Hanna Krall



Literaire journalistiek




1.

'Vertelt u mij eens iets ... ', zei ik.

(Zo sluit ik elke lezing af: 'Vertelt u mij eens een verhaal..')

In een kleine noordelijke stad, in de buurt van Hamburg, kwam een man van middelbare leeftijd naar voren. Receptieglimlach en waakzame ogen.

'Dokter Klajner, Izaak Nachumowicz', hij stelde zich voor in het Russisch. 'Ik heb wel iets voor u ... '

'Wel iets' klonk veelbelovend. Als de aankondiging van een transactie met voordelige afloop. Toch kwam dokter Klajner niet voor zaken. Hij kwam bij mij in zake het leven.

'Iets dat echt interessant is, madame ... '

'Echt interessant. . .'

Hij liet doorschemeren dat de geschiedenis, die ik hier vanavond had voorgelezen, daarmee vergeleken niets voorstelde (Over een Poolse die joden redde, en werd neergeschoten door een Duitse politieagent, die op haar verliefd was).

Een verhaal dat mij werkelijk zou fascineren, dat moest van hem zelf komen, van Izaak Nachumowicz Klajner.


2.

'Nachum, mijn vader, was communist. Hij stamde uit Riga, uit een arm gezin met veel kinderen. In een Joods, arm gezin moest de oudste zoon communist worden en mijn vader was de oudste zoon.
(Dat klonk niet aanlokkelijk. Ik heb heel wat geschreven over joodse communisten uit arme families en ik denk niet, dat ik wat hen betreft nog iets nieuws te weten zou kunnen komen. Sterker nog: ik had ook geen zin om iets te weten te komen. Teleurgesteld hoorde ik hem aan, zonder naar de pen te grijpen.)

De oorlog brak uit. Letland werd een sovjetrepubliek. Nachum Klajner werd benoemd tot minister. In '41 bezetten de Duitsers Letland. Russen, joden en communisten vertrokken naar Rusland. De treinen waren omsingeld. Nachum Klajner kwam terore dat er een laatste transport naar Moskou zou vertrekken. Hij bemachtigde zeven plaatsen: voor zijn moeder en alle broers en zussen. Inderhaast bracht hij hen naar het station. Hij zorgde nog dat ze in een wagon kwamen en nam afscheid. Wachten tot de trein vertrok kon hij niet: hij vertrok naar het front.

De trein stond op het perron, op het station in Riga.

Oma Noemi, Nachum's moeder, zat te denken in die wagon.

Daar gaan we dus, het onbekende tegemoet, dacht ze en ze had helemaal niets mee kunnen nemen.

Geen beddengoed, nou ja, dat was het ergste niet. Ook geen theepot, nou ja, het zij zo. Zelfs die drie zilveren theelepeltjes, die zij als bruidschat van haar moeder had gekregen, kon ze missen.

Maar zij had het allerbelangrijkste niet meegenomen: de zilveren kandelaars, waarin eerst haar moeder en later ook zij zelf iedere sabbat kaarsen brandde.

Zij stond op van haar plaats.

Sprak: 'We stappen allemaal uit.'

En ze stapten uit. Allemaal: oma en haar zes kinderen.

En ze gingen naar huis.

Oma Noemi wikkelde de twee kandelaars en drie theelepeltjes in een witte linnen lap. Ze gingen terug naar het station.

Het perron was leeg.

Van het station in Riga was de laatste trein naar Rusland vertrokken.


3.

'En verder?' onderbrak ik veelzeggend dokter Klajner. 'Die trein werd onderweg zeker gebombardeerd, waarbij alle passagiers om het leven kwamen, en Noemi en de kinderen hebben de oorlog overleefd, ja?'

'Nee, madame. De trein kwam aan in Moskou. De passagiers hebben de oorlog overleefd. Oma Noemi is met zes van haar kinderen en tienduizenden andere Letse joden omgekomen.'


4.

Nachum Klajner keerde terug uit de oorlog met de hoogste militaire onderscheidingen en littekens van alle verwondingen, die hij had opgelopen. In zijn ouderlijk huis trof hij vreemden aan.

Die kenden zijn moeder, broers en zusters niet.

Hij ging naar zijn Letse buren, ze wisten van niks.

Hij wilde terug naar het front, maar er was geen front meer. Er was bos. Hij werd naar de troepen gestuurd, die in de bossen zochten naar Duitsers en Letse collaborateurs.

Bij Letten werd gekeken naar hun schouders. Wanneer je lang met een karabijn over je schouder rondloopt, hou je daar een striem van de draagriem aan over.

