Cees Willemsen



Nederland-Rusland-Amerika
Een gesprek met prof. dr. Th. A. Eekman





Tom Eekman. bron

Tom Eekman (1923-2012) behoort tot de memorabele generatie van slavisten die in en vlak na de oorlog bij professor Bruno Becker aan de Universiteit van Amsterdam studeerden en promoveerden. Vanaf het begin van de jaren vijftig bezetten Beckers leerlingen Jan Bezemer, Carl Ebeling, Jan van der Eng, Jan Meijer en Karel van het Reve de belangrijkste leerstoelen in de slavistiek en de Ruslandkunde aan de diverse universiteiten van Nederland. Tom Eekman moest iets langer wachten op de erkenning van zijn wetenschappelijke kwaliteiten en aanvaardde pas in 1962 het ambt van lector in de Zuid-Slavische taal-en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Drie jaar later werd hij gevraagd voor het hoogleraarsambt Russische letterkunde aan de Universiteit van Californië (UCLA). Na vierentwintig dienstjaren bleef hij nog tien jaar in Noord-Californië wonen, voordat hij definitief naar Nederland terugkeerde. Eekman schreef en redigeerde dertien boeken in verschillende talen, publiceerde zo’n honderd wetenschappelijke artikelen in het Engels, Frans, Russisch, Pools en Servisch/Kroatisch in binnen- en buitenlandse vakbladen en vertaalde 23 boeken uit het Russisch, Pools en Servisch/Kroatisch. Verder schreef hij talloze boekbesprekingen en vertaalde hij korte verhalen voor Nederlandse dag- en weekbladen. Alles bij elkaar een verbazingwekkende, wetenschappelijke productie die nog steeds aanhoudt, want Eekman gaat in het Rosa Spierhuis in Laren onvermoeibaar door met schrijven en vertalen, en hij bezoekt regelmatig congressen in Amerika, in voormalig Joegoslavië en West-Europa. In 1981 ontving Eekman de prestigieuze Martinus Nijhoffprijs voor vertalers.



Montessori-onderwijs, politieke bewustwording en studie geschiedenis



Tom Eekman is geboren in Middelharnis op Goeree-Overflakkee. Kort na zijn geboorte verhuisde de familie naar Amsterdam. Zijn vader was dominee, maar had zich, wellicht door de schok van de Eerste Wereldoorlog, van het geloof afgekeerd en was leraar Frans geworden. Toms ouders hadden duidelijke ideëen over de opvoeding en lieten al hun kinderen Montessori-onderwijs volgen. Dat was behalve een principiële ook een dure keuze, want het schoolgeld voor deze particuliere school moest door de ouders worden opgebracht.

De familie was links georiënteerd, maar de vooruitstrevende opvattingen in huize Eekman vertaalden zich niet direct in partijpolitieke standpunten. Wel sloot Eekman senior zich aan bij het Comité van Waakzaamheid dat in 1936 door bekende anti-nationalistische intellectuelen werd opgericht om het nationaal-socialisme te bestrijden en de geestelijke vrijheid te verdedigen. Ook de ouders van Toms vriend Bart Romein, de bekende historici Jan en Annie Romein, waren bij dit Comité aangesloten. Met Bart discussieerde hij regelmatig over politiek. Ze werden zelfs een keer samen door de politie opgepakt toen ze als middelbare scholieren pamfletten tegen het Franco-regime verspreidden. Tom was dus al jong politiek bewust, maar meer op een ethisch-bevlogen manier. Want tegelijkertijd was hij misschien nog meer gegrepen door het mysterie van de Russische ziel. Een buurman had hem ooit een deeltje Dostojevski uit de bekende Duitse Piper-Verlagserie cadeau gegeven, Schuld und Sühne, dat een verpletterende indruk op hem maakte. Pas aan het eind van zijn middelbare schooltijd zou zijn fascinatie voor de Russische moezjik samenvallen met zijn bewondering voor de Nieuwe Mens en de nieuwe beschaving in het Oosten. Dat gebeurde nadat hij het epoche-makende boek Soviet Communism, a new Civilisation (1935) van het Britse echtpaar Sydney Webb en Beatrice Potter, befaamde fellow-travellers in die jaren, had gelezen. Het echtpaar raakte bij een bezoek aan de Sovjetunie zodanig onder de indruk van Stalins planeconomie dat ze na thuiskomst een lyrisch verslag uitbrachten dat veel onbevangen geesten in het Westen overtuigde.

Niet lang daarna bepaalde hij zijn beroepskeus. Hij wilde historicus worden. Ongetwijfeld mede beïnvloed door zijn omgang met de familie Romein bij wie hij regelmatig aan huis kwam en waar hij onder andere Jacques Presser, de jonge geschiedenisleraar aan het Vossius-gymnasium ontmoette.

