Maria Antonius (Ton) Lathouwers (Nijmegen
1932) was de eerste hoogleraar Slavische Taal en
Letterkunde in Leuven. Hij bekleedde deze
leerstoel van 1968 tot 1992. Lathouwers heeft
veel geschreven over Russische- en sovjetliteratuur,
vaak gethematiseerd rond begrippen
als vrijheid en religie.
'Literatuur sondeert naar de wortels van het
bestaan. Als een seismograaf ontmaskert ze de
barsten en scheuren in een op het oog samenhangend
Dasein. Ze geeft al in een vroeg stadium
signalen af die pas later hun uitdrukking
vinden in de psychologie, filosofie en theologie.'
Lathouwers werd geraakt door literatuur en
religie als uitdrukking van een innerlijke zoektocht.
Via Sjestovs interpretatie van Dostojevski
probeerde hij de 'onmogelijke vraag te stellen'.
Uiteindelijk vormde de Russische literatuur
een brug naar het Oosten. Zijn laatst verschenen
boek Meer dan een mens kan doen.
Zentoespraken (Nieuwerkerk aan de IJssel/
Antwerpen 2000) getuigt van zijn jarenlange interesse
voor Zenboeddhisme.
Lathouwers genoot een Gymnasium-B opleiding
bij de jezuïeten in Nijmegen. Na de middelbare
school ging hij natuurkunde studeren aan
de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Bij
toeval kwam hij in het eerste studiejaar tijdens
een vakantie in Nijmegen in aanraking met pater Zacharias. In de kelder van huize Rivo Torto een kapel van de paters kapucijnen in Heesch
bij Nijmegen, droeg Zacharias een heilige mis
op volgens de Byzantijnse ritus. Zacharias, in
het burgerlijk leven prof. dr. Zacharias Anthonisse,
was in 1948 benoemd tot hoogleraar in
de sectie Oosterse Theologie aan de Katholieke
Universiteit van Nijmegen met als bijzondere
leeropdracht: de geschiedenis van de Oosterse
kerken en de bestudering van de sovjetethiek.
Zacharias vroeg Lathouwers, die hevig
worstelde met zijn katholieke geloofsovertuiging,
acoliet te worden in zijn gemeente. De
Slavische gezangen en de vergeleken met de
Latijnse ritus rijkere numineuze uitdrukking,
grepen hem bijzonder aan. Hij was al enigszins
voor het Russische gepredisponeerd door een
eerdere kennismaking met Dostojevski. Zijn
godsdienstleraar op het gymnasium, pater Visser,1 kon geen lesgeven en las van pure vertwijfeling
voor uit Dostojevski in de hoop op
die manier iets kenbaar te maken van wat volgens
hem religieuze beleving betekende, en verwondering.
Religie had minder te maken met
de regels, geboden en verboden van de catechismus,
met abstracties, dan met ervaring,
mysterie, het wonder, de gewone dingen. Later
in Amsterdam toen Lathouwers Dostojevski intensief
ging lezen, werd hij gegrepen door diens
grenzeloze mededogen. 'Men moet het leven meer liefhebben dan de zin van het leven, meer
dan de logica. Eerst dan kan men ook zijn werkelijke
zin ontdekken', zei Aljosja hem in De
Gebroeders Karamazov.
Het was in die tijd dat hij de kapel van pater
Zacharias binnenliep. Zacharias, een groot
bewonderaar van Dostojevski, die volgens de
overlevering al zijn colleges aan de grote Russische
schrijver wijdde, nam Lathouwers mee
naar Chevetogne, waar de Benedictijnen sinds
1939 hun kloosterleven (deels) hebben ingericht
naar de Byzantijnse ritus. Kort daarna
overwoog Lathouwers in te treden bij de priester-
arbeiders die onder leiding van René Page
werkten onder Russische emigranten in Parijs.
Na zijn Parijse leertijd hoopte hij als priesterarbeider
in Rusland te gaan werken, maar op
aanraden van zijn Nijmeegse biechtvader besloot
hij eerst zijn natuurkundestudie af te maken.
Spoedig ging natuurkunde hem tegenstaan.
