In 1996 verschenen de memoires van de Russische schrijver Ilja Ehrenburg (1891-1967) in Nederlandse vertaling bij de Arbeiderspers in de prestigieuze Privé Domein-serie. Een merkwaardige uitgave op een opvallend tijdstip. De vertaling die jaren eerder was aangekondigd, het origineel stamt uit begin jaren zestig1, bleek sterk gecoupeerd. Op zich geen novum in deze serie, wel de rechtvaardiging ervan. Niet de kostenfactor, het oorspronkelijk manuscript telt 1700 bladzijden, maar een politiek motief was doorslaggevend geweest. Jarenlang had de uitgever geaarzeld de memoires, ooit ruw vertaald door de inmiddels overleden Ch. B. Timmer (1907-1991) en bewerkt door Tom Eekman, uit te geven. Ehrenburgs herinneringen waren politiek niet correct. Na rijp beraad had men daarom besloten alles eruit te gooien wat naar een rechtvaardiging van Stalins politiek riekte. En alsof dat nog niet correct genoeg was, begeleidde de uitgever de publicatie met een persbericht waarin hij zich, onder verwijzing naar het literair-historisch belang van – een deel van – de memoires, excuseerde voor de discutabele uitgave. Een onbegrijpelijk en overbodig lijkend gebaar. Overbodig, omdat de politieke ideeën van Ehrenburg in het postmuur tijdperk volstrekt ongevaarlijk lijken en hij (ook) als schrijver in Nederland al lang dood en vergeten is. Onbegrijpelijk, omdat begin jaren zestig, toen Ehrenburgs memoires in het tijdschrift Novy mir verschenen, deze zowel in de Sovjetunie als in het Westen begroet werden als een bevestiging van Chroesjtsjovs breuk met Stalins politiek.
Nu gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat er veertig, vijftig jaar geleden ook in Nederland sceptici waren, onder wie misschien wat Arbeiderspers-redacteuren, die Ehrenburgs liberale imago wantrouwden. Zij herinnerden zich hoe Ehrenburg voor en na de oorlog een van de heel weinige sovjetauteurs was, die zich min of meer vrijelijk in het Westen konden bewegen, met geen ander doel dan Stalins zogenaamde bondgenotenpolitiek onder sympathiserende linkse intellectuelen, zoals schrijvers en journalisten, te verkopen.
Ehrenburg, van Oekraiens-joodse komaf, was een erudiet wereldburger die zijn vreemde talen vloeiend sprak en veel connecties had onder de cultureel-artistieke avant-garde in de Europese hoofdsteden van zijn dagen. Hij was daarom bij uitstek geschikt om al dan niet argeloze westerse cultuurdragers te strikken in de Stalinistische netten, vooral in Parijs. De scepsis ten aanzien van zijn persoon werd een beetje beschaamd toen Ehrenburg in 1954 zijn roman De dooi publiceerde. Een romantitel die synoniem werd met de aanvang van Chroesjtjovs poststalinistische liberaliseringpolitiek. Maar ook van deze publicatie zou men, evenals van zijn later gepubliceerde memoires, kunnen beweren dat zij vooral een politiek doel diende. Opvallend genoeg is Ehrenburgs epoque makende roman nooit in het Nederlands verschenen. Nu herinnert de huidige lezer zich waarschijnlijk geen enkele roman van Ehrenburg, maar voor en vlak na de oorlog zijn veel van zijn werken in het Nederlands vertaald. Moskou gelooft niet in tranen; De droomfabriek; De steeg aan de Moskwa en 10 P.K. Het leven der auto’s verschenen bij W. de Haan in Utrecht, Ons dagelijksch brood, Babeuf. De samenzwering der Gelijken, De liefde van Jeanne Ney bij andere niet-communistische uitgeverijen. Alleen zijn bekendste en waarschijnlijk beste roman uit die dagen, Julio Jurenito’s avontuurlijk leven verscheen bij uitgeverij De Nieuwe Tijd en in hetzelfde jaar (1937) ook bij Het Nederlandsche Boekengilde, beide communistisch angehauchte uitgeverijen. Na de oorlog, toen de communisten op een ongekende populariteit konden bogen, annexeerde de communistische uitgeverij