Karol Lesman



Over het Theologisch traktaat van Czesław Miłosz





Czesław Miłosz

God is niet dood. God is vorig jaar juni negentig geworden en hij woont met zijn vrouw in Kraków, van waaruit hij de wereld blijft verbazen met het uitbreiden van zijn schepping waarmee hij kennelijk nog niet klaar is…

Het klinkt wellicht wat gedurfd om de inleiding bij een gedicht op deze manier te beginnen, maar in het geval van het Theologisch traktaat van Czesław Miłosz is, gezien de plaats die deze dichter inneemt binnen de Poolse poëzie en het hele Poolse literaire leven, een dergelijke aanhef misschien niet eens zo ongepast. En als een van Miłosz’ belangrijkste exegeten, Jan Błoński, in zijn jongste studie over de nestor van de Poolse literatuur diens poëzie ‘de wereld’ noemt, hoe zou je de dichter, de schepper van die wereld, anders moeten noemen?1 Nog maar nauwelijks twee jaar geleden verscheen de alomgeprezen dichtbundel To (Het), waarvoor Miłosz vorig jaar ongetwijfeld de belangrijkste Poolse literaire prijs, de Nike, zou hebben gekregen, als hijzelf niet zijn kandidatuur in een vroeg stadium had teruggetrokken (hij had de prijs twee jaar daarvoor al ontvangen.) En voor dit voorjaar staat zijn jongste bundel aangekondigd met daarin het nu al veelbesproken Traktat teologiczny (Theologisch traktaat). Maar niet alleen Miłosz’ gedichten spelen in het literaire leven in Polen een belangrijke rol, ook zijn uitspraken over de Poolse literatuur worden met de nodige eerbied en ontzag aanhoord. Voor menigeen (zoals voor de schrijver van deze woorden) geldt bijvoorbeeld Miłosz’, oorspronkelijk in het Engels geschreven handboek De geschiedenis van de Poolse literatuur nog steeds als bijbel, misschien juist wel omdat het een uiterst persoonlijke interpretatie van die geschiedenis is. Toch worden zijn uitspraken niet altijd even juichend ontvangen en willen deze nog wel eens voor rumoer zorgen. Zo herinner ik me nog de opwinding die ontstond toen hij enkele jaren geleden de roman Meisje Niemand van de volstrekt onbekende Tomek Tryzna de hemel in prees.

Een tijdje terug verscheen in het herfstnummer van Kwartalnik Artystyczny (Het artistieke kwartaalblad) naast twee gedichten van zijn hand, waaronder het bijzonder aangrijpende Ogen, over het sterk afnemende gezichtsvermogen van de dichter, een kort essay dat begon met de nogal stellige woorden: ‘Laten we er geen doekjes om winden, de Poolse literatuur staat er vandaag de dag zwak voor.’ Terwijl velen het vermoedelijk met hem eens zullen zijn, zal hij met deze uitspraak toch ook weer enkelen tegen zich in het harnas jagen, vooral vanwege de verklaringen die hij voor dit verval geeft. Volgens Miłosz ontbreekt het in de hedendaagse Poolse literatuur aan bepaalde thema’s, waarvan de onverschilligheid onder zijn collega-schrijvers ten aanzien van religieuze onderwerpen in zijn ogen een van de belangrijkste is. Misschien wel om zijn onvrede te illustreren stemde hij enkele weken later in met de voorpublicatie van het Theologisch traktaat in het katholieke Tygodnik Powszechny (Algemeen Weekblad).

Lange tijd is Miłosz vooral beschouwd als een historisch en politiek dichter. De keuze om hem in 1980, een belangrijk jaar in de na-oorlogse Poolse geschiedenis (er was net een Poolse paus gekozen en in dat jaar werd de onafhankelijke vakbond Solidariteit opgericht), de Nobelprijs voor de literatuur toe te kennen heeft dat idee zeker nog versterkt. In wezen is hij echter altijd een metafysisch dichter geweest en in zijn laatste gedichten misschien zelfs wel een religieus dichter. Daarom komt voor ie¬mand als Jan Błoński het hierna afgedrukte Theologisch traktaat dan ook nauwelijks als een verrassing. Naar aanleiding van het verschijnen ervan schreef hij: ‘Na jaren zegt Miłosz dat hij het als zijn taak ziet de christelijke verbeelding te restaureren. En met christelijke verbeelding bedoelt hij ongetwijfeld een verbeelding die doordrongen is van eerbied en liefde voor het bestaan, een verbeelding die de wereld niet verwerpt, haar hersenschimmen niet boven die wereld uittilt, maar die voortkomt uit de overtuiging dat de wereld goed en mooi is, omdat hij gegrondvest en geordend is door het allervolmaaktste zijn… Zie daar het conflict van de dichter met dit tijdperk dat gekenmerkt wordt door het verlies van een spontane verstandhouding en van iets dat men de intimiteit met het bestaan zou kunnen noemen.’

Het imago van historisch en politiek dichter heeft Miłosz voor een belangrijk gedeelte ook te danken aan de twee traktaten die hij eerder schreef. In Moreel traktaat, dat in 1947 verscheen, plaatst de dichter de mens tegenover de geschiedenis, met name tegenover het nationaal socialisme en het marxisme. Poëtisch traktaat uit 1957 schetst een beeld van de Poolse poëzie van de twintigste eeuw en probeert deze poëzie te verbinden met de geschiedenis van Europa en de wereld. Misschien is het nog te vroeg om te zeggen dat Miłosz met Theologisch traktaat de triptiek heeft willen voltooien en zo de cirkel rondmaakt. Zeker is wel dat Miłosz’ jongste gedicht naast een ‘theologisch traktaat’ ook een soort biecht is, waarmee hij zijn lezers die op zoek zijn naar het geheim van zijn poëzie ‘op het juiste spoor wil zetten’.




1 Vergelijk ook Kris van Heuckeloms bijdrage in het Poolse nummer van TSL nr. 27 ‘De wereld volgens Miłosz’.





<   

TSL 31

   >