De goden zijn of almachtig, maar gezien de wereld
die ze hebben geschapen, zijn ze niet goed,
of ze zijn goed, maar is de wereld hun uit handen geglipt,
dus zijn ze niet almachtig.
de School van Epicurus
Als zesjarige voelde ik de dreiging in de stenen orde
van de wereld.
Vergeefs zocht ik later naar beschutting
in kleurrijke vogelboeken, ik bolwangige archivaris van de Kring
van Natuurliefhebbers.
Charles Darwin, gemankeerde geestelijke, verkondigde met spijt
zijn theorie van de natuurlijke selectie en voorzag dat die
de duivelse theologie zou dienen.
Aangezien die de triomf verkondigt van de sterken en de nederlaag
van de zwakken, hetgeen nu juist het program is van de duivel, die men
daarom de Vorst van Deze Wereld noemt.
Alles wat rent, kruipt, vliegt en sterft is
een argument tegen de goddelijkheid van de mens.
Ik wendde me tot de tegen-Natuur ofwel de kunst,
om met anderen ons huis te bouwen van de klanken
van de muziek, de kleuren op het doek en de ritmes van de taal.
Op ieder moment bedreigd tekenden we onze dagen
op een kalender van steen of papier.
Erop voorbereid dat uit de afgrond een koude
hand zou oprijzen om ons mee te trekken met ons
onvoltooide bouwsel en al.
Maar ervan overtuigd dat sommigen in aanmerking komen voor een gave, genade
tegen de zwaartekracht in.
7. Ik heb hem altijd al gemogen
Ik heb Mickiewicz altijd al gemogen, maar ik wist niet
waarom.
Tot ik begreep dat hij in geheimschrift schreef en dat dat het beginsel is
van de poëzie, de afstand tussen wat men weet
en wat zich openbaart.
Ofwel de inhoud is belangrijk, als het zaadje in de schil, en hoe
men zich met de schillen zal amuseren is verder niet van belang.
Fouten en kinderlijke ideeën van zoekers naar het geheim
dienen te worden vergeven.
Men lachte mij uit vanwege Swedenborg2 en andere
larie, omdat ik de voorschriften
van de literaire mode overtrad.
In een spottende grimas vertrokken smoelwerken
van antropoïden die afrekenen met mijn bijgeloof
van een godvruchtig kind.
Dat zich niet wil verzoenen met de enige voor ons toegankelijke
kennis over de wederzijdse schepping van mensen
en de gemeenschappelijke schepping van wat waarheid wordt genoemd.
Terwijl ik wilde geloven in Adam en Eva,
in het verval en in de hoop op herstel.
8. Ja zeker herinner ik me nog
Ja zeker herinner ik me nog het hof in het huis van de Romers,
waar de loge zetelde van ‘De Bevlogen Litouwer’.
En ik, een oude man inmiddels, stond op de binnenplaats
van mijn universiteit onder de bogen, voor de ingang van de kerk
van de Heilige Johannes.
Wat een uitgestrektheid, maar hoorde ik nog hoe de voerman zijn
zweep liet knallen en wij met de hele club uit Tuhanowicze
voorreden bij de veranda van het landhuis van Chreptowicz in Szczorse.
Om in de grootste bibliotheek van Litouwen boeken te lezen
versierd met de beeltenis van de kosmische mens.
Mochten straks de eeuwen zich in hun schrijven over mij vergissen,
hierbij verklaar ik persoonlijk dat ik daar was in 1820, gebogen
over L’aurore naissante van Jacob Böhme3, een Franse uitgave uit 1802.
9. Niet uit lichtzinnigheid
Niet uit lichtzinnigheid, eerbiedwaardige theologen,
hield ik me bezig met de geheime kennis van vele eeuwen – maar uit
hartenpijn en de verschrikkingen van de wereld aanschouwend.
Als God almachtig is dan kan Hij daarmee
instemmen, alleen als we aannemen dat Hij niet goed is.
