Nikolaj Ostrovski
Roestvrij staal, fragment
Nikolaj Ostrovski
‘De harde, onverzoenlijke klassenstrijd was in de Oekraine ontbrand. Steeds meer mannen namen de wapens op en na elk gevecht waren er meer medespelers in het grote drama.
De vredige dagen van weleer schemerden weg in een ver verleden. Zwaar woedde de plaag. Meer dan eens trilden de armzalige huisjes onder de donder van het geschut en de bewoner zocht dekking achter vochtige keldermuren, wanneer hij niet wegdook in de haastig voor de gelegenheid aangelegde schuilloopgraaf.
Een vloed van petljoera-benden1 van allerlei schakering stortte zich over de streek: machtige batki2 en ook die van minder betekenis: Goloebs, Archangels, Angels, Gordi’s en een ontelbare menigte van soortgelijke figuren. De sluipmoordenaars van Machno,3 de kaste van de vroegere officieren, de linkse en rechtse revolutionair-socialisten uit de Oekraine, welke avonturier ook, die durf had en die een handjevol desperado’s achter zich kon krijgen, riep zichzelf tot hetman uit, voerde de geel-blauwe vlag4, noemde zich petljoerovets5 en kreeg een macht, die slechts door haar mogelijkheden werd afgebakend. Uit deze gemengde, door de klasse der koelakken aangevulde afdelingen, die de Gallicische regimenten kwamen versterken, èn uit die van het aanvalsleger onder bevel van hetman Konovalets, uit heel deze bonte dieven- en landlopersbende formeerde Petjloera zijn vechtdivisies.
In het slijk der contra-revolutie verhieven zich als eilanden van zuivere rode erts de detachementen van de bolsjewistische partizanen. En de aarde dreunde onder honderden, duizenden hoeven, onder de wielen van karren en geschut.
In de maand april van het rumoerige jaar 1919 wreef de onbekende burger, volkomen afgestompt, zich de ogen uit die nog zwaar waren van de slaap, stootte de luiken van zijn huisje open en vroeg zijn nog matineuzer buurman:
‘Avtonom Petrovitsj, wie is vandaag de baas in onze stad?’
En Avtonom Petrovitsj, zijn broek aanschietend, wierp een wantrouwende blik om zich heen en fluisterde vertrouwelijk:
‘Ik weet ‘t nog niet, Afanas Kirillovitsj. Afwachten maar. We zullen ‘t gauw genoeg weten. Goed opletten: als ze de joden gaan uitplunderen, zijn het de kerels van Petljoera. Als ’t kameraden zijn, dan zie je dat direct. Op hen valt niets te zeggen. Ik hou ook al een oogje in ‘t zeil om te weten welk portret ik aan de wand moet hangen als ik geen last wil hebben. Je hebt zo gauw gezanik. Van de week is mijn vriend Gerasim Leontovitsj nogal dom geweest. Zonder uit zijn ogen te kijken, heeft de ezel het portret van Lenin opgehangen, denkend daar goed aan te doen. En uitgerekend hij krijgt drie militairen op z’n dak: denk eens aan, drie petljoerianen. Ze zagen dat ongeluksportret, pakten tegen de baas uit en gingen hem met de karwats te lijf. Hij heeft in de gauwigheid twintig meppen gekregen. "We zullen je leren!" schreeuwden ze, "daar kun je van op aan, schurk, lelijke communist. Levend zullen we je villen." Hij kon praten wat hij wilde, zich hees schreeuwen, de zaak proberen uit te leggen, niets hielp.’
Op dat moment verschenen gewapende troepen in de straat en de burger smeet zijn luiken dicht en kroop in zijn schulp. De tijd waren vol onrust, onzeker... Met een felle haat keken de arbeiders naar de geel-blauwe vlaggen der pogrommisten,6 die in dienst van Petljoera stonden. Machteloos tegenover deze golf van ‘vaderlandsliefde’ leefden ze weer op toen afdelingen Roden, strijdend tegen de zjovtoblakitniki,7 diep in de stad doordrongen als een stalen wig in een boom. Eén, twee dagen waaide hoog van het stadhuis de rode vlag, de broedervlag. Toen vertrok het detachement. Weer viel de schemering in.
