Weinig Russische schrijvers van statuur hebben zo hun best gedaan om bij het sovjetregime in de smaak te vallen als Ilja Ehrenburg, een van bekendste en een van de meeste vertaalde (ook bij ons) auteurs van het interbellum.
Ehrenburg is een eigenaardig en in veel opzichten een raadselachtig geval. Geboren in 1891 in een niet onbemiddeld joods gezin te Kiev werd hij nog als schooljongen lid van een ondergrondse bolsjevistische organisatie, waar
voor hij werd gearresteerd en gedurende enkele maanden gevangen gezet. Na zijn vrijlating stuurde zijn vader hem om verdere ongelukken te voorkomen naar Parijs. Daar belandde Ehrenburg in het bohemienleven, begon gedichten te schrijven en ontmoette kunstenaars als Picasso, Modigliani en Jean Cocteau. De Russische revolutie deed zijn revolutionaire gevoelens weer ontwaken en in 1917 keerde hij naar Rusland terug. Niet voor lang echter. De ellende van revolutie en burgeroorlog deden hem weer snel in het westen belanden, waar hij correspondent werd van verschillende sovjetkranten. Heen en weer geslingerd tussen zijn liefde voor de Europese cultuur en zijn warme gevoelens voor zijn vaderland en nieuwsgierigheid naar de nieuwe ontwikkelingen aldaar besloot Ehrenburg zijn lot te verbinden met dat van de Sovjetunie. Hij reisde in het begin van de jaren dertig uitgebreid rond om de activiteiten in het kader van het eerste vijfjarenplan in ogenschouw te nemen. Toen de Spaanse burgeroorlog uitbrak vertrok hij toch weer naar het westen om als correspondent de oorlog te verslaan, juist op tijd om niet ten offer te vallen aan de grote zuiveringen van 1937. In de Tweede Wereldoorlog werd Ehrenburg een van de meest rabiate Nazi-haters en de belangrijkste steunpilaar van Stalins anti-Duitse propaganda. Ook na de oorlog, toen talrijke joodse intellectuelen werden gearresteerd als ‘kosmopolieten’ bleef Ehrenburg ongedeerd. Als een van de eersten verwoordde hij de na de dood van Stalin in de lucht hangende veranderingen in de Sovjetunie (in de roman De dooi); in zijn daarna geschreven memoires blijkt hij een groot voorstander van de liberalisering die eind jaren vijftig, begin jaren zestig zijn beslag kreeg.
‘Ik leefde in een tijd waarin het lot van een mens niet zozeer leek op een schaakpartij maar op een loterij’, heeft Ehrenburg zelf opgemerkt om zijn verrassende ‘overleving’ te verklaren, maar zijn leven was toch meer schaken en minder kansspel dan hij ons met zijn uitspraak wil laten geloven. Geschaakt heeft hij bijvoorbeeld heel duidelijk met zijn vijfjarenplanroman De Tweede Scheppingsdag, een roman die weliswaar positief stond ten opzichte van de industrialisatie in Rusland, maar waarin allerlei elementen zaten die bij een rechtgeaarde communist niet door de beugel konden en niet strookten met de orthodoxie van het socialistisch realisme. Hoewel deze doctrine nog niet officieel was vastgesteld toen Ehrenburg zijn roman schreef (1933), was het inmiddels al wel zo duidelijk geworden wat Stalin van de literatuur verwachtte dat Ehrenburg heel goed wist dat hij niet aan de eisen voldeed. Toch meende hij een kans te hebben. Toen, wat te verwachten was, het boek als niet-publiceerbaar werd afgewezen door de Sovjet-uitgevers aan wie het was aangeboden, besloot Ehrenburg tot een nogal ongebruikelijke stap. Hij liet van zijn roman in Parijs een luxe editie drukken in een beperkte oplage en stuurde de exemplaren naar hoge regeringsfunctionarissen, Stalin zelf incluis. En het werkte. Stalin gaf zijn toestemming het boek in de Sovjetunie uit te geven – hij zal zich, beter dan de scherpslijpende communisten, hebben gerealiseerd dat Ehrenburgs roman, ondanks de ‘tekortkomingen’, of misschien juist wel dankzij deze ‘tekortkomingen’, als propaganda heel goed te gebruiken was.