Op het laboratorium liep alles mis. Hij had twee
linkerhanden. Na zijn kandidaats stopte hij met
deze studie. Intussen was hij in zijn tweede jaar
begonnen met Russisch bij Carl L. Ebeling.2
Omdat hij inmiddels getrouwd was en overdag
de kost moest verdienen en op de Nijmeegse
universiteitsbibliotheek werkte, vroeg hij Ebeling
toestemming om er een soort zelfstudie van
te maken. Ebeling gaf hem uitgebreide literatuurlijsten
mee. Maar zijn favoriete schrijver
vond hij begin jaren vijftig bij toeval in boekhandel
Pegasus in Amsterdam. Vladimir Korolenko
( 1853-1921) was een lyrisch schrijver
met politiek radicale sympathieën, die de romantische
aard van zijn Poolse moeder had
geërfd. Zijn romanhelden zijn maatschappelijke
mislukkelingen, snakkend naar vrijheid,
waarheid en een ongebreideld leven. Korolenko
wees de bolsjevistische revolutie af, maar
was desondanks een favoriet van Lenin. Lathouwers
las alles van hem, tot genoegen van
Bruno Becker, een Rus, die in Amsterdam
hoogleraar in de Russische geschiedenis èn de
Russische taal en letteren was. Hij had overigens
weinig contact met Becker, zoals hij ook
andere docenten en studenten niet of nauwelijks ontmoette. Zijn praktische taalbeheersing ontwikkelde
hij, behalve door het luisteren naar radio
Moskou, door gesprekken met Russische
vrouwen die, bevrijd uit de Duitse kampen, na
de oorlog in Nijmegen aanspoelden. Pater Zacharias
bracht hem met hen in contact. Hij begeleidde
Lathouwers met medeweten van Ebeling
ook verder in zijn studie. Middels de literatuurgeschiedenis
van prins D.S. Mirsky, tussen
de wereldoorlogen professor Russische literatuur
in Londen, leerde hij de vader van het
Russisch symbolisme Merezjkovski ( 1865-
1941) kennen en de religieus-filosofische
schrijvers Rozanov (1856-1919) en Sjestov
( 1866-1938). Zij deelden zijn diepgaande belangstelling
voor Dostojevski. Merezjkovski
werd in zijn tijd als de grotere schrijver gezien,
maar Lathouwers volgde Mirsky's opvatting
dat Rozanov en vooral Sjestov belangrijker waren
voor de Russische literatuur. Rozanov en
Sjestov waren allebei mystici en als tijdgenoot
van Nietzsche irrationalistisch en amoreel, de
levende mens hoger schattend dan ideeën of
systemen. Rozanov met zijn belangstelling
voorde soms sterk fallische natuurreligies werd
een mysticus van het vlees genoemd. Sjestov,
die de religieuze ervaring van de mystici tegenover
de verburgerlijkte opvattingen van de religie
plaatste, een mysticus van de geest. Sjestovs
zoektocht naar God, die - na Nietzsche -
niet langer geïdentificeerd kon worden met het
Goede en de Rede en de menselijke moraal en
logica overstijgt, sprak Lathouwers bijzonder
aan. Tot op de dag van vandaag is hij onder de
indruk van Sjestovs filosofie van de tragedie,
die de mens zijn 'bodemloosheid' onthult waarin
leven en abstractie, bewuste en onbewuste
psychische krachten, geloof en wanhoop hun
plaats krijgen.
Zijn gedachten over de overwinning van het
schisma tussen geloof en verstand, hadden tegen
de tijd van zijn afstuderen nog onvoldoende
klaarheid bereikt om er in een scriptie verslag
van te doen. Hierdoor keerde hij terug naar
Korolenko. Korolenko was een nuchtere schrijver.
Dat werd bewezen door het feit dat Lenin
hoog van hem opgaf en ervoor zorgde dat zijn
complete werk in het Oekraïns werd vertaald.