Kolonel Goloeb heerste oppermachtig in de stad, hij, de trots en de schoonheid van de divisie van Zadneprovsk.8 De vorige avond was zijn regiment, samengesteld uit 2000 bandieten, zegevierend in Sjepetovka doorgedrongen. De pan-kolonel9 ging voorop, gezeten op een prachtige hengst, en – ondanks de koesterende aprilzon – met een Kaukasische boerka10 aan, op ‘t hoofd een hoed zoals men in Zaporozje11 draagt, gegarneerd met een frambozenkleurige pluim. Verder een tsjerkeska12 waarop hij ‘n dolk en ’n sabel van fraai bewerkt zilver droeg.
Hij was knap, deze kolonel: pan Goloeb. Streepfijne, zwarte wenkbrauwen in een bleek gezicht, bleek door de ontelbare katers [drinkgelagen]. Talloze boeken hadden hem met de zeden en gewoonten van Zaporozje vertrouwd gemaakt en tegenover de lieden uit de streek trad hij dan ook op als een toneelspeler in een provincietheater. Om zich een houding te geven klemde hij een ljoelka13 tussen zijn tanden. Vóór de revolutie was dit heer(-schap) landbouwkundig ingenieur op een suikerplantage geweest. Dat leven was nogal vervelend. Het viel niet te vergelijken met dat van een hetman. Daarom dook de landbouwkundige onder in het slijk dat het land overstroomde.
Het enige theater van de stad was versierd voor de monsterontvangst der nieuwaangekomenen. De bloem der petljoeristische intelligentsia was aanwezig.
Oekraiense schoolmeesters, twee dochters van de pope, de knappe Anja en haar jongere zusje Dina. Al ’t lagere uitschot: oude bedienden van graaf Potocki, de troep burgers die zich de Vrije Kozakken noemden, de volgelingen van de revolutionair-socialisten. De zaal was stampvol. De onderwijzeressen, de popendochters, burgervrouwtjes, opgedirkt in de dracht van de streek, in harde kleuren en behangen met kralen van alle mogelijke tinten, waren omringd door een haag van starsjiny,14 al even dwaas toegetakeld alsof ze tableaux uit de oude doos gingen opvoeren. (...)
Het feest was in volle gang toen de kolonel verscheen, vergezeld van zijn vriendinnetje, een meisje met een weelderige boezem, haren als rijp koren. Haar vader was de rijke kroegbaas bij wie Goloeb zijn intrek had genomen. Ze gingen op de ereplaatsen zitten, wendden zich naar het toneel. De kolonel gaf een teken, het doek rees. Gedurende de voorstelling brachten de starsjiny op hun manier eer aan de samogon15 die Paljanytsia via huiszoekingen had veroverd, zodat zij aan het slot stevig aangeschoten waren.
‘En nu... dansen!’ stelde de adjudant voor onder het applaus van de aanwezigen.
Men verliet de zaal om de soldaten, die meegekomen waren om hun officieren te beschermen, gelegenheid te geven de stoelen voor het bal aan de kant te zetten. Een half uur nadien stond alles op zijn kop. De starsjiny die alle remmen kwijt waren, volvoerden vuurrood de meest ingewikkelde passen van de gopak16 en de plaatselijke schoonheden volgden hen. De muren van het oude theater schudden. Op ‘t zelfde ogenblik verschenen er aan de buitenrand van de stad, bij de molen, gewapende ruiters. De schildwachten van Petljoera richtten geschrokken hun mitrailleurs op de snelvorderende kolonne. Door de nacht klonk een scherpe kreet:
‘Halt daar! Wie is dat?’
Twee donkere gestalten maakten zich los uit de schaduw en een zware stem bromde:
‘Ik ben hetman Pavljoek.’
Voor het verlichte theater waar het feest op zijn hoogtepunt was, hield Pavljoek zijn paard in.
‘Nou nou, ze hebben hier wel plezier. Vind je niet, kapitein? Stap af, als ze ons niet mee laten fuiven dan kunnen ze ons in ieder geval een paar juffies sturen: daar schijnen ze geen gebrek aan te hebben. Hé, Stalezjko! Zorg jij voor de manschappen. Wij zullen een hele tijd wegblijven. Mijn lijfwacht gaat mee.’
Aan de ingang hielden twee gewapende petljoerianen hem tegen:
‘Uw kaartje.’