Pegasus resoluut alle vertaalrechten van (inmiddels) Stalinprijswinnaar Ehrenburg. De sterk toegenomen aanhang van de CPN maakte het voor de uitgever mogelijk om in navolging van de sociaal-democratische Arbeiderspers en de Wereldbibliotheek over te gaan tot het oprichten van (arbeiders) boekenclubs. Voor een paar centen per week, die thuis werden opgehaald, abonneerde men zich op een vast aantal romans van uitgeverij Pegasus, die franco werden thuisbezorgd.2 Politiek correcte romans natuurlijk, meestal vertalingen van Oost-Europese socialistisch realistische schrijvers.3
De dikke romans van Ehrenburg vielen niet onder dit abonnement. Hiermee werd door de communisten apart gecolporteerd onder partijgenoten en liefst ook geestverwanten. Zo bezit ik een luxe editie van Ehrenburgs tweedelige roman De negende golf die door uitgeverij Pegasus in 1954 als premie aan de beste colporteur cadeau werd gedaan. In een begeleidend briefje schrijft de directeur van uitgeverij:
Volgens Theun de Vries (zie TSL29b) lazen de communistische arbeiders liever Ehrenburg dan andere sovjetschrijvers, omdat in zijn romans niet zoveel moeilijke namen voorkwamen en de handeling vaak in het kapitalistische Westen was gesitueerd, dus in een wereld die men kende. Toch bereikten Ehrenburgs romans na de oorlog geen grote oplages. Het best verkocht Storm, een ruim 800 pagina’s tellend epos uit 1947, dat in 1949 in Nederlandse vertaling uitkwam en drie drukken beleefde. Belangrijkste reden voor dit succes was waarschijnlijk het feit dat het een breed panorama gaf van de heroïsche strijd van de Russen tegen en hun overwinning op Hitler-Duitsland. Stalins uitdrukkelijke instemming met dit werk – hij vond het in tegenstelling tot de voorzichtige jury een Stalinprijs eerste in plaats van tweede klas waard – zal de Nederlandse communisten zeker tot lezen hebben aangespoord.4 Voor een select aantal lezers liet uitgeverij Pegasus zelfs de eerste druk van de vertaling door Ehrenburg in Moskou signeren. Ehrenburg die al aan de roman begonnen was tijdens de oorlog, voegde pas na de oorlog de passage toe waarin hij het Molotov-Ribbentroppact verdedigde.
In de gecoupeerde versie van zijn in het Nederlands vertaalde memoires zijn de passages gewijd aan dit bizarre pact, dat op 22 augustus 1939 door Hitlers en Stalins gezanten getekend werd, gesneuveld. Ehrenburg was destijds maanden kapot van dit onverwachte vriendschapspact en kreeg geen hap meer door de keel. Juist hij, die in de jaren dertig in het Westen steeds het voortouw had genomen om intellectuelen en kunstenaars van diverse politieke pluimage in een antifascistische coalitie te verenigen, moest plotseling zijn vrienden/bondgenoten in Parijs uitleggen dat de Sovjetunie niet langer het antifascistisch bolwerk was waarop zij al hun hoop gevestigd hadden.
Stalin, maar ook Lenin, die in de originele memoires uitvoerig aan bod komen, worden in het Nederlands excerpt niet eens genoemd, zoals alles wat direct naar politiek verwijst er consequent is uitgehaald. Hierdoor ontstaat het paradoxale effect dat Ehrenburg, ontdaan van Stalins netten en smetten, sterker nog dan in de oorspronkelijke memoires kan paraderen als cultureel ambassadeur pur sang, vertegenwoordiger van een land dat de argeloze lezer allereerst zal associëren met zijn grote literaire en kunstzinnige tradities. Schönfilmerei zouden de Wessies vroeger zeggen, wanneer we kennismaken met Ehrenburgs jaloersmakende kennissenkring in het mondaine en intellectuele milieu in het Parijs van voor de oorlog. ‘Ik ben nooit onverschillig geweest’, luidt de titel van zijn Nederlandse herinneringen, dat zullen veel tijdgenoten van Ehrenburg in Oost en West de Nederlandse uitgever niet hebben durven nazeggen.
