Willem G. Weststeijn



Velimir Chlebnikovs 'supravertelling' Zangezi vertaald





Velimir Chlebnikov. Bron

Duister en onbegrijpelijk. niettemin is de klauw van de leeuw te zien!
Dat voel je.
Een flard papier, waarop het lot der volkeren voor een hoger inzicht is vastgelegd.
Velimir Chlebnikov: Zangezi



Van de twee grote dichters van het Russische futurisme, Vladimir Majakovski en Velimir Chlebnikov, is de laatste het minst bekend, het moeilijkst en het boeiendst. Majakovski heeft de aantrekkelijker biografie. Zijn 'eeuwige' liefde voor de getrouwde Lilja Brik en zijn zelfmoord in 1930 geven hem een aureool dat zich op de een of andere manier ook uitstrekt over zijn werk. Een interessant leven levert op zichzelf geen kunst op, maar een kunstenaar meteen interessant leven (Van Gogh) heeft een streepje voor op kunstenaars die dat niet hebben. Van een kunstenaar wordt een schokkend leven verlangd; in het bijzonder zelfmoord is een manier om ook je artistieke papieren flink te laten stijgen.

Chlebnikov ( 1885-1922) spreekt minder tot de verbeelding dan Majakovski (1893-1930). Hij is weliswaar precies even oud geworden als zijn futuristische bentgenoot (beiden hebben 'de' leeftijd van de Russiche dichter bereikt - de standaard is gezet door Poesjkin), maar zijn leven eindigde niet door zelfmoord en er zijn ook geen liefdesdrama's te vermelden. Verhalen die zijn biografische mythe in stand houden hebben vooral tot doel te onderstrepen dat hij een zonderling was, want dit was eigenlijk het enige waardoor hij, biografisch gezien, opviel. Zonderling was bijvoorbeeld zijn gewoonte om tijdens het voordragen van zijn gedichten - hij had een hekel aan optreden in hekel aan het optreden in het openbaar - die voordracht plotseling te beëindigen met: 'enzovoorts'. Zonderling was ook dat hij op zijn reizen door Rusland een kussensloop meesleepte waarin hij zijn manuscripten had opgeborgen. Overigens schroomde hij niet om als dat nodig was met behulp van die manuscripten een kampvuur te maken. In gezelschap kon Chlebnikov urenlang stil in een hoek zitten, duidelijk meer bezig met zijn eigen gedachten dan met wat er om hem heen gebeurde en besproken werd. In die gedachten ontwikkelde hij zijn eigen unieke wereldbeeld, waarin zowel de letters van het alfabet als de getallen een grote rol speelden.

Als futurist (het Russische futurisme begon rond 1910) had Chlebnikov een grote belangstelling voor de taal als zodanig. Net zoals in de schilderkunst in het begin van de twintigste eeuw het er niet meer om ging een natuurgetrouwe afbeelding van iets te maken, maar de nadruk kwam te liggen op de basiselementen van de schilderkunst, lijn en kleur, waren de futuristen niet in de eerste plaats geïntereseerd in het beschrijven van de werkelijkheid, maar veeleer in het materiaal zelf van hun kunst, de taal. Heel belangrijk bij hen is de taalvernieuwing: het afschaffen of veranderen van oude 'versleten' woorden en het creëren van nieuwe. Dit bracht men tot de zogenaamde zaoem-taal (letterlijk de taal die zich achter of boven het verstand bevindt)., waarin de woorden niet, zoals in het bestaande Russisch, verbonden konden worden met vaste betekenissen, maar geacht werden zelf betekenissen tot stand te brengen. Zuivere, dat wil zeggen, geheel onbegrijpelijke zaoemtaal heeft Chlebnikov weinig gemaakt. Wel maakte hij talrijke nieuwe woorden die gebaseerd waren op bestaande woordstammen, zoals in zijn bekende gedicht 'Bezwering door lachen', waar alle woorden (lachschieter, lachwekker, lachland) zijn geformeerd rondom de stam 'lach'. Ook had hij hele specifieke ideeën over de taal. Zo geloofde hij dat de betekenis van een woord in hoge mate bepaald werd door de beginklank ervan. De grondbetekenis van de 'k ' zou dan iets zijn als 'omhulsel' (kan, kap, kop, kamer, kaftan, kano, kerk), terwijl woorden die met si beginnen (slap, slang, slak, slijm, sloerie, slecht) in een heel ander betekenisveld zitten.