September 1941 begon hij de studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Romeins colleges waren zeer degelijk, je moest goed opletten. Toch bezat hij wel humor.’ Maar Eekman kan niet verhelen dat de studie geschiedenis hem wat tegenviel. Uit nieuwsgierigheid liep hij een college van Bruno Becker binnen, een bijzonder hoogleraar van Russische komaf, die Russische geschiedenis, taal en letterkunde doceerde.



Becker, onderduik en verzet



‘Professor Becker had maar een paar leerlingen, waaronder Karel van het Reve en diens vriendin, zijn later echtgenote, Jozine Israël. Ik kende hen via Bart Romein, wiens ouders bevriend waren met de Van het Reves, en die zelf met hen op het Vossius had gezeten. Ik zat toen op het Amsterdams lyceum. Het laatste jaar van de middelbare school moesten we elders volgen omdat de middelbare Montessorischool geen erkend diploma mocht afgeven. Becker sprak redelijk goed Nederlands maar met een duidelijk accent. Hij had al in Rusland Nederlands geleerd door zijn studie van de zestiende eeuwse humanist Coornhert. De anekdote ging dat Becker bij aankomst met de trein in Nederland zei: “Drager, breng mij deze koffer naar de taveerne”. Becker was nogal schools, een ouderwetse prof. Toch spraken zijn colleges me aan en ik bleef ze volgen.

In 1943 eisten de Duitse bezetter een loyaliteitsverklaring van de studenten. Net als de meeste studenten weigerde ik en dook onder. Ik kwam terecht bij een bollenkweker in Aalsmeer. Dankzij een Russische grammatica en omdat Becker contact met me bleef houden, switchte ik tijdens mijn onderduik naar de studie Russisch. Of deze keuze beïnvloed werd door de Russische titanenstrijd aan het Oostfront, herinner ik me niet meer. Feit is wel dat ik politiek gesproken links was.

Toen op een gegeven moment de kust weer veilig leek, keerde ik van Aalsmeer terug naar het ouderlijk huis. Ik raakte verzeild in kringen van het verzet en bracht joodse kinderen naar onderduikadressen in het land. Dubbel riskant omdat ik zelf ook gezocht werd vanwege mijn ontduiking van de Arbeitseinsatz. Ik werd gepakt, maar kwam na twee weken vrij. Op aanraden van joodse celgenoten gaf ik toe een joods kindje afgehaald te hebben van een schuiladres in opdracht van een inmiddels gedeporteerde joodse familie. Grote schrik toen na de oorlog bleek dat de bewuste familie zich uit Westerbork had weten los te kopen. Ze hadden de oorlog dus overleefd, maar de Duitsers hebben hen gelukkig nooit met mijn verhaal geconfronteerd. Na mijn vrijlating sloot ik me aan bij de kring rond het illegale verzetsblad De Vrije Katheder, Bulletin ter verdediging van de universiteiten, in 1940 opgericht door communistische studenten aan de Universiteit van Amsterdam.’

Op het moment dat Eekman zich bij De Vrije Katheder aansloot had het blad zich zojuist verbreed tot een algemeen verzetsblad waarin linkse kunstenaars en intellectuelen, culturele, sociaal-politieke en algemeen wetenschappelijke thema’s aansneden met het oog op de socialistische opbouw van de maatschappij na de bevrijding.2 De politieke signatuur van het blad was en bleef links en ging uit van de aanname dat het kapitalistische systeem door de oorlog ernstig ondermijnd was. Naast het opinieblad De Vrije Katheder werd er ook nog een nieuwsbulletin uitgegeven. Tom Eekman en Tineke de Jong, zijn vriendin en latere echtgenote die hielp bij de verspreiding van het blad, zijn echter nooit lid van de CPN of enige andere politieke partij geworden.

‘In die tijd leerde ik Theun de Vries3 kennen. Hij was door de illegale CPN-leiding gevraagd mee te werken aan het blad nadat verschillende redacteuren door de bezetter waren opgepakt en omgebracht. Het blad werd toen nog gestencild in een oplage van enkele honderden exemplaren. In de tweede helft van 1943 heeft de stencilmachine nog een tijdje bij ons thuis gestaan. Vanaf 1 januari 1944 verscheen het in gedrukte vorm. We luisterden naar de Engelse radio en namen die berichten op in het nieuwsbulletin. Mijn vriendin Tineke de Jong, Annelies Romein, mijn zuster Yvonne en andere jonge vrouwen verspreidden ’s avonds het blad. Bertus Willebrands was de centrale figuur met wie ik veel samenwerkte.



