslag foto’s van Rokotovs illustere voorvaderen staan afgedrukt: zijn grootvader bijvoorbeeld, Sergej Pavlovitsj, vermaard archeoloog en etnograaf, winnaar van de Stalin-prijs voor de wetenschap en dus een uithangbord voor het regiem; maar ook Vladimir Sergejevitsj, kozakkenhoofdman en een fervent tegenstander van de bolsjewieken.

Voor Rokotov moet ‘De vlucht’ een vorm van Vergangenheitsbewältigung zijn geweest en daarmee ook een afsluiting van een periode in zijn leven. Zoals zo veel intellectuelen komt hij begin jaren negentig tot de ontdekking dat een goede opleiding in het nieuwe Rusland geen enkele bestaanszekerheid biedt. In de Sovjetunie was dat wel anders: ‘Ons gezin had een eigen auto. Van de kinderen werd verwacht dat ze gingen studeren en dan zouden promoveren: dat leverde gegarandeerd een salaris van 350 roebel op. Daar kon je toen behoorlijk van leven. Als je dan ook nog eens je doctorstitel haalde, dan kon je op 500 roebel per maand rekenen.’ Rokotovs eigen zuster heeft dat carrièrepad inderdaad doorlopen en mag zich nu dan doctor in de wetenschappen noemen. Ze verdient niet meer dan zestig dollar per maand.

Omdat hij toen nauwelijks inkomsten had, besloot Rokotov in 1993 zijn ruime flat in de gewilde buurt van de Moskouse Lomonosov-universiteit te verhuren. Met vrouw en twee kinderen nam hij zijn intrek in de datsja niet ver van de hoofdstad. Schrijven deed hij niet, hij leefde voornamelijk van de opbrengst van de Moskouse woning. Op een dag deed hij een – naar later zou blijken – veelzeggende ontdekking: in zijn schuurtje stuitte hij op het levenloze lichaam van een zwerver. Hoe kwam dat daar? Was er een misdrijf in het spel? Moreel gesteund door een studievriend, die collectief geschreven detectives publiceerde onder het pseudoniem Ivan Kroetov, besloot Rokotov zich op de misdaadliteratuur te storten. Zijn eerste manuscript had hij in minder dan twee weken klaar en leverde hem een bescheiden 150 dollar op. Het kwam in 1999 uit onder zijn nieuwe pseudoniem: Sergej Rokotov.

Daarna ging het hard. Binnen de kortste keren verscheen er een hele rits Rokotov-romans op de markt met karakteristieke titels als ‘Een vette buit’, ‘Opgeruimd staat netjes’ en ‘Je gaat eraan’. Een jaar na zijn debuut maakte hij al promotie van paperback naar hard cover. Bij uitgeverij Eksmo – de onbetwiste marktleider op het gebied van misdaadliteratuur in Rusland – is men erg te spreken over Rokotovs productiviteit. Hoofdredacteur Grigori Sternin, in de Sovjetunie nog reparateur van televisietoestellen en speelautomaten, legt uit dat Eksmo vooral in professionele auteurs is geïnteresseerd – schrijvers die zeker vier tot vijf titels per jaar kunnen leveren. Rokotov voldeed ruimschoots aan dat profiel. Hij is nu vier jaar als detectiveschrijver actief en heeft in die periode bijna dertig titels geproduceerd die allemaal aan de Eksmo-formule beantwoorden: geen moeilijk gedoe, de lezer dient op de eerste bladzijde meteen gegrepen te worden. Sternin zelf heeft Rokotov ook wel eens een plot aan de hand gedaan en kwam daarbij niet bedrogen uit. Binnen enkele weken lag er een volwaardige roman op zijn bureau.

Hoe ervaart Rokotov zijn overstap van de ‘hoge’ naar de ‘lage’ cultuur, en ziet hij het zelf wel zo? Neemt hij aanstoot aan de geringschatting waarmee de intelligentsia doorgaans naar commerciële literatuur kijkt? Tijdens onze tweede ontmoeting, die in het Schrijvershuis plaatsvindt (een trefplaats voor Moskouse literatoren) is hij eerst gelaten: ‘Ik beschouw mezelf helemaal niet als een buitengewoon literair talent. Ik ben gewoon een kind van mijn tijd. Ik ben vijftig, heb het een en ander in dit leven gezien en heb daarom wel degelijk wat te zeggen. Ik probeer dat via een of ander interessant plot te doen. Een ander genre dan de detective beheers ik ook niet. Bij schrijvers van serieuze literatuur vind je misschien interessante psychologische verwikkelingen of zo. Maar dit is wat ik kan en dit is wat ik doe.’