Wat Lathouwers vooral aansprak was Korolenko's
bevrijding van de orthodoxie, het traditionele religieuze keurslijf. Religieus zijn
buiten het christendom. De stellingname van de
schrijver tegen bijna juridisch geïnterpreteerde
begrippen als schuld, gebodsovertreding, vergelding
en straf, waar het ging over de relatie
God - mens, werkte als een elixer voor de zoekende
student. Korolenko's wereldbeschouwing
was een reactie op de korte periode, eind
negentiende eeuw, dat positivisme en materialisme
in Rusland de overhand hadden. Korolenko
plaatste in de voetsporen van het aloude
Russische denken het geloof als alomvattende
intuïtie boven de zuivere rede. Voor Korolenko
was het duidelijk dat het verstand niets levends
kon scheppen, dat de wetenschappelijke
methode de gemeenschap van God en mens
verhinderde, God uit het gezichtsveld drong.
Bij Korolenko vond hij een religiositeit die hij
later ook bij de grote dichters van de revolutie
zou vinden, zoals Majakovski en Aleksander
Blok. Majakovski, dichter-communist en atheïst,
bij wie het probleem van de theodicee, de
rechtvaardiging van het bestaan ondanks het
kwaad inde wereld, zo'n grote rol speelde. Blok
die de revolutie verheerlijkte, maar in wiens
poëzie zoveel motieven waren aan te wijzen die
rechtstreeks teruggingen op christelijke chiliastische
verwachtingen.
'Ik zat in een impasse, interesseerde me alleen
voor literatuur en de innerlijke weg. Ik ging met
Zacharias praten en besloot te doctoreren. Zacharias
sprak veel met me over de Russische religieuze
renaissance aan het begin van de twintigste
eeuw. Ik besloot het hele literaire domein
van die periode uit te kammen op religieuze thema's.
Ik las Blok, Majakovski, Jesenin, Rozanov,
Sjestov en Ivanov. De sociale bewogenheid
van Majakovski sprak me bijzonder
aan, maar op een gegeven moment had ik zoveel
van Blok, dat ik besloot alleen met hèm
verder te gaan. Bloks innerlijke zoektocht weersprak
mijn eigen strijd, de vrijmaking van oude
vormen. Men had altijd te weinig aandacht
besteed aan Bloks wereldbeschouwing omdat
men zich beperkte tot een interpretatie van zijn
poëzie, die overigens moeilijk begrepen kan
worden als men diezelfde wereldbeschouwing,
die uitgesproken religieus is, buiten beschouwing
laat. Het binnendringen van Europese elementen
in het Russische leven was voor Blok de diepste oorzaak van het verdwijnen van de
Sophia, de Heilige Wijsheid Gods in de gedaante
van het eeuwig vrouwelijke, zoals de dichter
en filosoof Solovjov het vóór hem definieerde.
De confrontatie van Rusland met Europa, bij
Blok vooral gedacht in termen van cultuur versus
civilisatie, bracht voor Rusland een scheiding
teweeg tussen volk en intelligentsia. Met
alle gevolgen vandien. Bezinning op de religieuze
crisis betekende daarom vooral: bezinning
op de civilisatie van de intelligentsia.
In de civilisatie, als afwijking van de cultuur die
in harmonie was met wereldbeweging en wereldschepping,
voltrok zich de ontworteling uit
het werkelijke en totale leven. Het gevolg was
desintegratie, voor Blok het criterium voor alle
kwaad. De aan de mens van nature gegeven
intuïtie de werkelijkheid als eenheid te ervaren,
de ervaring van het numineuze in de werkelijkheid,
ging verloren. De oorspronkelijke eenheid
maakte plaats voor het veelvoud: alles
raakte verdeeld en viel uiteen. Zowel de eenheid
binnen de mens als de eenheid tussen mens
en wereld, tussen het ik en het buiten kwamen
te vervallen. Door het verlies van deze eenheid
en daarmee van het vermogen de wereld te zien
als chiffre van het goddelijke en van haar einddoel,
verloren de mensen "allereerst God, dan
de wereld en tenslotte zichzelf. Er kwam leegte,
duisternis, dood en wanhoop om hen heen."
Blok werd in Nederland alleen gekend door
Paul Rodenko, die De Twaalf vertaalde, prachtige
inleidingen schreef bij het werk van de mij
dierbare Achterberg en, heel frappant, net als ik
gegrepen was door Sjestov. Ik voltooide mijn
proefschrift onder leiding van professor Zacharias
Anthonisse en Han Fortmann, de bekende
Nijmeegse cultuur- en godsdienstpsycholoog.'