Russisch wordt steeds belangrijker



Na de bevrijding ging ik onmiddellijk verder met de studie Russisch. Romein kon zich wel vinden in mijn keuze. Russisch werd steeds belangrijker gevonden gezien de politieke ontwikkelingen. Bovendien was Romein goed bevriend met Becker, dus kon hij er ook weinig van zeggen. Ik was inmiddels 22 jaar, maar studeren kostte gelukkig niet zoveel in die tijd en mijn ouders betaalden de paar honderd gulden voor collegegeld en boeken. Een jaar later, 2 mei 1946, trouwde ik met Tineke, ze is begin dit jaar na bijna vijfenvijftig jaar huwelijk overleden. We gingen wonen op de Middenweg in Amsterdam.

Het was nog steeds een select gezelschap dat bij Becker studeerde. Allereerst Aleida Schot, het type van de eeuwige student, Karel van het Reve en zijn vrouw Jozine Israël, Jan Meijer, Carl Ebeling, Rebecca van Delft (later Ebeling) en Aart Kuypers. Verschillenden van hen zouden later hoogleraar worden: Van het Reve in Leiden, Ebeling in Amsterdam, Meijer in Utrecht.

In 1946 was ik een van de initiatiefnemers tot de oprichting van Beseda (Het gesprek) een kring voor slavisten die nog steeds bestaat en een hechte groep werd. Beseda is een woord dat in alle Slavische talen voorkomt. Het was ook de naam van een literair groepje in het vroege negentiende-eeuwse Rusland. Aanvankelijk praatten we vooral over taal en letterkunde, later werd het meer geschiedenis en politiek. Het is wel altijd een Amsterdamse club gebleven. Met slavisten in andere steden hadden we geen contact. Alle colleges werden gegeven door Becker. Hij gebruikte de Duitse grammatica van Fuchs. Die van landgenoot Boris Raptschinsky, voormalig privaatdocent in Utrecht, vond hij te populair. Voor literatuurgeschiedenis gebruikte hij het handboek van A. Luther, de origineel Nederlandse literatuuroverzichten van Nicolaas van Wijk, tot zijn dood in 1940 hoogleraar in de Balto-Slavische talen in Leiden, noemde hij wel, maar gebruikte hij niet.

Voor het kandidaats- en doctoraalexamen moesten we een andere Slavische taal als bijvak nemen. Voor mijn kandidaats koos ik Tsjechisch en voor het doctoraal Pools. De verwerving van deze talen was een kwestie van zelfstudie, maar voor de tentamens moesten we naar Leiden. De historicus Locher nam het tentamen Tsjechisch af en de slavist Van der Meulen, opvolger van Van Wijk, Pools.

Ik raakte gefascineerd door de wisselwerking tussen filosofie en literatuur in de Russische literaire kritiek, vooral bij Tsjernysjevski, de geestelijke vader van Lenin en de Bolsjeviki. Ik meen dat Becker me op deze beroemde, laat negentiende-eeuwse Russische schrijver en criticus heeft gewezen en op het belang van de literaire polemieken in zijn tijd.

In 1947 kreeg ik een beurs om in Praag de grote Russische bibliotheek te raadplegen voor mijn studie van de geschriften van Tsjernysjevski. September 1947 vertrok ik met mijn vrouw naar Tsjecho-Slowakije. Die Russische bibliotheek was ondergebracht in het Clementinum, de Praagse universiteitsbibliotheek.’

Enige tijd na zijn terugkeer publiceerde Eekman over Tsjernysjevksi in De Nieuwe Stem,4 maar toen had hij zich inmiddels bekeerd van zijn fascinatie voor de geëngageerde Russische intellectuelen met hun retorische vraag Čto dĕlat’, (Wat te doen?)



Kronstadt



‘Mijn vrouw verdiende tijdens mijn studie in Praag wat bij als oppas van de baby van de Nederlandse consul voor wie ik Tsjechische persberichten vertaalde. Als beloning mochten we gratis logeren in een hotel aan het Wenceslavplein. Vanachter de ramen van onze hotelkamer waren we getuige van de communistische coup in februari 1948. Ik proefde de vertwijfeling bij de Tsjechen, waarvan velen sympathiek stonden tegenover de communisten en de Russen, maar die in meerderheid de voorkeur gaven aan de democratie. Ik zag hoe mensen de facto gedwongen werden pro-Gottwald, de Tsjechische stalinist, te stemmen. In de verkiezingslokalen stonden twee stembussen, een voor Gottwald en een voor zijn tegenstanders, terwijl een partijman noteerde wie zijn stembiljet waar deponeerde. Praag 1948 werd mijn Kronstadt.’5

Zijn linkse sympathieën zouden voortaan onderdak vinden bij de sociaal-democratie. Tot aan de coup van 1948 schreef hij artikelen over Praag in De Groene Amsterdammer en de Vrije Katheder. Eekman studeerde in 1949 af. Voor zijn doctoraal koos hij Pools als bijvak. Hij had respect gekregen voor de Polen die zich niet door de Russen lieten ringeloren. Hij had al wat Pools opgestoken toen ze in 1946/47 een Poolse student in huis hadden genomen in het kader van een uitwisselingsprogramma. Later zijn ze in Krakau nog bij hem langs gegaan.