Behalve met taal en woorden heeft Chlebnikov zich ook uitvoerig beziggehouden met cijfers. Hij had een tijdje wiskunde gestudeerd, was zeer geïnteresseerd in de wetenschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd (Einstein) en was ervan overtuigd dat de geschiedenis van de mensheid niet een aaneenschakeling was van toevalligheden, maar onderworpen was aan bepaalde mathematische wetten. Hij heeft er buitengewoon veel energie ingestopt om de 'wetten van de tijd' te berekenen en meende ook uiteindelijk de juiste formule gevonden te hebben, zodat niet alleen het verleden nagerekend, maar ook het tijdstip van belangrijke toekomstige gebeurtenissen voorspeld kon worden.

Chlebnikov poëtische wereld is ongekend groot en veelomvattend. Wat de tijd betreft: hij ging terug naar het verre verleden, van de oertijd van de menselijke beschaving, toen er nog één taal werd gesproken, tot de tijd van de Egyptische Farao's en van het prechristelijke Rusland met zijn heidense mythologie. Maar hij heeft ook fantastische toekomstvisioenen, bijvoorbeeld over het wereldwijde bereik van televisie en andere communicatiemiddelen.

Chlebnikovs ruimte is niet minder uitgestrekt. Hij beperkte zich niet tot Rusland en zelfs niet tot Rusland en Azië (hij is geboren in de buurt van Astrakan, het gebied waar Azië en Rusland elkaar ontmoeten), maar verklaarde de hele wereld, in feite de hele kosmos tot zijn gebied.


Bij zo'n groot wereldbeeld past ook een grote visie van de dichter ten aanzien van zijn eigen persoon. Chlebnikov trad niet graag op de voorgrond en was de bescheidenheid zelve, maar had tegelijkertijd het idee dat het hem gegeven was de steen der wijzen te vinden en het wereldraadsel op te lossen. Hij beschouwde zichzelf als een ziener, een profeet, die dankzij zijn vermogen de geheimen van de taal en van de tijd te ontsluieren, veel meer wist dan anderen en ook heel veel belangrijks had te melden.

In Zangezi, dat tot stand kwam gedurende de laatste jaren van Chlebnikovs leven en postuum is gepubliceerd, komen de voornaamste aspecten van zijn dichterschap bijeen. De tekst kan beschouwd worden als een soort testament, een samenvatting van al het belangrijke waarnaar Chlebnikov gedurende zijn leven heeft gestreefd.

Chlebnikov noemt Zangezi een 'supervertelling' en legt in de inleiding bij het werk uit wat hij daarmee bedoelt. 'Een vertelling is opgetrokken uit woorden van gelijke grootte. Een supravertelling of ultravertelling is geconstrueerd uit zelfstandige fragmenten, elk met zijn eigen specifieke god, zijn specifieke geloof en specifieke statuut. ( ... ) Het constructie-element, de sfeer van de supra vertelling, is een vertelling van de eerste orde. ( ... ) Supravertellingen zijn architectuur van verhalen. Bij wijze van rotsblok gebruikt de kunstenaar geen woorden, maar verhalen van de eerste orde'. Zangezi telt eenentwintig 'verhalen van de eerste orde', door de auteur verder 'vlakken' genoemd. Die vlakken fungeren overigens meer als scènes in een toneelstuk dan als een reeks afzonderlijke verhalen. Zangezi is dan ook wel eens opgevoerd, ook al is de dramatische kracht ervan gering: iedere vorm van handeling ontbreekt.

Voordat het 'stuk' begint wordt de 'plaats van handeling' geschetst: een boven een veld uitstekende klip vlakbij met naaldbomen begroeide steenrotsen. De klip is de lievelingsplek van de profeet Zangezi; vanaf deze plaats predikt hij en leest hij zijn liederen. Zangezi is zonder twijfel een alter ego van Chlebnikov: hij kent de natuur, de geschiedenis van de mensheid, het heelal, de toekomst, maar is uiterst onpraktisch wat het dagelijks leven betreft en wordt niet begrepen en geacht door zijn tijdgenoten. De naam is vermoedelijk een samentrekking van de door Chlebnikov vaker in zijn werk genoemde rivieren de Ganges en de Zambezi (in het Nederlands komt daar de voor een profeet uiterst toepasselijke allusie aan 'zang en zien' bij).