Dit herinnert mij aan mijn eerste kennismaking met Ehrenburg eind 1970. Iets daarvoor had ik voor het eerst van mijn leven een echte communist ontmoet. Hij was door de partij naar het zich snel industrialiserende Etten-Leur (bij Breda) gestuurd om te gaan werken onder de politiek nog maagdelijke katholieke arbeiders. Als niet-arbeider weinig geïnteresseerd in ‘de lonen omhoog en geen man de poort uit’,5 kreeg ik drie boeken in handen gedrukt: de tweedelige memoires van CPN-leider Paul de Groot, De dertiger jaren en het eerste deel van de memoires van Ilja Ehrenburg, Menschen, Jahre, Leben, een pil van 800 bladzijden.6 Volgens het gestaalde kader gaven deze boeken de beste introductie tot de communistische leef- en denkwereld. Ik moet toegeven dat de boeken indruk maakten. Partijvetes en politieke machinaties kwamen er nauwelijks in voor. Wel ontdekte ik als argeloze jongeling via Paul de Groot een tot dan toe voor mij verborgen geschiedenis van strijdbare communistische idealen, met veel solidariteit en seculiere gemeenschapszin. Ehrenburg openbaarde me de rijke traditie van de Europese avant-garde en haar lotsverbondenheid met de Sovjetunie. Kunst die lichtend afstak tegen de armzalige massa-en consumptiecultuur uit die tijd, bovendien politiek geëngageerd.
Helaas voor het gestaalde kader stak deze door De Groot en Ehrenburg geoffreerde wereld ook schril af tegen de praktijk van het Nederlands communisme in die jaren. Marcus Bakker, die tijdens de eerste openbare meeting van de CPN in Breda moest komen oogsten wat
De Groot en Ehrenburg gezaaid hadden, boeide me totaal niet. De fameuze woordvoerder van de CPN in de Tweede Kamer sprak uitsluitend over politiek Den Haag, waar ik weinig van wist en nog minder van wilde begrijpen. Het werd pas interessant na de pauze toen er ruimte werd gegeven voor debat. Een van de nieuwsgierige aanwezigen legde Bakker het vuur na aan de schenen over het principiële bezwaar van de CPN tegen heruitgave of publiekelijke beschikbaarstelling van Mein Kampf. De vragensteller, geen aanhanger van de CPN, bleef zich op principiële gronden verzetten tegen elke vorm van censuur en meende dat de lezer geen patronage van de CPN behoefde om zich tegen zichzelf te beschermen. Bovendien, gaf men zo ook andere partijen geen wapen in handen om op hun beurt hun onwelgevallige boeken te verbieden? Bakker, duidelijk in het nauw gebracht door de vasthoudende vragensteller, veranderde plotseling van strategie. Met overslaande stem donderde hij de zaal in dat zijn kameraden tijdens de donkere oorlogsdagen hun leven hadden gegeven in de strijd tegen het fascisme, daarom zou hij nooit kunnen toestaan dat dit door en door verrotte boek publiekelijk verkrijgbaar zou zijn om opnieuw zijn vergiftigende werk te doen. De strijd voor vrede, vrijheid en democratie was en bleef hoofdreden van bestaan van de CPN. De zaal, overdonderd door zoveel retorisch geweld, sprong eendrachtig uit de stoelen en klapte de handen stuk.
In zijn memoires verhaalt Ehrenburg over zijn ontmoeting met de dichteres Marina Tsvetajeva begin jaren twintig. Ze had net haar dichtbundel Het kamp der zwanen voltooid, waarin ze de Witten in hun strijd tegen de bolsjeviki verdedigde. Niet lang daarna wist ze een visum te bemachtigen om zich, in de lezing van Ehrenburg, in het buitenland bij haar man te voegen. Wanneer Ehrenburg haar in Berlijn ontmoet praat hij een hele nacht op haar in om haar te weerhouden de dichtbundel in het Westen uit te geven. Dat lukt en de bundel zal pas lang na haar dood in 1958 in München gepubliceerd worden. Vele jaren later vindt Ehrenburg in Tsvetajeva’s archief in Moskou, ze was in 1939 naar de Sovjetunie teruggekeerd, nooit verstuurde kladbrieven aan hem, waarin ze op bovenstaande discussie terugkomt
De dubbelzinnigheid van deze en de hiernavolgende opmerking lijkt Ehrenburg te ontgaan en hij gelooft haar wanneer ze zegt zijn raad te hebben opgevolgd door zich niet te buiten te gaan aan uitspattingen in haar gedichten en in haar leven.
