Op de Frankfurter Buchmesse stond dit jaar de
Poolse literatuur centraal. Om daar iets speciaals
van te maken werd in Polen een speciaal
fonds opgericht dat vertalingen van hedendaagse
Poolse literatuur subsidieerde. Voor uitgeverij
De Geus vertaalde Karol Lesman met
steun van dat fonds het boek Huis voor de dag,
huis voor de nacht van Olga Tokarczuk, en Gerard
Rasch publiceerde het hele poëtische oeuvre
van Zbigniew Herbert bij uitgeverij De Bezige
Bij.
Maar de interesse voor Poolse literatuur
houdt daarmee niet op. Als zelfs Meulenhoffs
Dagkalender van de poëzie 2001 uitpakt met elke
maand een gedicht van Wisława Szymborska,
dan weten we dat er nieuwe tijden zijn aangebroken
voor de Poolse literatuur in Nederlandse
vertaling. Met het succes van Wisława
Szymborska bij een groot lezerspubliek - iets
dat niet automatisch is weggelegd voor Nobelprijslaureaten-
heeft de Poolse literatuur de reputatie
van zich afgeschud van alleen maar
zwaarmoedig en bloedernstig te zijn. En die reputatie
was volgens uitgevers vaak het knelpunt
voor het aanslaan van Poolse literatuur bij een
ruimer publiek.
Behalve het vertaalwerk zelf, is het de taak van
de vertaler om te kiezen wat er precies vertaald
wordt uit de ontelbare boeken die verschijnen
in die andere taal. Zoals er voor de vertaler vaak
een dilemma bestaat tussen het bewaren van het
oorspronkelijke cachet van een taal en het toegeven
aan het taalgevoel van het eigen lezerspubliek,
zo is er ook op het vlak van de keuze van vertalingen een dilemma tussen representativiteit
voor het literaire landschap in het land
van herkomst, en rekening houden met de literaire
smaak in het taalgebied waarvoor vertaald
wordt. Gangbare meningen, die niet noodzakelijk
gebaseerd zijn op literaire indrukken, maar
ontleend kunnen zijn aan berichtgeving over socio-
politieke gebeurtenissen, beïnvloeden de
houding en het gedrag van lezers al evenzeer.
Soms hebben boeken hun succes daaraan te
danken, soms kunnen vertalers en uitgevers er
onmogelijk tegen optornen. Terwijl Hongaarse
en Tsjechische literatuur in het begin van de jaren
negentig een plotse populariteit genoten,
bleef de receptie van Poolse literatuur lijden onder
een algemene indruk dat al wat van daar
kwam, overheerst werd door de donkere schaduw
van de Tweede Wereldoorlog of van de
daaropvolgende onvrijheid.
Als we er Bittere Oogst. Poolse poëzie van de twintigste eeuw op nalezen kunnen we die indruk van de westerse lezer nochtans niet afdoen als een vooroordeel, hoewel er tegelijk context en nuance wordt toegevoegd. Via een selectie uit het werk van negentien verschillende twintigste- eeuwse Poolse dichters probeert Gerard Rasch in deze bloemlezing het hele twintigsteeeuwse Poolse poëzie landschap toegankelijk te maken voor een Nederlandstalig publiek. De opzet is erg interessant, omdat het niet gaat om een van die typische bloemlezingen die zoveel mogelijk gedichten willen samenpersen in een dichtbedrukte uitgave, waarin een leek zich volledig verliest. In plaats daarvan is gekozen voor een gemotiveerde selectie die voorzien is van de nodige duiding bij de verschillende stromingen en belangrijke figuren. De dichters die enige bekendheid genoten in het Westen - Różewicz, Miłosz, Herbert, Szymborska-worden met elkaar en met hier nog niet eerder bekende dichters in verband gebracht. De evolutie gaat van een modernistische Leśmian die idyllisch schrijft:
via Różewicz- 'Schets voor een modern liefdesgedicht':
naar Herberts 'roos' aangeboden aan een bedrogen wereld, en Szymborska's opluchtende humor. Hoewel veel westerse schrijvers vaak jaloers waren op de betekenis van de schrijver in Oost-Europa, voelde deze zich vaak gemangeld tussen enerzijds het systeem dat bij getoonde loyaliteit een royale subsidiëring schonk en anderzijds de intellectuele oppositie die juist weer een tegengestelde loyaliteit van de schrijver verwachtte. Door deze druk voelden veel schrijvers zich bedolven ondereen te zware last, wat te ernstige boeken opleverde, die ons op zich wel interesseren, maar vaak gewoon niet verteerbaar zijn. Zoals Szymborska zegt: ons bevattingsvermogen is niet aangepast aan het denken in massa's en eeuwen, en wordt nog altijd het meest geraakt door het individuele.
De evolutie van een erg sobere, sombere Różewicz naar een soort wetende lichthartigheid zoals die van Szymborska heeft ook plaatsgevonden binnen het oeuvre van andere dichters. Ewa Lipska is daar een voorbeeld van. In Bittere Oogst is ze vertegenwoordigd met elf gedichten uit haar vroegere bundels. Door Karol Lesman en Ad van Rijsewijk werd een volledige bundel vertalingen samengesteld uit haar vier laatste bundels. Mensen voor beginners bevat toegankelijke poëzie, enigszins - zoals vaker wordt opgemerkt- herinnerend aan de stijl van Szymborska. Vooral in haar beginperiode waren de gedichten van Lipska erg sober, op het sombere af, droog observerend. Later, misschien onder invloed van de nieuwe tijden en van haar verhuizing naar Wenen, wordt haar poëzie wat voller, rijker, met een grotere variatie aan dramatis personae, verzonnen of reëel, zoals kunstenaars en dichters. Een typerend beeld voor Szymborska is het individu als klein wezentje in het heelal en als toevallig resultaat van eeuwen evolutie. Bij Lipska is een terugkerend beeld het reizen en toerisme, mensen in beweging, op de vlucht voor hun vergankelijkheid en doelloosheid, maar daardoor des te meer levend in vergankelijkheid en doelloosheid. Zoals het koppel in het gedicht 'Privé-eigendom':
Uiteindelijk zegt Lipska ongeveer hetzelfde als
Szymborska, alleen in negatieve vorm: al dat
gereis en geren voegt niet veel toe aan onze wijsheid
en ons geluk.