In zijn geheel bezien kan Zangezi gekarakteriseerd worden als een tekst over het lot van de mensheid of, eerder nog, over het lot van de wereld. In feite schetst Chlebnikov in dit 'supraverhaal' zijn poëtische visie op de wereld zoals hij die tijdens zijn leven ontwikkeld heeft en waarin, zoals gezegd, taal en getallen een grote rol spelen. Elk 'vlak' van Zangezi, elk 'verhaal' of iedere 'scène' heeft zijn eigen 'onderwerp' en geeft een stukje van die visie weer. De eerste drie vlakken zijn gewijd aan respectievelijk de vogels (natuur), de goden en de mensen. In het eerste vlak wordt de vogeltaal geïmiteerd (Chlebnikov was een groot kenner van de ornithologie en begeesterd door de vogelgeluiden), in het tweede vlak worden een aantal goden sprekend opgevoerd. Zowel vogel taal als godentaal hebben nauwelijks iets te maken met bestaande taal. De twee talen zijn natuurlijke talen bij uitstek, dat wil zeggen ze zijn gezuiverd van alle betekenis en syntaxis en hebben daarom een bijzondere, geheime en zelfs mystieke kracht. Zo spreekt bijvoorbeeld de oude Slavische god Veles:

Broevoeroe roe-roe-roe!
Pietse tsape sè sè sè !
Broevoe roero roe-roe-roe!
Sietsie, lietsie, tsi-tsi-tsi!
Pentsj, pantsj, pen'tsjl



Het derde vlak, waarin in de vorm van twee voorbijgangers de mensen worden geïntroduceerd, staat in schril contrast met de 'taalscheppende' eerste twee vlakken. De twee voorbijgangers hebben geen enkele boodschap aan de profeet en praten uiterst denigrerend over hem.

Mensen                    O, heilige moeder Gods!
1e Voorbijganger     Dus hij is hier? Die gek van het bos?
2e voorbijganger     Ja!
1e Voorbijganger     Wat is hij aan het doen?
2e Voorbijganger     Hij leest, praat, ademt, ziet, hoort, loopt en 's morgens bidt-ie
1e Voorbijganger     Tot wie?
2e Voorbijganger     Je wordt er geen wijs uit. Tot de bloemen? De insecten? De bospadden?
1e Voorbijganger     De gek! De preek van een bosgek! Weidt-ie geen koeien?



Dan vindt een van hen een flard van Zangezi' s manuscript en begint dat voor te lezen: het blijkt de motivatie van de wetten van de tijd, de 'tafelen van het lot' te bevatten. In de duistere tekst is niettemin 'de klauw van de leeuw' te zien. De menigte die samenkomt bij de klip om naar de woorden van Zangezi te luisteren is verdeeld. Er zijn spotters, maar ook gelovigen. Zangezi is zich daarvan bewust. Hij beseft dat zijn fantastische ideeën slechts door een beperkt aantal mensen worden aanvaard en beseft ook zijn eigen beperkingen. In een fraaie lyrische passage vergelijkt hij zichzelf met een vlinder die gevangen zit in een kamer (hetzelfde beeld zien we in het gedicht 'Psyche' van Ida Gerhardt).



Gekerkerd in de kamer
Van een mensenleven schrijf ik, een vlinder,
De regels van mijn stof
Op barse ramen en laat mijn naam
Na op het straffe noodlotsglas.
Hoe saai en kwijnend is
Van een mensenleven het behang!
Het doorzichtig 'nee!' der vensters!
Reeds wiste ik het laaiend blauw,
stippelpatronen,
Mijn blauwe vleugelstorm, mijn eerste frisheid.
Mijn stuifmeel verdwenen, mijn
vleugels dor, doorzichtig en hard,
Bots ik vermoeid op het mensenraam,
Vanwaar de getallen eeuwig kloppen, roepen
Naar het vaderland: getal, keer weer naar de getallen!



Maar Zangezi is, ondanks zijn twijfels, een echte profeet. Als hij, vanaf vlak zeven, begint te preken is hij vol zekerheid en brengt hij zijn boodschap met veel pathos en retoriek. In zijn woorden neemt de geschiedenis van de mensheid en in het bijzonder de geschiedenis van Rusland een belangrijke plaats in. Deze wordt verteld met behulp van de 'damstenen van het Alfabet', de afzonderlijke letters, die volgens Chlebnikovs theorieën geladen zijn met een specifieke betekenis.



Jullie beweren: dood zijn de Rjoeriks,
Romanovs,
Kaputt de Kaledins, Krymovs,
Kornilovs, Koltsjaks ...
(...)
Er, in prediker klonk je twee keer,
Slechten gaf je rechten,
Splijtend het duister der tijden,
Klinkend als Ka in Koltsjak-
Ka als een striemende knoet
Van ketenen, kansels, klingen, en
kalmte, en kiezels,
Die predikers knechten,
Aan de kaak, op de staak.
(...)
Er, Ka, El, en -
Voilà de krijgers van het alfabet,
De personages van weleer,
Krachtpatsers uit vervlogen tijden.