Tot en met zijn afstuderen, werkte Lathouwers
op de Nijmeegse universiteitsbibliotheek, waar
hij als bibliotheekassistent boeken catalogiseerde
en trefwoorden toekende. In 1958 werd
hij voor zijn nummer opgeroepen als reserveofficier
bij de luchtmachtstaf. Hij kwam terecht
bij de militaire inlichtingendienst, sectie L2,
waar hij rapporten moest samenstellen met behulp
van het excerperen van Russische legerkranten.
Na afloop van zijn twee jaar diensttijd
bleef hij bij de luchtmacht als wetenschappelijk
hoofdambtenaar.
'Ik had al snel in de gaten dat wanneer ik het
handig aanpakte, er voor mijn eigenlijke werk
maar drie dagen per maand nodig was. De rest
van de tijd kon ik besteden aan mijn proefschrift.
Niemand kende Russisch bij de inlichtingendienst,
dus wist ook niemand wat ik op
mijn bureau had liggen. Soms wanneer mijn
diensthoofd, een kolonel, binnenkwam en
vroeg waar ik mee bezig was, antwoordde ik
dat ik boeken bestudeerde over de nieuwste militaire
ontwikkelingen in Rusland, "Nou nou,
dat is geen kattenpis", zei de kolonel dan met
een blik op de werken van Aleksander Blok. In
dienst leerde ik ook het tijdschrift Osteuropa
kennen. Een Duitse critica publiceerde daarin
regelmatig over sovjetliteratuur op een manier
die me boeide. Na mijn proefschrift wijdde ik
al mijn tijd aan de sovjetschrijvers die ik via dat
blad had leren kennen. Tijdens mijn werk kon
ik dus keihard studeren, en ook 's avonds, wanneer
ik vrij was, werkte ik aan mijn proefschrift.
Het was een fantastische tijd. Ik mocht ook
vliegen, want ik moest leren hoe men een vliegtuig
bediende, omdat ik soms teksten moest vertalen
die uit Toepolevs waren gestolen. De inlichtingendienst
was geïnfiltreerd in de schoonmaakploeg op Schiphol en jatte of kopieerde
papieren uit de cockpit van de Toepolev-passagiersvliegtuigen,
die ook voor miltaire doeleinden
gebruikt werden. Over hetgeen ik vond
in de Russische tijdschriften heb ik wel eens een
rapport geschreven. Generaal Wolf was er zeer
tevreden over, meer dan over mijn lange haar
en kleding. Dat rapport ging over de kritiek die
ik tussen de regels door bespeurde op de gang
van zaken in het Rode Leger en de verhouding
leger, maatschappij. De Amerikanen waren erg
geïnteresseerd. Met de andere inlichtingendiensten
of de slavisten die daar werkten zoals
D. Fokkema, de latere sinoloog, had ik weinig
contact. Het is opvallend dat bijna alle Nederlandse
hoogleraren Russisch kortere of langere
tijd voor de diverse militaire inlichtingendiensten
gewerkt hebben, behalve Van het Reve.
Mijn proefschrift schreef ik in de tijd van de
dialoog tussen marxisme en christendom. Dat
linkse zoeken boeide mij. Ik las Marcuse die in
zijn Eendimensionale mens stelt dat we in het
Westen geen echte literatuur kennen. Hij noemt
dat repressieve tolerantie of beter nog repressieve
desublimatie. Je krijgt er een kick van maar het verandert je leven niet. Hetzelfde zie
je nu met de introductie van het Zenboeddhisme
via het New-Age-denken. In Rusland moest
je je nek uitsteken als schrijver. Ze werden naar
Siberië gestuurd. In Rusland was literatuur niet
vrijblijvend. Ik zat ook in de werkgroep christendom-
marxisme met de filosoof Bernard
Delfgauw. Fortmann stond erachter, maar deed
niet mee. Zacharias volgde me geboeid, maar
kon niet mee gaan. Zacharias had me naar Fortmann
gestuurd. Fortmann was erg geraakt door
de Russische negentiende eeuwse literaire kritiek
op het Westen. Hij onderkende dat de slavofielen
hun kritisch apparaat aan de Westerse romantiek
ontleenden, maar zoals hij scherp opmerkte:
je kunt alleen maar kritisch zijn als je
in twee culturen staat. Daardoor leerde de Russische
intelligentsia inzien dat het Westers denken
een Fremdkörper was. Dat ze afstand moesten
houden tot rationalisme, individualisme en
verinnerlijking. Terecht hadden de slavofiele
filosofen bedenkingen bij de "flight from tenderness"
en de ik-bevestiging door en objectiverend
rationalisme, waardoor de kloof ontstond
tussen mens en gemeenschap, tussen
mens en kosmos. Deze kritiek werd een eeuw
later hernomen door de westerse cultuurpsychologen.