Het Rusland-Instituut



In 1948 werd het Rusland-Instituut opgericht. Becker, inmiddels gewoon-hoogleraar, werd hiervan de eerste directeur. Eekman en Van het Reve kregen er een baantje als wetenschappelijk medewerker. Het instituut fungeerde aanvankelijk vooral als bibliotheek. Van het Reve en Eekman haalden met de bakfiets bij Becker thuis vele jaargangen Pravda’s op. Met Karel van het Reve was Eekman goed bevriend. En Van het Reves vrouw Jozine Israël, huisnaam Tini, kende hij al van voor de oorlog, want ze woonde bij hem in de buurt in de Watergraafsmeer.

‘Karel kende ik via Bart Romein. Bart Romein zat bij mij op het Montessori-lyceum, maar hij ging voor het behalen van zijn middelbare schooldiploma naar het Vossius-gymnasium. Daar ontmoette hij Karel. Bart zat bij Gerard in de klas. Karel zat een klas hoger. Dat was een linkse club studenten aan dat Vossius.

Ik studeerde dus in 1949 af. Maar ik weet niet meer wat het onderwerp van mijn scriptie was. Misschien al Tsjechov, maar ik kan dat niet meer nazien omdat jaren geleden onze vakantieboerderij in Nederland in vlammen is opgegaan. We waren op dat moment in Californië. Kisten met persoonlijke bezittingen zijn toen verbrand. Ik vermoed dat ik op Tsjechov afstudeerde omdat ik al in 1951 op Tsjechov en de Russische intelligentsia promoveerde. Aleida Schot was al jaren met Tsjechov bezig en vertaalde hem, maar ik herinner me niet dat ik door haar op Tsjechov ben gestoten. Ik was natuurlijk al bezig geweest met de Russische intelligentsia in Tsjechovs tijd via Tsjernysjevski. Tsjernysjevski, ofschoon door de Sovjets naar voren gehaald als groot filosoof, bleek uiteindelijk toch maar een heel beperkte, eenzijdige geest, een matig schrijver op wie ik, los van de politieke connotatie, gauw uitgekeken raakte. Op Tsjechov raak je nooit uitgekeken. Ik las alles van hem en vertaalde af en toe wat van zijn korte novellen voor Vrij Nederland en andere tijdschriften. Ik vond Tsjechov iets pittiger, geestiger, realistischer dan mijn oude liefde Dostojevski, waar ik inmiddels overheen was. Bij Dostojevski voel je wel dat Russische, maar ook dat gefantaseerde. Ik ben jaren met hem bezig geweest. Het gekke is dat ik het er nooit met Romein over heb gehad, die toch op Dostojevski gepromoveerd is. Bij Tsjechov voel je dat diep-menselijke. Hij was universeel, ofschoon hij toch een echte Rus was.

Het is inderdaad opvallend dat Tsjechov na de oorlog in Nederland plotseling populair werd. Het zou te maken kunnen hebben met het feit dat hij in die dagen gezien werd als een nihilist of existentialist, iemand zonder maatschappijvisie wat juist na de wereldoorlog gewaardeerd werd omdat er toen een algehele en begrijpelijke afkeer was van alles wat naar gesloten ideologieën zweemde. Ik geloof dat dit ook bij mij wel meespeelde.’

Nihilisme of existentialisme, al of niet uit Frankrijk overgewaaid, was een ‘populaire levenshouding’ in de naoorlogse jaren. Het lijkt dan ook geen toeval dat de Wereldbibliotheek Eekman vlak na de oorlog vroeg Tolstojs novelle De dood van Ivan Iljitsj te vertalen. De dood van Ivan Iljitsj heeft geen vrolijke moraal. De wereld hangt van hypocrisie, narcisme en egocentrisme aan elkaar. Toch biedt het slot hoop. Ivans doodsstrijd wordt verzacht door een plotseling opwellend, grenzeloos medelijden met de mensheid. Dat laatste is volgens velen ook de grondtoon in Tsjechovs werk.