Geërgerd nam Pavljoek hen op, schoof hen met een duw van zijn schouder terzijde. Twaalf gardisten volgden hem na de paarden te hebben vastgemaakt.
De binnentredenden bleven niet onopgemerkt, vooral de reusachtige Pavljoek niet. Onweerstaanbaar trok zijn mauser, de granaat die uit zijn sjarivary17 stak, aller blikken.
‘Wie is dat?’ werd er gefluisterd.
Tussen de rondwervelende paren toonde de popendochter, in de armen van een officier, aan de opgetogen soldaten een prachtige zijden pantalon toen haar rokken gewaagd opwaaiden. Pavljoek drong zich een weg door de menigte, stond reeds in de kring der dansenden. Zijn troebele blik gleed over de benen van de popendochter en met zijn tong langs zijn gebarsten lippen strijkend, liep hij naar het voetlicht en beval de dirigent:
‘Vooruit, de gopak!’
Geen antwoord. Daarop sloegt hij de onvoorzichtige woest met de karwats over de rug. Onmiddellijk zweeg de muziek en een beklemmende stilte viel in de zaal.
‘Dat is een onbeschaamdheid!’ schreeuwde Goloebs vriendinnetje kokend van woede. Zenuwachtig trok ze de kolonel aan de arm. ‘Een dergelijke belediging zul je toch niet ongestraft laten, mijn kozak?’
Moeilijk stond Goloeb op en begaf zich naar Pavljoek, die hij, zodra deze was binnengekomen, had herkend. Hij moest nog een paar rekeningetjes met deze concurrent vereffenen die thans te zijnen koste de macht in de streek tot zich wilde trekken. Een paar weken geleden had deze zelfde Pavljoek hem nog een smerige poets gebakken. Midden in een gevecht met een Rood regiment, dat de goloebianen eens te meer lelijk had toegetakeld, viel Pavljoek – in plaats van de bolsjewisten te omsingelen en hen in de rug aan te vallen – een klein dorp binnen, ruimde op zijn gemak een handjevol Roden op en wijdde zich daarna rustig aan de gewone plundering, beschermd door een kordon van soldaten. Uiteraard waren de voornaamste slachtoffers van de pogrom de joden, zoals dat een goede petljoeriaan betaamt.
Terwijl Pavljoek zich dit verzetje veroorloofde, decimeerden de Roden de rechterflank der goloebianen en gingen er tenslotte van door. En nu nodigde die onbeschofte kerel zich waarachtig zèlf uit, ja, veroorloofde zich om waar hij, Goloeb, bij was zijn eigen kapelmeester te slaan.
Nee, dat ging te ver. Goloeb begreep trouwens zeer goed dat het met zijn persoonlijk gezag onder de troepen gedaan zou zijn als hij deze verwaten atamanisjka18 niet onverwijld op zijn nummer zette.
Enkele seconden lang keken de beide mannen elkaar strak en zwijgend aan. Goloeb, één hand geklemd om het gevest van zijn degen, met de andere in zijn zak naar zijn revolver tastend, verbrak de stilte ’t eerst en zei met snijdende stem:
‘Schoft, hoe durf je de hand tegen mijn mannen op te heffen? Zijn eigen hand gleed langzaam naar de revolverholster.’
‘’n Beetje minder, pan Goloeb, ’n beetje minder. Een mens weet nooit of hij kalm blijft als ze je ’t zo lastig maken. Trap niet op mijn likdoorns. Dan word ik kwaad.’
De maat was vol. Goloeb brulde:
‘Smijt ze d’r direct uit! Geef ze met de karwats, en flink!’
De gehoorzame starsjiny wierpen zich op de indringer. Ergens daverde ’n ontploffing. ’n Algemeen gevecht brak uit. Als twee troepen krioelden de vechtenden op de dansvloer dooreen. Er werd in den blinde gestoken, men greep elkaar bij de tsjoeb,19 bij de keel. De vrouwen vluchtten schreeuwend opzij als het kluwen van mannen haar kant uitrolde.
Enkele minuten later werden de ontwapende pavljoekianen naar het erf gesleept, murw geslagen en op straat gegooid. Pavljoek zelf had een bebloed gezicht en liet zijn prachtige kozakkenmuts in de strijd. Buiten zichzelf van woede sprong hij te paard en reed weg, gevolgd door zijn mannen.