Ik heb vier jaar postdoctoraal bij Fortmann
gestudeerd. Hij liet me zeer veel lezen
over godsdienst- en cultuurpsychologie. Werken
van Guardini, Marcel, Jung, Buber, maar
ook Buytendijk en Rümke. Zacharias die als
conservatief katholiek nauwelijks met Fortmann
praatte, vertrouwde me desondanks aan
hem toe. Fortmann voedde ook mijn kritiek op
de literatuurwetenschap. Het inzicht dat literatuur
een cri de coeur is, heb ik aan hem te danken,
ook aan Anton van Duinkerken, die mijn
derde promotor was geworden. Fortmann bezwoer
me steeds: blijf bij de literatuur, blijf bij
de mens. Wat is er met de mens gebeurd en hoe
uit zich dat in de literatuur? Lees de literatuur
zelf, dat is de bron, geen literatuurwetenschappelijke
abstracties. Wat kunnen we leren van de
Russen? Laatje hart zingen. Laatje ziel zingen.
Fortmann had veel belangstelling voor Serafim
van Sarov ( 1759-1833), een mysticus en kluizenaar.
Hij was op deze Russisch heilige gewezen
door Guardini, een Religionsphilosoph die
als een van de weinigen in het Westen schreef
over religieuze ervaring, over het geloof als openbaring. Guardini publiceerde ook een boek
over Dostojevski, Religiöse Gestalten in
Dostojewskij's Werk. Studien über den Glauben.'
Na de voltooiing van zijn proefschrift Kosmos
en Sophia. Alexander Blok: zijn wereldbeschouwing
en het Russische denken in 1962,
stortte Lathouwers zich op de sovjetschrijvers.
In 1968 resulteerde dit een publicatie in deAulapocketreeks
onder de titel Sovjet-Literatuur.
Lathouwers constateerde dat de liberalisatie die
was ingezet met het verschijnen van Ehrenburgs
Dooi in 1954, ondanks zekere fluctuaties doorzette.
De sovjetliteratuur was weer in een dialectische
verhouding tot de werkelijkheid komen
te staan en 'daardoorheen en daarbovenuit,
ook tot de ideologie waardoor deze ferkelijkheid
bepaald wordt.' Deze dialectische verhouding
tussen partij-ideologie en sovjetliteratuur
- tussen leer en leven - werd in het boek
nader onderzocht. Dus geen chronologisch
overzicht van de literatuur in de laatste jaren,
maar een thematische aanpak waarin antropologische
motieven als ethiek, vrijheid, liefde,
menselijk geluk en vooral de 'grenssituaties van
het menselijk bestaan, de situaties waarin de
mens zich geconfronteerd ziet met de vraag naar
de zin van het bestaan' nader onderzocht werden.
Lathouwers toonde zich, ondanks 'kritische
kanttekeningen, optimistisch over de ontwikkelingen
in de Sovjetunie. Bijna verzoenend
schreef hij, een sovjetschrijver citerend:
'Elk mens en elke mensengemeenschap baant zich een weg naar de toekomst door de nacht van het falen heen en niet anders dan via een schuldig-zijn jegens de mens zelf. Aan niemand, aan enkeling noch gemeenschap, is het gegeven onfeilbare wegen te bewandelen. Ook aan het communisme niet'.