De Tweede Scheppingsdag lijkt in verschillende opzichten op de zogenaamde ‘productieroman’, een van belangrijkste genres van de sovjetliteratuur sinds de afkondiging van het eerste vijfjarenplan. In de productieroman ging het meestal om de bouw van een groot industrieel object of industrieel complex onder moeilijke omstandigheden en de romans waren duidelijk bedoeld als ideologische ondersteuning. Ondanks de vele problemen slaagde men er uiteindelijk toch altijd in zo’n project te realiseren, dank zij de inzet en motivatie van de overtuigde communisten onder de arbeiders, opzichters en ingenieurs.
In De Tweede Scheppingsdag, Ehrenburgs eerste roman over het nieuwe Rusland, gaat het om de bouw van een aantal hoogovens in de kort tevoren uit de grond gestampte stad Koeznetsk in Siberië. Vele tienduizenden arbeiders verzamelen zich op de bouwplaats, van enthousiaste komsomollers tot van alle have en goed beroofde koelakken. De omstandigheden waaronder gewerkt moet worden zijn verschrikkelijk; alle dieren, zelfs de ratten, bezwijken en alleen de mensen redden het.
Naar de barre omstandigheden verwijst ook de symbolische titel van de roman, de tweede scheppingsdag, toen hemel en aarde van elkaar gescheiden werden, maar de derde dag, waarop de aarde begroeid zou raken nog niet was aangebroken. De bijbelse allusie leverde Ehrenburg nogal wat kritiek op, net als de in veler ogen overdreven beschrijving van de moeilijkheden waarmee de arbeiders van het hoogovencomplex te maken hadden. Voor Ehrenburg waren die moeilijkheden echter essentieel, hij wilde daarmee laten zien hoe lastig het was in Rusland de industrialisatie van de grond te krijgen, en vooral hoe problematisch het was de voor de nieuwe maatschappij noodzakelijke nieuwe mens te creëren.
In zijn roman geeft Ehrenburg geen uitvoerige beschrijvingen van hoe precies een fabriek wordt gebouwd. In plaats van op dit soort technische details richt hij zijn aandacht vooral op de personages. Centraal in De Tweede Scheppingsdag staan twee jonge mannen, Volodja (Vladimir) Safonov en Kolka (Nikolaj) Rzjanov. Safonov is de zoon van een arts, een intellectueel (hij studeert wiskunde aan de universiteit van Tomsk) met een grote kennis van literatuur en filosofie. Hij is somber en gesloten, voelt zich een buitenstaander en kan niet meeleven met alles wat hem omringt. Hij gelooft niet dat een hoogoven mooier is dan een kunstwerk en wil geen onderdeel worden van de ‘mierenhoop’. We krijgen een goed beeld van Safonov doordat Ehrenburg herhaaldelijk ‘citeert’ uit diens dagboek.
De vader van Kolka Rzjanov is door de Witten doodgeschoten, zijn moeder is gestorven toen hij negentien jaar was. Talentvol, maar met niet meer opleiding dan de fabrieksschool, meldde Kolka zich na de dood van zijn moeder als arbeider bij de hoogovenbouw in Koesnetsk. Daar raakt hij begeesterd door de nieuwe tijd, door het enthousiasme waarmee er wordt gewerkt en de enorme opofferingen die de arbeiders zich getroosten het plan te halen. Ondanks zijn beperkte scholing ontwerpt Rzjanov een hefmechanisme dat het werk van arbeiders vergemakkelijkt. Hij is vol optimisme over de toekomst en hoopt, als de bouw is voltooid, een ingenieursopleiding te kunnen gaan volgen.