Ehrenburg wijdt overigens prachtige regels aan haar, zoals hij ook Mandelstam, Jesenin, Majakovski, Pasternak, de schrijver Babel en de dramaturg Meyerhold op lucide wijze weet te tekenen, maar de ‘angstige intelligent’, zoals Majakovski hem ooit karakteriseerde, klampt zich in zijn portret van Tsvetajeva wel erg vast aan de waan van de rechtlijnigheid van de wil. Toch bevatten zijn herinneringen aan haar ook een sleutel tot zijn ziel. ‘Waneer ik de gedichten van Tsvetajeva herlees, concentreer ik me opeens niet meer op de poëzie, maar ga ik over op mijn herinneringen, op het lot van veel van mijn vrienden en dat van mijzelf – mensen, jaren, leven…7
Het zijn fascinerende memoires, ook na herlezing op rijpere leeftijd. Al lees ik bepaalde passages nu waarschijnlijk anders dan dertig jaar geleden. Om een voorbeeld te geven. Ehrenburg wijdt vele bladzijden aan zijn vriendschap met Picasso. Picasso’s kunst werd door de officiële sovjetkritiek verworpen als formalistisch. Tegelijkertijd was Picasso de belangrijkste sleutelfiguur in Ehrenburgs Westerse netwerk. Volgens Ehrenburg kon Picasso lachen om de kritiek van bijvoorbeeld de Literatoernaja gazeta, want, zo memoreert hij, Picasso’s geloof in de Sovjetunie was door niets aan het wankelen te krijgen. Hij vervolgt dan letterlijk: ‘In 1956 raakten enige vrienden van hem (van Picasso, CW) de kluts kwijt en vroegen hem zijn handtekening onder hun protesten en declaraties te plaatsen. Picasso antwoordde met een weigering. Een groot moment van vreugde was voor mij zijn tentoonstelling in de herfst van 1956 in Moskou’. Een beter voorbeeld van Ehrenburgs positie en zijn belang voor de sovjetautoriteiten is nauwelijks te vinden. Pal na het neerslaan van de Hongaarse opstand door Russische troepen, voor tijdgenoten een point of no return ten aanzien van het communisme, slaagt Ehrenburg erin de grootste kunstenaar van de twintigste eeuw te verleiden tot een publiek vriendschapsgebaar aan Moskou. Het liep storm, want, zoals Ehrenburg zelf schrijft, de Russen hadden hier vijfentwintig jaar vergeefs op moeten wachten.
Alleen al vanwege dit soort doorkijkjes is het onbegrijpelijk dat deze uitgave zo weinig respons heeft gekregen bij pers en publiek. Misschien dat men op het verkeerde been is gezet doordat de uitgever zelf suggereerde dat deze memoires een anachronisme waren. Ehrenburg spreekt van een biecht, maar tegelijkertijd bekent hij dat in de verhalen over zijn kindertijd en jeugd het biechtgordijntje nog wel eens weg is geschoven, maar ‘hoe ouder ik word, des te vaker moet ik gebeurtenissen uit mijn leven overslaan waarover het mij moeilijk valt zelfs met een intieme vriend te spreken’.
Ehrenburg heeft ons land één keer bezocht. Tot onbegrip van zijn Nederlandse vertaler Siegfried van Praag (1888-1958) toonde Ehrenburg nauwelijks of geen belangstelling voor een bezoek aan culturele highlights van Amsterdam als het Rijksmuseum. Hij was, zoals de naamgenoot van de vertaler, de schrijver S.E. van Praag, zich herinnerde, vooral geïnteresseerd in een bezoek aan de Wallen. In zijn memoires komt Ehrenburg niet op zijn bezoek aan Nederland terug, of toch?
Ehrenburg bekent ergens hoe moeilijk hij het vindt om Picasso’s oeuvre te duiden. Alles wat je er over zegt is tegelijkertijd waar en onwaar. Hij memoreert dan dat sommige (sovjet)auteurs dit probleem oplossen door te stellen dat het leven en werk van Picasso vol tegenspraken zit. Maar dat is volgens Ehrenburg een dooddoener. ‘Wie een reisgids wil samenstellen over Holland kan gemakkelijk uitleggen hoe het landschap eruitziet en welk klimaat er heerst: groene velden, kanalen, een niet-hete zomer met veel regen en een zachte winter. Maar de vraag naar het landschap of klimaat van de Sovjetunie kun je niet met enkele zinnen afdoen. Je kunt de bergen van de Kaukasus en de toendra, de perzik van de Krim en de moerasbraam van het noorden niet in tegenspraak met elkaar noemen. Er bestaan grote landen en er bestaan grote mensen. (Alleen) voor mensen gewend aan gewone maatstaven lijkt het gecompliceerde altijd vol tegenstrijdigheden te zitten.’ Misschien is dit de moraal die Ehrenburg aan zijn Nederlandse lezers heeft willen meegeven.