Hij bespeurde in het werk van vele, vaak onbekende
sovjetschrijvers, een wezenlijke mentaliteitsverandering,
een door pijn en twijfel gerijpte
catharsis.
Lathouwers verbond dit met de constatering
dat het beroemde 20e partijcongres in 1956 de
noodzaak had onderkend van een marxistische
antropologie. De individuele mens met zijn subjectieve beleving van de werkelijkheid moest
centraler komen staan. Het begrip 'vervreemding'
werd niet langer uitsluitend als een sociaal-
economische categorie beschouwd, maar
als een antropologisch thema. In de filosofie,
maar vooral in de hedendaagse literatuur, zag
hij schrijvers op zoek naar de 'noodzakelijke
heroriëntatie en integratie van verwaarloosde
levenssferen, waarbij, gewild of ongewild,
soms zeer duidelijk de ideologische kaders
doorbroken werden.' Hij publiceerde hierover
veel in tijdschriften als Streven, Kultuurleven en De Gids.
Vanwege deze publicaties, zijn aanpak en
belangstelling, werd Lathouwers in 1968 door
Leuven gevraagd de eerste leerstoel slavistiek
te bekleden. De priester José Aerts, hoogleraar
Nederlandse taal- en letterkunde en litertuurwetenschappen,
spoorde hem aan de Parijse bacil
te komen bestrijden, de bacil van de literatuurwetenschap
die iedereen besmette. Ook H.
Brugmans, de schrijver van Crisis en roeping
van het Westen heeft zich bijzonder ingezet
voor Lathouwers benoeming.
'Voor 1968 bestond er geen slavistiek in Leuven.
Wel in Gent en Brussel. Aanvankelijk was
het een studie op bijvakniveau en als tweejarige
postdoctorale opleiding, later werd het een
licentiaat, het Nederlands doctoraal. Ik gaf Russische
en sovjetletterkunde. Het eerste jaar ook
taalverwerving, tot professor Böcker kwam en
Scharpé voor oud-kerkslavisch. Ik gaf ook college
aan de theologische faculteit, over het religieuze
thema in de moderne sovjetliteratuur.
José Aerts, oftewel de dichter Albert Westerlinck,
stuurde onmiddellijk al zijn studenten
naar mij door, waardoor ik er het eerste jaar meteen
al een zeventigtal had. De meestal linkse
studenten waren niet zozeer geïnteresseerd in
het religieuze thema, maar wel in sovjetliteratuur.
Toch waren ze geraakt door het feit dat
marxistische schrijvers met het religieuze bezig
waren op een voor hen acceptabele manier.
Dat was bevrijdend want zij zaten met dezelfde
problematiek tegenover de kerk als ik vroeger.
Het diepste aspect van de mens is het zoeken
naar de zinvraag. De ethische vragen, de
zinvragen, op deze thematiek las ik met hen de
sovjetauteurs. De linkse theologen in Nijmegen
vonden mijn boek een openbaring. Het was voor hen een revelatie dat de religie nog leefde in de
Sovjetunie. De sovjets waren dus geen atheïsten.
Er kon op een geoorloofde manier over religieuze
thema's gepubliceerd worden. Onbedoeld
was dat - achteraf gezien - een relativering
van de onderdrukking daar. Al gaf ik
wel aan dat sommige schrijvers in de officiële
sovjetkritiek problemen kregen vanwege hun
standpunten. Een artikel van mij in een Frans
tijdschrift over het boek De herinnering kent
haar eigen wetten van de schrijver Jevdokimov,
waarin ik zijn problematiek als religieus betitelde,
leverde de man problemen op. Ik hoorde
dat van mensen in zijn omgeving toen ik in
Rusland was. Later zei Jevdokimov in het restaurant
van de schrijversbond tegen me, dat hij
erg geraakt was door mijn interpretatie, alleen
was het voor hemzelf niet "religieus in strikte
zin", maar had het meer te maken met het leven;
de diepte, de verwondering, het raadselachtige
van het leven.
Ik heb me in Leuven altijd gehouden aan
Fortmanns adagium: hoe krijg je het sociale en
literaire leven bij elkaar. Ik vond dat terug bij
Doris Lessing in The Golden Notebook. Lessing
was zeer kritisch over literatuurwetenschap.