Hoewel Safonov veel uitgebreider wordt beschreven dan Rzjanov – er is wel gezegd dat Ehrenburg met Safonov zijn eigen verleden als twijfelende, de revolutie niet accepterende intellectueel van zich af heeft geschreven – laat de auteur er geen misverstand over bestaan dat zijn sympathie uitgaat naar de laatste. Dat wordt vooral duidelijk door een derde hoofdpersoon, de studente Irina die tussen Safonov en Rzjanov in wordt geplaatst. Aanvankelijk is Irina verliefd op Safonov, die ze bewondert om zijn uitgebreide kennis en liefde voor de literatuur. Hun literaire voorkeuren (de symbolist Aleksander Blok bijvoorbeeld) komen overeen en Safonov beseft dat niemand zo dicht bij hem staat als Irina. Toch is Irina het niet in alle opzichten met Safonov eens. Ze voelt zijn antagonistische houding jegens zijn omgeving en jegens het leven, een houding die haar vreemd is en die haar uiteindelijk doet kiezen voor Rzjanov, die ze in Koeznetsk ontmoet als ze daar als onderwijzeres gaat werken. Net als Rzjanov kiest Irina voor het nieuwe leven. Safonov bevindt zich, letterlijk, op een doodlopende weg. Beseffend dat hij nooit een plaats zal kunnen vinden in dit nieuwe leven, zeker niet nadat Irina heeft duidelijk gemaakt dat zij een ander verkiest boven hem, maakt hij een einde aan zijn leven door zich op te hangen.
Naast deze drie hoofdpersonen schetst Ehrenburg nog een menigte andere personages, van wie sommigen pal staan voor de socialistische opbouw van Rusland en daar hun ziel en zaligheid voor geven, terwijl anderen twijfelen of meer uit zijn op eigen voordeel dan hun krachten inzetten voor de gemeenschap.
Bij de opbouw van een industrieel complex gaat natuurlijk niet alles altijd alleen maar voorspoedig en worden er, zoals overal, fouten gemaakt. In de gemiddelde productieroman komen de fouten bijna uitsluitend op rekening van moedwillige sabotage, meestal om ideologische redenen. Ook Erenburg introduceert een heuse saboteur die, onder invloed van de negatieve theorieën en gedachten van Safonov, expres iets vernielt. Op heterdaad wordt hij betrapt door, natuurlijk, Kolka Rzjanov, zodat eens te meer de positieve tegenover de negatieve held komt te staan, zij het niet in een rechtstreekse confrontatie.
Het is wel te begrijpen dat Stalin zijn toestemming gaf De Tweede Scheppingsdag in de Sovjetunie te publiceren. Door de aandacht te verleggen van de bouw van een industrieel complex naar wat je zou kunnen noemen de bouw van de nieuwe mens week Ehrenburg af van het gebruikelijke patroon. Zijn duidelijke keuze voor de nieuwe mens maakte deze roman toch ook heel geschikt om de politiek van de vijfjarenplannen te ondersteunen. Er werd immers, op heel wat indringender wijze dan in de gebruikelijke productieliteratuur, afgerekend met de twijfelende intellectueel, voor wie in de nieuwe tijd geen plaats meer was. Dat Stalin zelf een paar jaar later ook afrekende met de enthousiaste intellectuelen, die de nieuwe tijd volledig steunden is een geheel andere zaak. Ehrenburgs roman is nog steeds een van de leesbaarste boeken van sovjetliteratuur van de ‘barre’ jaren dertig, boeiend vanwege de tegenoverelkaarplaatsing en serieuze portrettering van personages, boeiend ook door de montage-achtige compositie, die met de snelle afwisseling van beelden en scenes duidelijk schatplichtig is aan de film van die tijd.
Reeds in 1934 verscheen de Nederlandse vertaling (rechtstreeks uit het Russisch vertaald door Else Bukovska) van De Tweede Scheppingsdag. De uitgever was Wereldbibliotheek te Amsterdam.