Vanwaar die grenzen aan zijn macht, waarom deze en geen andere
orde van de schepping – daarop een antwoord te vinden trachtten
hermetici, kabbalisten, alchimisten, rozenkruisers.
Nu pas zouden ze de bevestiging hebben gevonden van hun
vermoedens in de bewering van astrofysici dat ruimte en
tijd niet eeuwig zijn, maar wel hun
begin hadden.
In een onvoorstelbare schittering, waarna
het tellen is begonnen van minuten, uren en eeuwen der eeuwen.
En zij hielden zich juist bezig met wat in de schoot
van de Godheid was gebeurd vóór die schittering, ofwel hoe Ja
en Nee ontstond, goed en kwaad.
Jacob Böhme geloofde dat de zichtbare wereld was ontstaan
als gevolg van een catastrofe, als een daad van barmhartigheid van God
die de verspreiding wilde voorkomen van het zuivere kwaad.
Als wij de aarde aanklagen als voorgeborchte
van de hel, laten we dan wel bedenken dat het ook de totale hel had kunnen zijn,
zonder een sprankje pracht of goedheid.
10. In de catechismus lazen we
In de catechismus lazen we over de opstand van de engelen – wat
activiteit zou veronderstellen in de voorwereld,
nog voor de zichtbare kosmos was geschapen, slechts zo
kunnen wij denken met gebruikmaking van de categorieën ‘voor’ en ‘na’.
Zelfs als in de voorwereld hele scharen
onzichtbare engelen hadden bestaan, was er slechts een
die door het manifesteren van zijn vrije wil in opstand kwam
en rebellenleider werd.
Het is niet precies bekend of hij de eerste en
de volmaaktste van de tot bestaan geroepen wezens was of
ook een duistere kant van diezelfde Godheid door
Jacob Böhme de Toorn Gods genoemd.
Hoe dan ook, een engel van grote schoonheid en kracht richtte zich
tegen de onbevattelijke Eenheid, aangezien hij
‘Ik’ had gezegd, hetgeen afscheiding betekende.
Lucifer, drager van het zwarte licht, ook wel
de tegenstander genoemd, de Satan, is in het Boek Job
de dienstdoende aanklager in het huishouden van de Schepper.
Geen smet op het werk van God die
‘Ja’ zei, is groter dan de dood ofwel ‘Nee’, een schaduw geworpen
door de wil van een afzonderlijk bestaan.
Deze opstand is de manifestatie van het eigen ‘ik’ en wordt
hevige begeerte genoemd, concupiscientia,
en werd vervolgens op aarde herhaald
door onze eerste ouders. De boom
van de kennis van goed en kwaad had, zo ontdekten
Adam en Eva, ook de boom van de dood kunnen heten.
De zonde van de wereld kon slechts worden weggevaagd door
een nieuwe Adam, wiens oorlog met de Vorst van Deze Wereld
een oorlog is tegen de dood.
11. Volgens Mickiewicz
Volgens Mickiewicz en Jacob Böhme was Adam als
Adam Kadmon uit de kabbala, de kosmische mens in
de schoot van de Godheid.
Hij verscheen in de geschapen natuur, maar hij was
engelachtig, gehuld in een onzichtbaar lichaam.
Hij werd gelokt door de krachten van de Natuur, die hem
(zoals Mickiewicz Armand Lévy4 dicteerde)
toeriepen: ‘Hier zijn we dan,
klaarheden, vormen, zaken,
die slechts verlangen om aan jou ondergeschikt te zijn, jou
te dienen. Je kunt ons zien, ons aanraken, je kunt onze
blik leiden, onze bewegingen. Heb je
ooit een wezen gezien dat boven jou staat, een god die
een blik, een beweging had, die de elementen zijn wil oplegde?
Geloof ons, jij bent de echte god voor
ons, jij bent de echte meester
van de schepping. Verenig je met ons, word
hetzelfde lichaam, dezelfde natuur, laten we ons verbinden.’