Elk jaar las ik mijn studenten voor uit de
inleiding van haar boek."Luister niet naar je
professoren, luister niet naar de specialisten,
luister naar je hart." Wordt geraakt door het
boek, zoals ook Karel van het Reve zei. Ik heb
er dikwijls aan gedacht hem te willen ontmoeten,
maar het is er helaas nooit van gekomen.
Van alle slavisten stond hij mij het naaste, al
was hij een atheïst. Hij ging zijn eigen weg, hij
was authentiek. Van sommige collega-professoren
kreeg ik na mijn doctoraat de kritiek, of
ik niet op de hoogte was van de literatuurwetenschap.
Een Amsterdamse collega, wiens
naam ik niet zal noemen, was verbaasd te horen
dat ik Tynjanov, Eichenbaum, Sjklovski
kende, maar hun theorieën interesseerden me
niet. Literatuursociologen als Lukács of Bachtin
vond ik wel interessant omdat zij de vragen
die de literatuur stelt, voor mij wisten aan te
scherpen.
Voor mijn studenten gebruikte ik aanvankelijk
Mirsky en later mijn eigen boeken. Maar
ik liet ze vooral lezen. Ik vond dat studenten
geraakt moesten worden. Mijn eigen favorieten
bleven Dostojevski, Lermontov, Blok, Poesjkin. Ik was erg geboeid door Sjestovs
interpretatie van Poesjkin. Hij sloeg Poesjkin
als mens hoog aan omdat hij zo veelzijdig was,
zo integer, zo integraal gebleven. Sjestov was
altijd op de achtergrond aanwezig, al noemde
ik hem in colleges niet vaak. Ik behandelde
hem wel. Vooral dat literatuur onmogelijke
vragen stelt, over het zinloze lijden, de laatste
vragen. Waar blijf je met al je literatuurwetenschap
als er een kind doodgemarteld wordt?
Berdjajev schreef over de "briljante dialectiek
van het kindertraantje bij Dostojevski," Sjestov
reageerde woedend. "Hoe kan iemand
schrijven over briljante dialectiek? als het gaat
over doodgemartelde kinderen. Dan valt alles
weg." Sjestovs "onmogelijke" vragen kwam
ik wel tegen bij een sovjetauteur als Konstantinovski,
die aan de verschrikkingen van Auschwitz
een indrukwekkend boek wijdde.
Daar sprak ik dan over tijdens mijn colleges.
Ik had het in mijn colleges steeds over de schrijver
als mens. Zo heeft de mens Tolstoj me altijd
meer geboeid dan de schrijver. Zijn geweldloosheid,
het geen weerstand bieden aan
het kwade, sprak me aan. Zijn religieuze geschriften
vond ik saai. Daar had ik niets aan.
Oorlog en vrede en Anna Karenina zijn mooie
boeken, maar leverden geen gevoel van herkenning op. Sjestov zei: "Je kunt literatuur
schrijven en lezen als beschrijving en bespiegeling,
maar voor hem was literatuur net als
voor Bachtin toch vooral een uiting van innerlijke
strijd, de wanhoopsschreeuw van Job.
Schrijvers als Babel, Boenin en Platonov heb
ik nooit behandeld en nauwelijks gelezen. Allereerst
omdat hun werken in het buitenland
werden gepubliceerd, zoals Dokter Zjivago
van Pasternak, en hier volop aandacht kregen.
Maar meer nog omdat juist de legaal gepubliceerde
literatuur de zuiverste graadmeter was
van de verschuivende frontlijn tussen ideologie
en literatuur.3 De legale literatuur liet zien
wat er in de Sovjet-Unie op dat moment haalbaar
was. Bovendien was er van de door mij
behandelde sovjetschrijvers weinig vertaald
en er werd ook weinig over geschreven, zoals
over Parnov en Selvinski.