Die opvatting lijkt gemeengoed geworden in de
hedendaagse Poolse literatuur zoals de pas vertaalde
romans Huis voor de dag, huis voor de nacht van Olga Tokarczuk, en Lieve Franz van
Anna Bolecka aantonen. Aan het einde van het
boek Huis voor de dag, huis voor de nacht beschrijft
de vertelster hoe haar man een fototoestel
met statief heeft gekocht, om elke dag een
foto te nemen van hetzelfde segment van de hemel.
'Dagelijks zal hij één foto maken, zelfs als
de hemel gelijkmatig betrokken zal zijn met ongedifferentieerd
grijs. R. is er zeker van dat we
er wijzer van zullen worden en dat we in de
herfst op een cliché een zinvolle reeks hemels
zullen hebben, die ongetwijfeld iets zal betekenen.
We zouden alle foto's als een puzzel naast
elkaar kunnen leggen. Of op elkaar in de computer.
Of we prepareren er met behulp van een
programma allemaal één hemel van. En dan zullen
we het weten.' Het is het dagelijkse dat de
basis is van wijsheid, het observeren van details,
en niet het grootse, abstracte van politiek
of filosofie. Door het hele boek van Olga Tokarczuk
heen zijn er verschillende mensen die
op nog andere, vaak bizarre, manieren proberen
een samenhang te vinden, een lijn of richting.
De opzet van het boek lijkt ook een dergelijke
strategie te volgen: opgebouwd uit ontelbare
fragmenten, te kort en op het eerste gezicht
te weinig samenhangend om hoofdstukken
genoemd te worden, vormt het geheel een
fascinerende reeks verhalen, anekdotes, observaties
uit het dagelijkse leven van een 'boerengat'
in Polen. En wat Tokarczuk bewijst is dat
je ook vanuit alledaagse observaties in zo'n
boerengat kunt uitkomen bij de wereldgeschiedenis,
en zelfs bij filosofische conclusies:
Die laatste zin zou een mooi motto zijn voor het werk van Anna Bolecka. In haar vorige roman keerde zij al terug naar de wereld van de joden in Polen aan het begin van de twintigste eeuw. In Lieve Franz fungeert Kafka als de spil van een meeslepende brievenroman. Toch hoef je geen Kafka-adept zijn om door dit boek geboeid te worden. De schrijfster schrijft haar eigen boek, hoewel Kafka een aantal herkenbare thema's aanreikt die te maken hebben met identiteit in een multi-cultureel Europa. Individualiteit tegenover sociale en familiale dwang, schuld versus onschuld. Maar Franz is niet de enige met recht van spreken. De vele brievenschrijvers hebben een variëteit aan ervaringen en daaruit voortkomende meningen. Een van zijn vriendinnen, Greta, schrijft als volgt:
Kafka heeft de reputatie van een ziener, maar
hoezeer zijn brieven schrijvende vrienden ook
hun bewondering uitdrukken voor de speciale
talenten van Franz, tegelijk wordt hij ook afgeschilderd
als een bangerik, als iemand die zo in
beslag genomen wordt door een aantal persoonlijke
obsessies dat hij zelf in ieder geval
zijn persoonlijke ervaringen niet in verband kan
brengen met het wereldgebeuren. Wat een onverwachte
spanning creëert in dit boek is dat elke
brief de persoonlijke leefwereld beschrijft
van een aantal figuren - joden die het over hun
joodse identiteit hebben, vrouwen die het leven leiden van vrouwen aan het begin van de twintigste
eeuw - in een tijdperk dat weldra erg dramatisch
zal blijken, maar dat weten die brievenschrijvers
nog niet. Franz brengt het grootste
deel van de Eerste Wereldoorlog door op het
Tsjechische platteland, opgelucht eindelijk een
punt te hebben gezet achter alle trouwplannen
en in een poging zijn tbc in bedwang te houden.
Het zijn de overlevenden, na de Tweede Wereldoorlog,
die in een aantal brieven de balans
opmaken van de gebeurtenissen en de impact
ervan op al die levens die we tevoren gevolgd
hebben in hun amoureuze perikelen en hun intellectuele
overwegingen. Er lijkt wel een verband
te zijn tussen iemands houding in persoonlijke
aangelegenheden en in situaties die
het persoonlijke overstijgen.
De Poolse literatuur heeft de laatste eeuw heel
wat verschillende gezichten vertoond, vragen
gesteld en antwoorden gegeven. De meest recente
Poolse literatuur lijkt zich niet onbewust te zijn van al het voorafgaande, maar heeft zich
een bescheidener houding aangemeten - een
houding meer op mensenmaat. Misschien zal
ze daardoor eindelijk aanslaan bij een westers
publiek en door haar suggestiviteit de lezers ook
prikkelen om verder op zoek te gaan naar wat
daaraan vooraf ging, naar de ruimere context
van die literatuur. Zoals in het boek van Tokarczuk
de ene wolkenfoto op de andere gelegd
wordt om tot een algemeen beeld te komen.