Met zijn 'sterrentaal' en zijn 'sterrenliederen waarin de algebra van woorden is vermengd met ellen en uren' hoopt Zangezi de mensheid eindelijk te verenigen. Het is ten slotte een taal die, rechtstreeks van de goden komend, voor iedereen direct te begrijpen is, 'goddelijke klanken die van bovenaf op 's mensen roep komen aanvliegen'. Als de strijd tussen de krijgers gestreden is, is er, via de 1, ook een moment van lyrische rust.



Van blauwige stilte gezegend,
Van blauwige groeve verschiet,
Zijn zij naar het nooit gezwevend,
Hun vleugels, ruisend om niet.



Voor veel toehoorders zijn de woorden van Zangezi slechts onbegrijpelijk gezwets, abracadabra. 'Basta! Basta! Genoeg! Gesel Zangezi met een zoute augurk', roepen ze en even later, we zijn inmiddels in vlak zestien, valt Zangezi ten prooi aan een aanval van epilepsie. Dit verhindert hem echter niet verder te preken. In vlak achttien geeft hij een indrukwekkende beschrijving van de Russische geschiedenis, in vlak negentien wordt hij op een paard gezet en rijdt hij naar de stad. Zijn profeet-zijn neemt nu enorme proporties aan.



Ik, mensheid, zal
Bars blaffend
De nabije zonnen leren
Voor mij te salueren:
'Eén! Twee!'
Ik ben een krijger, de tijd is een
schroef.
Mijn beenlappen zijn:
Het laaiende Rome, rokend, verkoold,
Een smeulend brok tempels,
In mijn formules
Strak, overdwars,
Om één been gespannen.
En 't andere windsel? Tsargrad,
Waar de soldaat
Sneuvelt in de vlammen.
Zie mijn reuzenstappen
Voorwaarts, achterwaarts
Door de eeuwen waden.
Strakke lappen.
Mars, makkers!



Vlak twintig is een soort intermezzo of entre acte. Ten tonele verschijnen de allegorische figuren Leed en Lach, twee belichamingen van het menselijk bestaan, die weliswaar tegengesteld zijn aan elkaar, maar toch onverbrekelijk bij elkaar horen. Lach brengt deze onlosmakelijke tegengesteldheid fraai naar voren:



Wij zijn twee fouten, zij aan zij
In de nachtelijke glimlachwei.
Ik ben de lach, ik leid
De bliksem af van alle wereldnijd.
Jij bent een vat voor 't sterrewater,
De maagd van wereldsmart.
Je lot wekt altijd weer mijn schater -
Lach: hoe groter de pijn in je hart
Des te feller de hemelse leegte:
Om ons lot geeft niemand een zier.
Op het wollig tapijt van je ziel
Zullen sterren hun voeten vegen.
Terwijl ik voor een prik
Grollen uit de hemel pik.
Jij wentelt in stof en huilt
Om heel het wereldleed,
Maar ik ga ermee op de vuist
En neem het handig beet.



Zoals veel van Chlebnikovs werken eindigt ook Zangezi nogal abrupt. In het laatste vlak wordt eerst een tweetal opgevoerd dat in de krant het bericht leest dat Zangezi is overleden en zich met een scheermes van kant heeft gemaakt. Even later komt Zangezi binnen en besluit de tekst met de woorden: 'Zangezi leeft, het was een flauwe grap'.

Zangezi is geen gemakkelijke tekst en ook geen tekst die onmiddellijk boeit. De lezer zal moeite moeten doen om in Chlebnikovs wereld binnen te dringen en die enigszins te begrijpen Wie daartoe bereid is, zal bijzonder veel verrassends ontdekken. Er zijn weinig dichters bij wie wetenschap, filosofische overpeinzingen, geschiedenis, toekomstvisie en taaltheorie op zo'n bijzondere wijze zijn verwoord. Dat ook de Nederlandse lezer daar nu kennis van kan nemen is een wonder op zich. Uit de aangehaalde citaten blijkt voldoende dat de vertaalster zich in allerlei bochten heeft moeten wringen. Uit die citaten blijkt ook dat ze in staat is gebleken het bijna onmogelijke tot stand te brengen: een vertaling die leesbaar is, begrijpelijk, poëtisch en die volledig rechtdoet aan Chlebnikovs vaak bizarre taalexperimenten.

Velimir Chlebnikov, Zangezi. Vertaald en ingeleid door Aai Prins. M. Bondi, Amsterdam 2000. 120 blz.


<   

TSL 28

   >