In mijn diensttijd mocht ik niet naar Rusland
en ben er daarom pas in mijn Leuvense periode
voor het eerst geweest. Dat was in 1969,
voor een periode van vier maanden. Ik ontmoette
veel Russische schrijvers waarover ik geschreven had. Ze spraken over mijn thema's,
maar zeiden dat ze daarmee in eigen land in de
kou stonden. Ze hadden geen tijdschriften. Bella
Achmadoelina, Antsjarov, Antokolski, Jevdokimov,
Parnov, Stalinprijswinnares Margarita
Aliger heb ik allemaal opgezocht.4 Thuis
spraken ze nog in veel religieuzere zin dan in
hun werk. Toen ik die gesprekken via de Schrijvers
bond aanvroeg, waren genoemde auteurs
natuurlijk op vakantie of op dienstreis. Maar
toevallig lukte het me telefoonnummers te krijgen
via Parnov, lid van de Academie van Wetenschappen.
Die schrijvers woonden in de
buurt van Moskou. Ik ontmoette er ook de
vrouw van Selvinski. Hij was het jaar ervoor
overleden. Selvinski's grote thema was de persoonlijke
onsterfelijkheid. Door te praten met
die mensen voelde je dat voor hen de mens belangrijker
was dan de literatuur, zelfs de literatuur
die ze schreven.
Ik liep in Moskou toevallig ook Zacharias
tegen het lijf, die - in burger - net uit de kerk
kwam. We praatten wat over het Russische eten
dat hem niet beviel. Zacharias had een grote
woordenschat, maar zijn Russische uitspraak
was niet zo goed. De Russische borsjtsj, hij zei
borst, vond ie niet lekker, "geef mij maar de
borst van Riet" - dat was zijn secretaresse-. Hij
had het niet in de gaten.
Ik stond bekend als een linkse prof. Ik ben
ook wel eens gearresteerd, naar aanleiding van
een lezing over de verhouding Rusland, China.
Dat gebeurde tijdens een weekend georganiseerd
door AMADA (Alle macht aan de arbeiders).
De BOB, de Belgische veiligheidsdienst,
riep me op het matje. Maar met een beroep op
mijn eigen inlichtingendienstverleden, waarin
ik soortgelijke analyses maakte, kwam ik vrij.
Met een aantal studenten las ik het eerste deel
van Das Kapital van Marx. Met Berdjajev wilde
ik weten waarom de Russen zo geraakt waren
door het communisme, over de religieuze
wortels ervan. Marx heeft in zijn jonge jaren religieuze
poëzie geschreven.
Mijn studenten waren overigens vrij te lezen
wat ze wilden. Ik gaf ook colleges geschiedenis
en cultuurgeschiedenis van Rusland en
Russische filosofie.'
In 1971 ben ik in navolging van Fortmann naar
Japan gegaan. Zijn boekje Oosterse renaissance
was de inspiratiebron. Volgens Fortmann
kon de betekenis van de ontmoeting tussen Oost
en West, tussen boeddhisme en christendom,
niet overschat worden. De Russische literatuur
kon bij die ontmoeting bemiddelen. In Japan is
Dostojevski zeer populair.
Toch blijf ik door mijn vragen allereerst en
altijd een westers mens. Ik vraag en zoek: in de
Russische kerk, de Russische literatuur, de Japanse
literatuur. Ook al drijven die vragen me
in een impasse. Wat is tijd, wat is vrijheid, wat
is leven?'
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Lathouwers publiceerde onder meer de volgende boeken met betrekking tot de Russische literatuur:
Kosmos en Sophia. Alexander Blok: zijn wereldbeschouwing en het Russische denken (diss. Nijmegen
1962).
Leo Tolstoj (Brugge-Utrecht 1964).
De hedendaagse Russische letterkunde (Brugge-Utrecht 1965).
F.M. Dostojewskij (Brugge-Utrecht 1968).
De Sovjet-Literatuur (Utrecht-Antwerpen 1968).
Hedendaagse Russische schrijvers op zoek naar de mens (Brussel, z.j.).
Aan de Russische Nobelprijswinnaar Michail Sjolochov ( 1965) wijdde Lathouwers een uitvoerig
essay in het boek Nieuw land onder de ploeg en Het lot van een mens, dat werd uitgegeven in de
serie 'Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur' ('s-Gravenhage 1968).