Letten met een striem over de schouder werden v razchod gestuurd: naar een werkkamp of de dichtstbijzijnde boom.

Duitsers namen ze mee uit het bos. Ze schoren hen, poetsten hun laarzen, naaiden losse knopen aan hun uniform en hingen hen op aan de telefoonpalen op de markt, in het centrum van de stad.


5.

De oorlog was voorbij. De Duitsers waren opgehangen, de Letten v razchod gestuurd, het was tijd om een normaal leven te beginnen.

Nachum Klajner keerde terug naar Riga. Hij trouwde, werkte, voedde zijn zonen op.

Na de Zesdaagse oorlog besloot hij te emigreren. Op een paspoort hoefden ze niet lang te wachten, vier jaar.

Ze pakten hun boeltje, brachten hun bagage weg en kochten rode anjers.

Waar oma Noemi lag, wisten ze niet: in het Salaspilski bos, in het Rumbulski-bos of in het bos bij Bikernijeki.

Ze besloten daarom afscheid te nemen van de gedenkplaatsen van het joodse lijden in alle drie de bossen. Van de grote bos anjers maakten ze drie kleine bosjes.

De avond ervoor had er iemand voor de deur gestaan en aangeklopt. Een oude, onbekende vrouw met een zwarte hoofddoek om en een zwarte wasdoeken tas in haar hand, wilde Nachum Klajner spreken.

Zij stelde zich voor: in de oorlog, nog voor er in Riga een getto kwam, was zij de buurvrouw van Noemi Klajner.

Op een avond was Noemi uit het getto geglipt en stond ze bij haar vroegere buren voor de deur. Ze had gezegd: 'Morgen vermoorden ze ons. Wij gaan dood, maar Nachum, mijn zoon, overleeft de oorlog. Wilt u dit alstublieft aan hem geven ...'

De oude, onbekende vrouw deed een greep in haar zwarte wasdoeken tas en legde voor Nachum Klajner iets neer, dat in een linnen lap gewikkeld was.

'De dag daarop', vertelde ze, 'werden ze te voet door de sneeuw naar het Rumbulski bos gejaagd. Het was november en er lag al kniehoog sneeuw ... Daarna heb ik hen nooit meer gezien.'

Nachum wikkelde de lap open.

Hij ging met zijn vingers over de sabbatskandelaars en de theelepeltjes en vroeg de vrouw, waarom zij die kwam brengen.

Hij was niet benieuwd waarom ze getreuzeld had met teruggeven. Dat lag eenvoudig: die lepeltjes gebruikte ze gewoon, ze was het vergeten. Wat zou dat ook, drie kleine theelepeltjes ... Hij wilde weten waarom zij die na dertig jaar toch nog kwam brengen.

'Ik droomde van een engel', legde de vrouw uit. 'Die zei: "Geef terug. Je komt het paradijs niet in, als je die niet teruggeeft." De laatste tijd zegt hij niks meer, hij kijkt alleen maar, maar ik weet wel wat hij bedoelt. Ik heb al tegen hem gezegd:" Kijk niet zo, ik ga hem wel zoeken ... "Dus nu heb ik u gevonden en geef ik ze terug', eindigde de vrouw. 'Ik geef ze nu toch terug, ja toch?' 'U geeft het terug', verklaarde Nachum Klajner bevestigend. 'Wat het paradijs betreft, kunt u gerust zijn.'


6.

'A Boga njet', zei dokter Klajner opeens met een glimlach. 'God bestaat niet, ook al bestaan er dromen over engelen en zilver in een vitrinekast.'

(In Israël heeft zijn vader een klein vitrinekastje gekocht om die drie theelepeltjes en twee sabbatskandelaars in op te bergen. Hij heeft dokter Klajner al laten weten, dat hij bij testament hem het familiezilver zal nalaten. Hij heeft ook verzocht het met een zachte lap te poetsen. In ieder geval zonder chemische middelen. Het gaat het beste met poeder waar je je tanden mee poetst, in de voormalige Sovjetunie kun je dat nog krijgen. Hij krijgt het zelf in grote hoeveelheden opgestuurd van zijn vroegere frontkameraden.)

'A Boga njet', herhaalde dokter Klajner. 'Ik zeg dat als chirurg en kankerspecialist, vertrouwd met het sterven. God bestaat niet.'

Ik pakte pen en papier.

'Boga njet', schreef ik op om daarna terug te keren naar het begin van het verhaal van dokter K.: 'In een arm Joods gezin moest de oudste zoon communist worden ...'