Eekman waarschuwt er in zijn proefschrift voor dat Tsjechov niet onder één noemer te vangen is. Hij is eerder melancholiek dan, zoals zoveel Russische schrijvers, pessimistisch. En het zou vooral deze melancholieke ondertoon in zijn toneelstukken zijn, die de schouwburgbezoekers in die dagen massaal tot Tsjechov brachten.6

‘Met Becker had ik regelmatig contact over mijn proefschrift. Een keer in de week op donderdagmiddag hield Becker thuis spreekuur. Dan moest er altijd een assistent aanwezig zijn om de deur voor de studenten open te doen. Dat was een hele eer voor zo’n student-assistent. Wanneer er dan niemand op bezoek kwam, kon je een hele middag met hem praten. Zijn vrouw zag je weinig, wel als hij jarig was, dan kwamen ook zijn studenten op visite. Mijn gesprekken met Becker over Tsjechov inspireerden me. Wanneer we op zijn studeerkamer zaten, hij voor zijn boekenkast, dook hij herhaaldelijk in de kast om een boek te pakken dat hij me eventueel uitleende. Daar was hij erg gemakkelijk in. Hij had ook een boekenmolen, met het vierdelige woordenboek van Oesjakov, dat hij voortdurend raadpleegde. Onze conversatie was meestal in het Russisch. Veel Russen ontmoette je toen niet in Amsterdam, je had alleen de vrouw van Kuyper en de vrouw van Bezemer. Via Becker leerde ik vlak na de oorlog ook de Russische toneelregisseur Sjarov kennen. Hij woonde toen in Rome en kwam naar Nederland om Tsjechov te regisseren. Sjarov kwam al gauw met Becker in contact, misschien via de vriendschapsvereniging Nederland-Rusland. Becker bracht zijn studenten weer in contact met Sjarov. We gingen ook naar zijn toneeluitvoeringen. Misschien dat ik toen gegrepen ben geraakt door Tsjechov. Later heb ik Sjarov nog geïnterviewd voor Tirade.

Tijdens het werken aan mijn proefschrift leefde ik van mijn baantje aan het Rusland-Instituut. Ik was de eerste promovendus van Becker, of misschien de tweede na Ebeling.7 Naast mijn baantje bij het Rusland-Instituut gaf ik al vanaf 1946 Russische les aan jongerejaars studenten. Er waren maar weinig studenten Russisch. Ik gaf grammatica, het alfabet en de uitspraak. Het Rusland-Instituut zat op de zolder van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) aan de Keizersgracht. We hadden een bescheiden budget voor boeken, kranten en tijdschriften.

We kochten veel bij Pegasus of bestelden rechtstreeks in Rusland. We maakten een catalogus. Van het Reve deed vooral de boeken en ik de tijdschriften. Die catalogus moet nog steeds bestaan. Ik las elke dag vele tijdschriften waaruit ik artikelen selecteerde die ik op kaartjes tikte. Dat proefschrift schreef ik dus vooral in de avonduren. Natuurlijk had ik op het instituut ook wel eens tijd, want zoveel studenten kwamen er niet. Formeel behoorde het Rusland-Instituut tot de sociaal-politieke faculteit, de zogenaamde zevende faculteit, dus het viel niet onder letteren. Later is de naam gewijzigd in Oosteuropa-Instituut.

Charles Timmer moet ik toen voor het eerst ontmoet hebben. Hij was destijds medewerker voor Rusland aan het IISG. Maar ik leerde hem pas echt kennen toen Van het Reve en ik gingen meewerken aan de Russische Bibliotheek. Ik vertaalde een deel Tsjechov met de brieven en een deel Leskov. Ik had al een deeltje Leskov vertaald voor uitgeverij Veen, dat gebruikte ik daarvoor. Mijn eerste vertaling was De dood van Ivan Iljitsj van Tolstoj voor de Wereldbibliotheek in 1946. Directeur Guido van Suchtelen was een vriend van mij. Zijn zus was een vriendin van mijn vrouw. Guido kwam met het idee om iets Russisch uit te geven. “Jij kent toch Russisch”. Ik was zeer vereerd want ik was nog student. Het werd betaald, maar ik weet niet meer hoeveel. Ik meen iets van tweehonderd gulden.