Niet veel later toont Rokotov zich ineens strijdbaarder. Hij vindt het onbegrijpelijk dat de ballotagecommissie van de Moskouse Schrijversbond hem lange tijd te licht heeft bevonden, en dat ondanks zijn hoge productie: ‘April vorig jaar werd ik nog afgewezen. Terwijl ik toen vijfentwintig boeken op mijn naam had staan! Sommige schrijvers, die wèl lid zijn, hebben niet meer dan twee flinterdunne boekjes geschreven.’ Een maand na de afwijzing kwam alles toch nog op zijn pootjes terecht. Ondanks hevig verzet van met name twee commissieleden (‘die kennelijk vonden dat ik te hoge oplagen had’), is Rokotov nu de trotse bezitter van een lidmaatschapskaart. Maar waarom zou je anno 2003 nog lid willen worden van een schrijversbond? Levert dat nog iets op? Werkbeurzen of een sabbatical in het schrijversdorp Peredelkino? ‘Eigenlijk nauwelijks, maar voor mij persoonlijk was het belangrijk. Het is toch een vorm van erkenning. Bovendien krijg je twintig procent korting in de kantine van het Schrijverhuis.’

Rokotovs productiviteit maakt me nieuwsgierig naar zijn werkwijze. Hij blijkt voornamelijk overdag te schrijven, terwijl hij weinig tot niets eet. Koffie, sigaretten en dan maar buffelen. Rokotov werkt zonder een opzet. ‘Ik begin gewoon te schrijven en zie dan wel. Zo heb ik ook mijn eerste detective geschreven en zo werk ik tot op de dag van vandaag.’ Wat voor literatuur levert dat op? Vergeleken met het werk van andere Russische pulpschrijvers is dat van Rokotov nog redelijk beschaafd. Soms neemt hij zijn toevlucht tot boevenjargon, maar het gebruik van echte schuttingwoorden vermijdt hij. Ook stilistisch kan het allemaal nog veel beroerder, hoewel Rokotov het cliché niet schuwt. De koffie is steevast ‘geurend’, honden en katten worden – tot twee maal toe op één pagina – als ‘viervoetige vrienden’ aangeduid. Rokotov zegt het liever niet al te bloederig te maken. Toch kan ook dat tamelijk gruwelijk zijn. Zo lezen we in de roman ‘In het hol van het beest’ hoe Darja, de nuffige en verwende vrouw van een ‘nieuwe Rus’, door een impotente maniak wordt gekidnapt en gedwongen wordt een vieze bouillon te eten die haar ontvoerder van zijn vermoorde echtgenote heeft getrokken. Ook geweld wordt vrij expliciet beschreven, zoals in een lugubere scène waarin de maniak zijn andere slavinnen dwingt om de nog tegenstribbelende Darja een pak slaag te verkopen.


Rokotovs romans zijn in tenminste één opzicht als ‘typisch’ Russisch te beschouwen – het zijn geen klassieke whodunnits, geen murder mysteries. De identiteit van de moordenaar wordt relatief snel onthuld zodat de lezer nauwelijks de gelegenheid wordt geboden om met de rechercheur mee te denken. Die laatste speelt sowieso een marginale rol bij Rokotov. We volgen voornamelijk de direct betrokkenen: het slachtoffer, de in angst en onzekerheid verkerende familieleden en de misdadiger c.q. moordenaar. Ook in dat laatste opzicht is Rokotov een karakteristieke vertegenwoordiger van de Russische misdaadliteratuur, tenminste als we uitgaan van de conclusies die Anthony Olcott trekt in zijn recent verschenen studie Russian Pulp. The Detektiv and the Way of Russian Crime. Olcott, die zelf ook een aantal detectives op zijn naam heeft staan, signaleert dat Russische auteurs veel aandacht besteden aan de moordenaar en hem vaak met een zekere mate van begrip beschrijven (hoewel ook weer niet met symphatie). Minstens zo opvallend, volgens Olcott, is de hardnekkige suggestie dat de slachtoffers van een misdrijf dat op een of andere manier aan zichzelf te danken hebben (machtsmisbruik, schaamteloze zelfverrijking). De Russische misdaadliteratuur poneert als het ware een tegenstelling tussen enerzijds de ‘wet’ en anderzijds ‘gerechtigheid.’ Teneinde die laatste te doen zegevieren, moet de eerste soms worden overtreden.