7.

Nu wisten ze waar oma Noemi lag.

Ze hoefden van die bos rode anjers geen kleine bosjes meer te maken. Ze konden ze allemaal in het Rumbulski-bos leggen.

Ze kenden dat bos. Daar gingen de inwoners van Riga zondags altijd met het hele gezin wandelen. Daar bleef de sneeuw gewoonlijk liggen tot laat in het voorjaar. En als die sneeuw dan smolt, spoelde die menselijke botten uit de aarde. Kinderen raapten die op, zoals ze paddestoelen plukten in het bos, en hun ouders begroeven die onder twee grote grafheuvels. In het ene, de grote botten, die van volwassenen, in het andere, de kleine, die van kinderen. Ze hebben nog geprobeerd de schedels te tellen. Tienduizend kleine schedels telden ze, maar bij de grote hadden ze zich verteld en daarna zijn ze de tel kwijt geraakt.

Boven de graven werd een gedenkplaat opgehangen: 'Hier liggen joden'.

De politie heeft die plaat weggehaald, maar toen heeft iemand er een nieuwe opgehangen: 'Hier liggen joden'.

De politie heeft die weggehaald - enzovoort.

Toen een Amerikaanse krant schreef over die strijd om die gedenkplaat, gaven de autoriteiten toestemming voor een bescheiden steen met daarop de informatie: 'Hier liggen slachtoffers van het fascisme'. Naast de steen, die herinnert aan de dood van enkele tienduizenden joden uit Nederland en Letland, werd een obelisk opgericht: 'Ter-ere van de tanksoldaten'. Het was namelijk vanaf deze plaats, dat in vijfenveertig de tanks van het Rode Leger hun aanval op Riga inzetten.


8.

Ze wilden dus:
de bloemen naar het Rumbulski-bos brengen,
uit het bos rechtstreeks naar het naburige vliegveld, en van het vliegveld voor altijd het land uit.

Dokter Klajner bracht de bloemen. Zijn ouders zouden met zijn jongere broer nakomen. Hij liet de auto staan langs de weg en ging het bos in. Het was januari. Net als dertig jaar geleden lag de sneeuw tot kniehoogte. Na een paar warme dagen had de vorst weer ingezet en er lag een gladde, glimmende laag glazuur op de sneeuw.

Hij kwam aan bij de plek.

Hij stond bij het grotere, het 'volwassen' graf met een arm vol rode anjers, in dat lege, witte bos.

De familie was laat. Hij begon zich ongerust te maken. Zonder langer te wachten legde hij de bloemen op de rand van de grafheuvel.

Halfluid zei hij: 'Vaarwel, oma. Vaarwel ooms en tantes, die ik niet heb mogen leren kennen. We zullen jullie nooit meer bezoeken.'

Hij bedacht nog dat hij eigenlijk de kaddisj moest zeggen, maar hij kon niet bidden. Hij begon aan de terugweg en kwam zijn ouders tegen. Zijn vader beval rechtsomkeert te maken naar de graven. Ze liepen in ganzenpas, door het besneeuwde ravijn, het pad af dat dokter Klajner net had platgetreden.

'Waar zijn de bloemen?', vroeg Nachum.

De bloemen waren weg.

Er was wel een spoor van de bloemen achtergebleven, een duidelijk afdruk in de sneeuw. 'Zouden de mensen die gestolen hebben?', merkte zijn moeder geërgerd op. Er waren geen mensen.

'Zou de wind ze hebben weggevaagd?'

Er stond geen wind.

'Zouden de vogels ... ?'

Er waren geen vogels. Trouwens, hoe zou een vogel een arm vol anjers hebben kunnen tillen? Nachum zei de kaddisj. In tegenstelling tot zijn zoon kende hij de woorden wel. Die waren hem geleerd in de cheder, lang geleden, voordat hij communist geworden was. Ze gingen terug naar de auto en reden naar het vliegveld.


9.

'A Boga njet', had dokter Klajner gezegd. 'Engelen bestaan, zilver en sporen van bloemen, maar God bestaat niet. Heeft u dat opgeschreven?'

'Ja, natuurlijk heb ik dat: Boga njet.'


10.

Uit Israël verhuisden ze naar Duitsland. Een cellist, die hij kende, een jood die er uit zag als een Turk en uit Oezbekistan had moeten vluchten tijdens de recente pogroms tegen Turken, speelde nu in een orkest aan de Noordzee. Hij schreef hem over de sociale voorzieningen en het ebben van de zee. De uitkeringen waren hoger dan in Israël en bij eb trok de zee zich terug tot aan de horizon.