De Zuid-Slavische broeders



Ik promoveerde in 1951. Jan Romein was co-promotor, Van het Reve en Meijer paranimf. Ik bleef gewoon werken op het Rusland-Instituut. Later werd Ebeling tot opvolger van Becker benoemd in Amsterdam, Reve in Leiden en Meijer in Utrecht. Ik was eerder gepromoveerd dan zij, mijn medestudenten, maar werd blijkbaar niet als zo superieur beschouwd. Het zal wel het werk van Becker geweest zijn. In de Amsterdamse gemeenteraad is nog wel gedebatteerd over Eekman of Ebeling als opvolger van Becker. Misschien werd Ebeling genomen omdat hij meer taalkundige was dan ik. Ik weet het niet. Becker had hem in elk geval als eerste op de lijst geplaatst. Ik viel een beetje tussen wal en schip met mijn interesses. Ik was geen specialist in Russische geschiedenis en ook geen pure linguïst. Voor die twee posten werden Bezemer en Ebeling benoemd. De Russische literatuur werd daar een beetje slachtoffer van. Ik had dat graag gedaan. Ik gaf al wel Russische literatuur als assistent van Becker. Ik bewoog me teveel in verschillende richtingen, was ook meer literair-historisch geïnteresseerd, zoals blijkt uit mijn proefschrift. Dat was denk ik een punt bij mijn benoeming. Russische taal was het voornaamste, maar ik interesseerde me ook voor land en volk. Ik was wel een beetje teleurgesteld ja. Voelde me zelfs miskend. Later, in 1961, werd ik lector in de Zuid-Slavische talen. Ik had al Russisch, Pools en Tsjechisch geleerd en voor mij hoorden de Zuid-Slavische talen daar gewoon bij. Ik had ooit eens kennis gemaakt met een Joegoslaaf hier in Amsterdam en werd nieuwsgierig. De zogenaamde Derde Weg van Tito, zijn onafhankelijke politieke koers tegenover de beide grootmachten, zal me ook wel aangesproken hebben. In 1951 kwam ik voor het eerst in Joegoslavië. De Universiteit van Zagreb organiseerde elke jaar een zomercursus Servisch/Kroatisch. In 1951 werd die cursus in Sarajevo gegeven. Dat beviel me uitstekend. Ivo Andrić, de latere Nobelprijswinnaar voor literatuur in 1961, gaf er nog een gastcollege. Ik volgde de cursus samen met Marius Broekmeyer, die toen nog student was en Carl en Rebecca Ebeling. Broekmeyer was er al eerder geweest, hij had uit idealisme geholpen bij het aanleggen van wegen. Later hebben we er samen nog wat rondgereisd en zijn onder andere naar Belgrado geweest.

‘Ook later toen ik lector was in de Zuid-Slavische talen in Amsterdam had ik een aantal enthousiaste studenten. Ze waren politiek geïnteresseerd en gingen net als eerder Broekmeyer ’s zomers naar Joegoslavië om te helpen met de aanleg van wegen en spoorwegen. Verder was het natuurlijk een opkomend vakantieland en in tegenstelling tot de andere Slavische landen kon je er zonder problemen naar toe reizen.’

In 1955 publiceerde Eekman, Joegoslavië, opstandig stiefkind van Europa bij uitgeverij Boom in Meppel. Een nog steeds zeer leesbaar en goed gedocumenteerd boek met historische overzichten van alle deelrepublieken en een thematische samenvatting van de na-oorlogse politieke, economische en culturele ontwikkelingen in de nieuwe eenheidsstaat. Het boek eindigt met een schets van de eeuwenoude volkscultuur. In het hoofdstuk over de na-oorlogse landbouw komen we een passage tegen, die misschien iets verklaart over Eekmans fascinatie voor de Slaven. ‘Het schijnt wel onmiskenbaar dat over het algemeen bij de Slaven – en met name dan de Oost- en Zuid-Slaven – in sterkere mate dan bij bijvoorbeeld de Germaanse en Romaanse volken een zin voor onderschikking aan het grotere geheel valt waar te nemen (de Russische sobornost), een on-individualistische geest, een minder op de voorgrond tredende impuls tot het zich-laten-gelden van de eigen persoon, minder egoïstische ambities, en, misschien in verband daarmee, een afkeer van de handel, een verachting voor de koopman, voor de individu die voortdurend op eigen gewin uit is.’8



Los Angeles



In 1960 publiceerde Eekman, Anton Čechov, 1860-1960. Some essays. Aan deze prestigieuze bundel die verscheen bij de vermaarde uitgeverij E.J. Brill in Leiden, leverden een keur van internationale Tsjechov-specialisten een bijdrage. De viertalige bundel bevat contributies van onder andere Gleb Struve, Adolf Stender-Petersen, Nina Gourfinkel, Sophie Lafitte, Vladimir Markov en als enige Nederlander naast Eekman, Ch. B. Timmer. Niet lang na de verschijning van de Tsjechovbundel bereikte hem het verzoek van professor Dean S. Worth van de Universiteit van Californië in Los Angeles om een jaar gasthoogleraar te worden in de Russische literatuur. De afdeling slavistiek werd uitgebreid en Worth was naar Europa gestuurd om iemand te zoeken. In het jaar 1960/1961 verzorgde Eekman ook een gastcollege in Berkeley. Bij terugkomst naar Nederland volgde zijn benoeming tot lector in de Zuid-Slavische talen, maar toen hij in 1965 gevraagd werd terug te keren naar Los Angeles, aarzelde hij niet lang. Van 1966 tot aan zijn emeritaat in 1990 is hij als hoogleraar verbonden geweest aan de Universiteit van Californië (UCLA).