Adam bezweek voor de verleiding en toen heeft God hem
een diepe slaap gezonden.
Toen hij wakker werd stond Eva voor hem.
12. Dus Eva
Dus Eva bleek een afgevaardigde van de Natuur en
heeft Adam in de monotone kring van geboorte en
dood getrokken.
Als de Grote Moeder Aarde van het Paleolithicum, barend en
bergend wat restte.
Vandaar misschien de angst van de man voor de belofte
van de liefde, die niet anders is dan de belofte van de dood.
De aardsheid van Eva in deze vertelling vindt geen instemming
bij onze zusters, maar we vinden bij Jacob Böhme
tevens het beeld van een andere Eva, degene die
de oproep kreeg moeder van God te worden en gehoorzaamde.
Maar laten we niet vergeten dat Böhme het heeft over een wereld
van door God aanschouwde archetypes, en dus
daar waar niet bestaan
voor noch na, met andere woorden de tweede Eva is niet
de opvolgster van de eerste, maar zij staan naast elkaar in
het aanschijn van de Schepper.
In elkaar vloeiend, verwant, meer nog dan
zussen.
De wonderbaarlijke ‘Hymne bij de blijde boodschap aan Onze-Lieve-Vrouw’
van de jonge anti-klerikaal Mickiewicz is nog ontstaan
voor de vrijmetselaarshymne, beter bekend als ‘De ode
aan de jeugd’
en roemt Maria met de woorden van de profeet alias
Jacob Böhme.
13. Men hoeft zich niet te verwonderen
Men hoeft zich niet te verwonderen over deze speculaties,
want de Erfzonde is duister en wordt alleen een beetje
helder als we aannemen dat het Adam
tot eer strekte de gebieder te worden over ieder mogelijk zichtbaar
schepsel, en dat schepsel hoopte, mocht hij zich met hem
verbinden, door hem behoed te worden voor de dood.
Zo is niet geschied en zelf verloor hij zijn onsterfelijkheid.
Het ziet ernaar uit dat de Erfzonde
het prometheïsche verlangen is naar de mens, een zo’n
vernuftig wezen dat het met de kracht van zijn intellect
een beschaving kan scheppen en het medicijn kan vinden tegen
de dood.
En dat de nieuwe Adam, Christus, is vleesgeworden en gestorven
om ons te bevrijden van prometheïsche hoogmoed.
Waartegen, dat is waar, Mickiewicz het minst was
opgewassen.
14. Die zijt geboren
Die zijt geboren deze nacht
Om ons te bevrijden van des duivels macht.
Een kerstliedje
Wie het als normaal beschouwt in de orde der dingen dat
de sterken zegevieren, de zwakken omkomen en het leven eindigt
met de dood, stemt in met duivelse overheersing.
Laat het christendom niet doen alsof het de wereld
welgezind is, aangezien het er de zonde van de begeerte vermoedt ofwel
de universele Wil, zoals de grote filosoof
van het pessimisme, Schopenhauer, het noemde, die in het christendom
en het boeddhisme een gemeenschappelijke trek aantrof, medelijden met
de bewoners van de aarde, van dit tranendal.
Wie op Jezus Christus vertrouwt verwacht
Zijn komst en het einde van de wereld, wanneer de eerste hemel en
de eerste aarde voorbij zullen gaan en er geen dood meer zal zijn.
15. Religie ontlenen wij
Religie ontlenen wij aan onze compassie met de mensen.
Ze zijn te zwak om zonder goddelijke zorg te leven.
Te zwak om te luisteren naar de knarsende omwentelingen
van de helse wielen.
Wie van ons stemt in met het heelal zonder
één stem
Van medelijden, genade, begrip?
Het mensdom betekent volkomen vreemdheid te midden
van melkwegstelsels.
Voldoende bewijs voor het gezamenlijk met anderen oprichten
van heiligdommen van onvoorstelbare barmhartigheid.
16. Om eerlijk te zijn
Om eerlijk te zijn begrijp ik er niets van, er is slechts
onze extatische dans, van kleine stukjes groter geheel.