Het feest was bedorven. De vrouwen wilden niet meer dansen en eisten te worden thuisgebracht, maar Goloeb verzette zich hevig:
Niemand mag de zaal uit. Bewaak de deuren. En woedend antwoordde hij op de protesten:
‘We blijven dansen tot de zon opgaat. Ik open de eerste wals.’
De muziek begon opnieuw, maar de rechte stemming was er niet meer. Nauwelijks hadden de kolonel en de popendochter de eerste passen gedaan of de schildwachten kwamen binnenstuiven en schreeuwden: – ‘De pavljoekianen omsingelen het theater!’
Met een droog geluid vloog het venster dicht bij het toneel aan scherven. Door de gapende opening drong de loop van een mitrailleur binnen. Stompzinnig bewoog ze haar platte snuit, tastend de in doodsangst vluchtende mensen zoekend.
Dan schoot Paljanytsia met een kogel uit zijn revolver de sterke elektrische lamp kapot, die als een bom uiteenbarstend haar brokstukken op de radeloze zaal deed regenen. Alles was in duisternis gedompeld.
Van de straat klonk geschreeuw, vermengd met de meest uitgezochte scheldwoorden. Allen naar buiten! Het hysterische snikken van de vrouwen, de wanhopige bevelen, die Goloeb gaf, het schieten, het gegil, het vloeide ineen tot een hel van lawaai. Niemand had Paljanytsia opgemerkt die als ’n haas door de dienstuitgang was ontsnapt en nu door de verlaten straten naar het stafkwartier rende.
Een half uur kostte ’t hem. Toen brak een ware veldslag in de stad los. Bij het geknetter der geweren, het getikketak der mitrailleurs verlieten de ontdane burgers hun warm bed en loerden door de gesloten luiken. Eindelijk minderde het heidens kabaal en tenslotte hoorde men niets meer. Slechts in de verte blafte nog een mitrailleur. Het werd dag.
Vertaling A. Bloemendaal (Spelling en schrijfwijze Russische realia gemoderniseerd door Emmanuel Waegemans)20
1 Simon Petljoera (1879-1926) was een van de nationalistische leiders van de contra-revolutie in de Oekraine. Tegen het einde van de Burgeroorlog emigreerde hij en werd vermoord in Parijs.
2 Meervoud van batko (Oekraiens), de titel waarmee de aanvoerders van de partizanen van de Oekraiense onafhankelijkheidsbeweging werden aangeduid.
3 Nestor Machno (1889-1934) terroriseerde het zuiden van de Oekraine zowel tegen de Roden als tegen de Witten, wordt daarom ook wel ‘de groene’ genoemd. (Noot redactie: Machno bijvoorbeeld, wordt in de ‘communistische’ vertaling - zie hiervoor - niet genoemd).
4 De kleuren van de Oekraiense vlag.
5 Of ook petljoeriaan, d.i. volgeling van Petljoera.
6 Van ‘pogrom’: een razzia tegen joden, vaak gepaard gaande met plundering en moord. In de Oekraine kregen de joden het zwaar te verduren van de nationalistische Oekraieners.
7 Oekraiens voor ‘geel-blauwen’, aanhangers van de Oekraiense onafhankelijkheid.
8 Bedoeld is de divisie die achter de rivier de Dnjepr lag.
9 Pan is Pools voor heer, mijnheer, dus ‘mijnheer de kolonel’.
10 Vilten cape.
11 Het centrum van de kozakkennederzettingen sinds de 16-18e eeuw.
12 Lange jas met ceintuur voor patronen.
13 Oekraiens voor pijp.
14 Starsjína: sergeant bij de kozakken.
15 Zelfgestookte wodka.
16 Of hopak: een Oekraiense volksdans.
17 Sjarovary is een wijde broek.
18Beledigend verkleinwoord van ataman ('atamanneke').
19Tsjoeb: kuif, dit is hét kenteken van de Oekraiense kozak.
20 De hier gebruikte vertaling wijkt soms opmerkelijk af van de ‘communistische’ vertaling van Frenny de Graaff, die het origineel voor het Nederlandstalig publiek politiek opnieuw kuiste. In overleg met de redactie, die ook de andere vertaling bezit, heb ik daarom gekozen voor deze vertaling vanwege het vlotter Nederlands en omdat deze versie het origineel beter volgt.