‘In Los Angeles gaf ik voornamelijk Russische literatuur, samen met Vladimir Markov,9 die dat uitsluitend doceerde. Elk semester regelden we, wie wat gaf.

Ik gebruikte voornamelijk de handboeken van Struve en Slonim. Gleb Struve heb ik heel goed gekend. Daarnaast gaf ik een college Comparative Slavic Literature. Het was meer een inleiding in de hoofdlijnen van de Poolse, Tsjechische en Zuid-Slavische literaturen. Na zes jaar kreeg ik een sabbatical year, of na zes semesters een semester. In 1974 heb ik zo nog een trimester aan de Universiteit van Hamburg Russische literatuurgeschiedenis gegeven en aansluitend zes weken in Aårhus.



Van het Reve en Timmer



Ik bleef met Nederland contact houden, vooral met de Van het Reves, de Ebelingen en met Timmer. Van het Reve was een geweldige kerel, met een reuze gevoel voor humor. Maar soms was hij nogal eenzijdig. Bijvoorbeeld zijn dissertatie Goed en kwaad in de Sovjetkritiek vond ik eenzijdig anti-communistisch. Hij had grotendeels gelijk, maar het was wat overtrokken, teveel zwart-wit. Ook zijn literatuurgeschiedenis is nogal vooringenomen. Veel sympathie voor Tolstoj, maar erg weinig voor Dostojevski. En hij had helemaal geen belangstelling voor de twintigste-eeuwse literatuur. Timmer had veel contacten in Rusland en las heel veel. Hij had ook een grote bibliotheek.

Timmer was wat naijverig naar Van het Reve toe, vond dat hij de oudste rechten had. Zijn vertalingen vind ik toch wel goed. Sommige vertalers proberen er vlot Nederlands van te maken, met soms een extra woordje erbij, anderen proberen zich precies aan de tekst te houden. Zoals Van het Reve zegt: vertalen wat er staat. Maar wat staat er? Timmer was misschien wat te vrij. Nederlandse uitdrukkingen erin gooiend die er in het Russisch niet stonden, alleen maar om het iets vlotter leesbaar te maken. Na zijn dood vroeg Wouter van Oorschot mij Timmer als hoofdredacteur van de Russische Bibliotheek op te volgen. Ik kende Wouters vader natuurlijk al van mijn medewerking aan diezelfde bibliotheek en Wouter was een vriend van mijn zoon. In ons eerste jaar in Amerika heeft Wouter een paar maanden bij ons gelogeerd. Ik heb hem toen goed leren kennen. Maar inmiddels ben ik hoofdredacteur af, want de Russische Bibliotheek bestaat niet meer. Ik kreeg onlangs een brief van Wouter. Ik had hem geschreven met de vraag hoe het nu eigenlijk zat, want hij wees steeds al mijn voorstellen voor nieuwe vertalingen af. Hij wil wel nieuwe vertalingen brengen van de klassieken. Te beginnen met Tsjechov.

Van de jongere schrijvers bevalt mij vooral Aksjonov. Ik heb wat van hem vertaald voor de reeks Russische Miniaturen. Ik ontmoette hem voor het eerst in de jaren zestig in Joegoslavië. Later kwam hij naar Amerika. Toen heeft hij een tijdje college gegeven in Los Angeles. Ook Bitovs Poesjkinhuis spreekt me bijzonder aan.



Favorieten



Mijn favorieten na Dostojevski en Tsjechov waren toch vooral Leskov en Boenin. Boenin lijkt misschien het meest op Tsjechov. Hij is een van de weinigen die in de nieuwe serie van de Russische Bibliotheek zijn opgenomen. Het laatste deel met correspondentie, essays, artikelen, memoires et cetera is vertaald door Marja Wiebes en Margriet Berg. De brieven zijn vertaald door Sander Zweers, hij heeft zelfs een paar originele brieven teruggevonden. Het vierde deel Boelgakov is klaar, dat heeft Aai Prins gedaan, maar daar zijn problemen over met de nabestaanden van Boelgakov. Ikzelf ben de laatste jaren vooral bezig geweest met de vertaling van Pan Tadeusz van de Poolse romantische dichter Adam Mickiewicz.’