Ze worden geboren en ze gaan dood, de dans stopt niet, ik sluit
mijn ogen, me afschermend van het gedrang van op me afstormende
beelden.
Misschien veins ik slechts gebaren en woorden en
daden, tot staan gebracht in de mij toebedeelde spanne
tijds.
Als homo ritualis ben ik mij daarvan bewust en vervul ik wat
een eendagsmeester is voorgeschreven.
17. Waarom niet toegeven
Waarom niet toegeven dat ik niet verder ben gekomen in mijn
godsdienstigheid dan het Boek Job?
Met dit verschil dat Job zichzelf voor onschuldig hield, ik
daarentegen heb de schuld op eigen genen geladen.
Ik was niet onschuldig, ik wilde onschuldig zijn, maar ik
kon niet.
Het mij gezonden onheil heb ik gedragen zonder beschimpingen
aan het adres van God, daar ik geleerd heb God niet te beschimpen voor
het feit dat Hij mij geschapen heeft zoals ik ben, niet anders.
Het onheil was volgens mij de straf voor mijn bestaan.
Dag en nacht stelde ik God de vraag: Waarom?
Tot het einde toe onzeker of ik
Zijn vage antwoord begreep.
18. Als ik verstoken was geweest
Als ik verstoken was geweest van uitgebreide kennis over wat
ze trots, hoogmoed of ijdelheid noemen.
Zou ik het schouwspel serieus kunnen nemen dat niet zozeer
eindigt met het vallen van het gordijn, als wel met een donderslag bij heldere
hemel.
Maar het komische van dit schouwspel is zo onovertroffen,
dat de dood een ongepaste straf lijkt
voor onzalige poppen, voor hun spel van zelfverheerlijking
en hun afvallige successen.
Ik denk hier met droefheid aan wanneer ik mijzelf zie te midden
van de deelnemers aan het feest.
En dan, ik geef toe, valt het me moeilijk te geloven in een ziel
die onsterfelijk is.
19. Tja, sterven moeten we allemaal
Tja, sterven moeten we allemaal.
De dood is reusachtig en onbegrijpelijk.
Vergeefs willen we met Allerzielen stemmen horen
uit duistere onderaardse contreien, Sjeol, Hades.
We zijn speelse konijntjes, zich er niet van bewust bestemd te zijn voor
de slacht.
Als het hart stilvalt, gebeurt er niets,
zeggen mijn tijdgenoten schouderophalend.
De christenen hebben het geloof in een strenge Rechter verloren,
die de zondaars veroordeelt tot ketels kokende pek.
Ik heb baat gehad bij het lezen van Swedenborg,
Bij wie geen enkel vonnis van hogerhand wordt geveld,
En de zielen van de overledenen als door een magneet
tot eendere zielen worden aangetrokken door
Hun karma, net als bij de boeddhisten.
Ik voel in mij zo veel verhuld kwaad dat ik niet
uitsluit dat ik naar de Hel ga.
Dat is vast de Hel van de kunstenaars,
Dat wil zeggen van mensen voor wie de volmaaktheid van hun werk
Op een hoger plan staat dan hun verplichtingen van echtelieden, vaders,
broeders en medeburgers.
20. De grens
Ik droomde van een moeilijk te overschrijden grens,
en ik heb er heel wat overschreden, in weerwil van de bewakers
van staten en imperia.
Deze droom had geen betekenis, want in feite ging hij erover dat
alles goed was, zolang we tot het overschrijden van grenzen
niet worden gedwongen.
Aan deze kant een groen donzig tapijt en dat daar zijn
de toppen van de bomen van een tropisch woud, we zweven
erboven, wij, vogels.
Aan gene zijde geen ding dat we zouden kunnen
aanschouwen, aanraken, horen,
proeven.
We gaan erheen, schouder aan schouder, als emigranten
die geen geluk verwachten in de verre landen van hun ballingschap.