Die roep om gerechtigheid komt duidelijk naar voren in Rokotovs pas uitgebrachte trilogie ‘De Russische Bonny en Clyde’. Niet alleen gaat de aandacht daar volledig naar de wetsovertreders uit en is er geen sprake van een of ander moordmysterie dat moet worden opgelost – de bloedige misdaden van het centrale duo worden neergezet als een wraakactie die weliswaar moreel verwerpelijk is, maar tegelijkertijd ‘begrijpelijk.’ Om dat enigszins plausibel te maken schildert Rokotov uitgebreid de ongelukkige jeugd van de hoofdpersonen die zelf veelvuldig het slachtofffer van flagrant onrecht zijn geworden. Clyde heeft zijn ouders verloren bij een verkeersongeluk waarvan de ware toedracht lange tijd geheim wordt gehouden. De veroorzaker van het ongeluk is namelijk de zoon van een partijbons die de zaak natuurlijk in de doofpot probeert te stoppen. Bonny, een onschuldig en zelfs poëtisch ingesteld meisje groeit op in een deprimerend weeshuis waar ze op alle mogelijke manieren wordt geterroriseerd door de staf. Lezer, besef wel dat het allemaal ook heel anders met deze kinderen had kunnen lopen!

De didactische toon die uit ‘De Russische Bonny en Clyde’ spreekt, is nog sterker in ‘In het hol van het beest’. Darja’s ontvoerder blijkt niet zo maar een griezel te zijn, maar een mislukkeling die terugverlangt naar de goede oude tijd onder Brezjnev en zich daarom een breuk ergert aan de praalzucht van de nieuwe Russen. Hij koestert nog maar één verlangen: het nieuwe kapitalistische Rusland een lesje te leren in de persoon van Darja. Het frappante aan dit verhaal is dat hoewel de maniak uiteindelijk het onderspit moet delven, hij wel in zijn opzet slaagt. Eenmaal bevrijd door haar echtgenoot, blijkt Darja van een verwend nest in een warme persoonlijkheid te zijn veranderd, een sympatieke vrouw die belang stelt in andere mensen. ‘In het hol van het beest’ is daarmee niet alleen een roman over de problemen van sociale integratie in het nieuwe Rusland, maar ook een feel-good verhaal over morele loutering – een oud en zéér rijk thema in de Russische literatuur.

In veel van Rokotovs romans zijn de ‘jaren van de stagnatie’ nadrukkelijk aanwezig. Soms is het verhaal gedeeltelijk in de jaren zeventig gesitueerd, zoals in ‘De Russische Bonny en Clyde’, soms ook verlangen de personages terug naar de serene rust die onder Brezjnev zou hebben geheerst. Desgevraagd legt Rokotov uit dat hij de jaren zeventig ‘gewoon goed kent’ en dat ze daarom steeds weer in zijn romans opduiken. Na enig nadenken voegt hij er aan toe dat het natuurlijk ook de periode van zijn jeugd is: ‘Ik was jong. Het leven was gemakkelijk. Geld was er genoeg. Toen was het leven begrijpelijk, terwijl ik er nu helemaal niets meer van snap.’ Iets van verbittering klinkt er in Rokotovs beschouwingen zeker door – bijvoorbeeld wanneer hij zijn novelle ‘De vlucht’ karakteriseert als een ‘hoogst naïef werkje,’ of wanneer hij zich beklaagt over de matige honoraria die Eksmo betaalt: ‘Op een voorschot na heb ik nog geen kopeke van ze ontvangen voor mijn trilogie.’ Omdat de onderhandelingen nog niet afgesloten zijn, wil Rokotov niet zeggen om hoeveel het gaat, maar hij laat doorschemeren dat een bedrag van rond vierduizend dollar voor alle drie romans tot de mogelijkheden behoort. Afgezet tegen zijn productie van één roman per zes weken betekent dat een ruime 1300 dollar per maand. Niet slecht dus, maar toch ook weer geen vetpot in een dure stad als Moskou.

Vlak voor het ter perse gaan van dit nummer van TSL vroeg ik Rokotov per telefoon wat hij van de net aangenomen ‘taalwet’ vindt. Officieel beoogt de wet het gebruik van onwelvoegelijke uitdrukkingen en ook leenwoorden (!) tegen te gaan, maar democratische kringen zien er vooral een wapen in om onafhankelijke geesten de mond te snoeren. Overtreders van de taalwet kunnen rekenen op een straf van enkele honderden roebels tot twee jaar strafkamp. Tot mijn verrassing onderschrijft Rokotov echter de noodzaak van de gewraakte taalwet, hoewel hij twijfelt aan de praktische uitvoerbaarheid: ‘Er zijn maar weinig schrijvers die met schuttingwoorden weten om te gaan. Jerofejev bijvoorbeeld, maar de meesten kunnen dat niet. En de taalvervuiling onder het gewone volk is nu eenmaal een probleem.’ En Rokotov zelf dan? Zijn zelfcensuur maakt elke taalwet overbodig: ‘In mijn eerste detectives gebruikte ik ook wel eens gespierde taal, maar ik kreeg daar negatieve reacties op: “waarom gebruik je van die kazernetaal?” Toen bedacht ik me: ja, waarom eigenlijk? Ik ben er toen ook mee gestopt.’





<   

TSL 34

   >