Hieronder een kleine selectie uit Eekmans werk en zijn vertalingen.

Boeken:

Anton Tsjechov en de Russische intelligentsia. diss. Arnhem 1951.
Tussen twee oevers: Alexander Herzen. Arnhem 1953.
Joegoslavië. Opstandig stiefkind van Europa. Meppel 1955.
Anton Čechov 1860-1960. Some essays, edited by T. Eekman. Leiden 1960.
Zes Russische klassieken. Amsterdam 1963.
The Realm of Time. A study of rime in the poetry of the Slavs. Amsterdam 1974.
Thirty Years of Yugoslav Literature, 1945-1975. Ann Arbor 1978.
- met H. Birnbaum (ed.) Fiction and Drama in Eastern and Southeastern Europe (Continuity and change in post-war literature). Columbus, Ohio 1980.
(ed.) Critical Essays on Anton Chekhov. Boston 1989.

Vertalingen:

Tolstoj, L.N., De dood van Iwan Iljitsj. Amsterdam 1946.
Vernadsky, G., De geschiedenis van Rusland I. Amsterdam 1947.
Leskov, N.S., De verzegelde engel. Verhalen. Amsterdam 1953.
Tsjechow, A.P., Aantekeningen en brieven. Uitgekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Tom Eekman. Russische Bibliotheek van Van Oorschot, Amsterdam 1956.
Tolstoj, L.N., Toneelwerken. Russische Bibliotheek van Van Oorschot, Amsterdam 1965.
Katajev, I., Melk. Russische miniaturen, Amsterdam 1978.
Mandelstam, O., De Egyptische postzegel. Russische miniaturen, Amsterdam 1978.
Aksjonov, V., Geen markt voor holle vaten. Russische miniaturen, Amsterdam 1979.
Remizov, A. Kruiszusters. Russische miniaturen, Amsterdam 1980).
Toergenev, I., Brieven. Gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Tom Eekman Privé-domein, Amsterdam 1985.
Bjelov, V. Levens. Verhalen. Amsterdam 1986.
Aksakov, S., Een jeugd in Rusland. Privé-domein, Amsterdam 1987).
Petsjerin, V. Van over het graf. Privé-domein, Amsterdam 1990.
Tišma, A, Het gebruik van de mens. Amsterdam 1990.
Ugrešić, D. Steffie Steek in de klauwen van het leven. Patchworkverhaal. Amsterdam 1991.
Matvejević, P., De Middellandse zee. Een getijdenboek. Amsterdam-Leuven 1994.
Ehrenburg, I., Ik ben nooit onverschillig geweest. Privé-domein, Amsterdam 1998. Vertaling samen met Ch. B. Timmer.

Verder vertaalde Eekman regelmatig poëzie- of prozafragmenten voor literaire tijdschriften als Raster, De Gids, Tirade, De Tweede Ronde en TSL.




1 Dit dure schoolgeld gold alleen voor de middelbare Montessori-school, het lager Montessori-onderwijs werd door de gemeente bekostigd.
2 Zie hiervoor Fenna van den Burg, De Vrije Katheder 1945-1950. Een platform van communisten en niet-communisten. Amsterdam 1983, blz. 14-21.
3 Na de oorlog zou Eekman samen met De Vries nog het libretto van Gabriele Preiss voor de opera Jenufa van Leoš Janáček vertalen.
4 De Nieuwe Stem, progressief, humanistisch tijdschrift in 1946 opgericht door N.A. Donkersloot met in de redactie ondermeer J. Romein en H. Pos.
5 In 1918, een jaar na het begin van de revolutie, kwamen de matrozen van de marinehaven Kronstadt nabij Sint Petersburg in verzet tegen het verraad aan de revolutionaire idealen door de communisten. De opstand tegen de communistische alleenheerschappij werd genadeloos neergeslagen door Trotski’s troepen. Deze linkse broedermoord maakte voor velen een einde aan de illusie over de opbouw van een betere wereld gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en broederschap in Rusland.
6 Voor de receptie van Tsjechov in Nederland en Eekmans positie daarin, zie: Cees Willemsen, ‘Tsjechov op het Nederlands toneel’, in: P. van Nunen en A. Semjonov (red.), Taal en cultuur. Lezingen van de conferentie “België-Nederland-Rusland” Tweede bundel. Moskou-Maastricht 1999, 16-43.
7 Dat klopt. Ebeling promoveerde een jaar voor Eekman, in 1950.
8 Eekman, T., Joegoslavië. Opstandig stiefkind van Europa. Meppel 1955, blz. 219.
9 Vladimir Markov is een specialist in het Russische futurisme.



<   

TSL 30

   >