21. Om ten slotte
Om ten slotte mezelf voor te stellen als
erfgenaam van mystieke loges,
en ook als een mens
een andere dan in de legende.
Zogenaamd een zondagskind dat alles
lukt, oogstte ik eerbewijzen in een lang en werkzaam
leven.
In werkelijkheid is het allemaal anders gegaan,
maar uit trots en schaamte heb ik me steeds onthouden van
bekentenissen.
In mijn schooljaren, op het ruwe voetbalveld, beschouwde ik mezelf
niet als vechtersbaas en begon ik al vroeg met het vormen
van een vervangende roeping.
Later heb ik ware, niet bedachte,
tragedies ervaren, des te moeilijker te verdragen, omdat
ik me niet onschuldig voelde.
Ik heb geleerd ongeluk te dragen zoals men
een lichaamsgebrek draagt, maar mijn lezers hebben dat zelden uit mijn
geschriften kunnen opmaken.
Alleen een duistere toonzetting en een neiging tot
een bijzondere, haast manicheïsche, variant
van het christendom, konden iemand op het juiste spoor zetten.
Voeg hierbij de verwikkeling van dit individu in de historie
van de twintigste eeuw, de absurditeit
van zijn verrichtingen en reeksen wonderbaarlijke reddingen.
Alsof de vervangende roeping werd bevestigd
en de Heer voleindiging van mij eiste van het werk.
Ik heb mijn best gedaan en zocht naar grootsheid, het niet bereiken ervan
legde ik uit als tijdsverspilling.
Haar bij anderen aantreffend, soms
bij mezelf, was ik dankbaar voor de gave van deelname
aan Gods uitzonderlijke plan met de stervelingen.
22. Toon begrip
Toon begrip voor mensen met een zwak geloof.
Ook ik geloof de ene dag, de andere geloof ik niet.
Maar ik voel me prettig in een biddende menigte.
Omdat zij geloven, helpen zij mij geloven
in hun eigen bestaan, van onbegrepen wezens.
Ik weet dat ze niet veel lager werden geschapen dan
de hemelse machten.
Onder hun lelijkheid, het brandmerk van hun praktische geest, zijn ze
rein, in hun kelen klopt, wanneer ze zingen, de ader van
verrukking.
En nog het meest voor het beeldje van de Moeder Gods, zo
gevormd als zij aan een kind in Lourdes is verschenen.
Natuurlijk ben ik sceptisch, maar ik
zing mee, zo de tegenstrijdigheid opheffend
tussen privéreligie en de religie van het ritueel.
23. Schone dame
Schone dame, Jij die bent verschenen aan de kinderen in Lourdes
en Fatima.
Het meest, zeggen de kinderen, waren zij toen onder de indruk van
Jouw onuitsprekelijke schoonheid.
Alsof je nog maar eens wilde zeggen dat schoonheid een van de
componenten van de wereld is.
Wat ik kan bevestigen, want ik was in Lourdes
pelgrim bij de grot, wanneer de rivier ruist en aan de heldere
hemel boven de bergen een streepje maan zichtbaar is.
Je stond, zeggen de kinderen, boven een klein boompje, maar
Jouw voeten verhieven zich
ongeveer tien centimeter boven zijn
bladeren.
Je had het lichaam niet van een verschijning, maar van immateriële materie, en
je zag de verschillende knoopjes van Jouw jurk.
Ik vroeg Je om een wonder, maar ook was ik me ervan bewust,
Dat ik uit een land kom waar Jouw heiligdommen dienen
tot versteviging van een nationaal drogbeeld en tot een vlucht onder
Jouw bescherming, van heidense godin, tegen de aanstormende
vijand.
Mijn aanwezigheid hier was vertroebeld
Door de taak van de dichter, die niet zou moeten
toegeven aan volks bijgeloof,
Maar trouw wenst te blijven aan Jouw onnaspeurlijke intentie
Om in Lourdes en Fatima aan kinderen te verschijnen.
Vertaling Karol Lesman