'Dat legt de bodem vrij,' schreef de cellist, 'golvend en oneindig, net als de muziek van Mahler'.

Een baan als kankerspecialist in het nabij gelegen Hamburg bleek aantrekkelijk. Dit in tegenstelling tot die bodem, die eentonig en modderig bleek.

Dokter Klajner liet zijn ouders overkomen en ze gingen wonen in een stadje in het noorden. 'Ga naar Berlijn', zei hij op een dag tegen de cellist. 'Haal uit het Umsiedlerlager zeven joden. Dan zijn we met z'n tienen, we vormen een min jan en vestigen een gemeente. Probeer jonge, gezonde Joden te krijgen. En goed opgeleid.'

De burgemeester zorgde voor woningen van de gemeente.

In de nazi-tijd genoot dit stadje in het noorden een zekere faam vanwege de enthousiaste boekverbrandingen, dus had de burgemeester belang bij een reputatie van de inwoners als tolerant en gastvrij.

De cellist ging naar het Umsiedlerlager.

Hij bracht vijftien oude, zieke Joden mee. Geen van hen sprak Duits.

'Had ik moeten selecteren?', vroeg hij berouwvol.

'Maakt u geen zorgen', zei de burgemeester. 'We hebben in onze stad een Joodse begraafplaats. De laatste begrafenis vond plaats in negenendertig.'


11.

Toen bleek dat Nachum Klajner, held uit de Tweede Wereldoorlog, bang was voor Duitsers. 'Ze herkennen me ... ', zei hij op fluistertoon. 'Ze ontdekken dat ik hen gedood heb aan het front.

Dat ik hen op de markt heb opgehangen ... '

Hij ging de deur niet meer uit. Wilde niet meer kijken naar het ebben van de zee. 'Ze herkennen me', fluisterde hij.

Bij zonsopgang nam zijn zoon hem mee het bos in. Ze wandelden een uurtje en gingen weer terug naar huis en daarna moest de dokter dan naar z'n werk in het ziekenhuis.

Op zekere dag gingen ze de deur uit, net als altijd. Ze rustten ergens even uit op een stapel boomstammen. Het was warm. Nachum trok zijn overhemd uit en ontblootte zijn borst, bleek en mager en bedekt met een wirwar van littekens. Het was net een landkaart met optrekkende fronten. Er kwam een hond aangerend vanachter een boom. En een oude man kwam die hond achterna. Toen hij Nachum zag, bleef hij staan en zijn blik bleef hangen bij het omgeploegde lijf.

'Der Krieg?', hij wees met zijn vinger naar de littekens.

'De oorlog', bevestigde Nachum gelaten.

De Duitser knoopte zijn hemd los en legde zijn borst-kaart bloot.

'De oorlog?', vroeg Nachum.

'Der Krieg', bevestigde de Duitser. Hij begon iets te zoeken onder zijn linker borst en tastte een blauwrood spoor af.

'Orsza', lichtte hij toe.

'Smolensk', deze keer vond Nachum een schram onder zijn borst, langer dan Orsza, die liep tot aan zijn borstbeen.

'Koersk', zei de Duitser over een schilderachtig, verticaal litteken op zijn borstbeen. 'Briansk!', riep Nachum ...

Dokter Klajner ging naar zijn werk. De veteranen gingen een biertje drinken. De volgende dag stond vast, Nachum Klajner was weer oorlogsheld.


12.

De man, die zo driftig riep: 'Alles Lüge'; toen u over die vrouw voorlas die joden bij haar liet onderduiken en daarna werd doodgeschoten door de agent uit Hamburg ... ,'Allemaal leugens', schreeuwde hij, dat is onze plaatselijke fascist.

De vrouw, die hem zo energiek uit de zaal haalde, dat is onze antifasciste.

Die oudjes, die zo stil op de achterste rij zaten, dat zijn onze joodse mannen. Die zijn niet voor u gekomen, nee. Die zijn voor mij gekomen. Eén van hen heeft onlangs zijn vrouw verloren en ze willen geld voor een steen.

En de rest van het publiek, dat zo beleefd naar uw reportage luisterde, dat zijn onze gewone Duitsers.

Beschaafde liefhebbers van literaire journalistiek.

Vertaling Benjamin Gijzel

Noot van de vertaler:
Dit is een van de zestien geschiedenissen uit Daar is geen rivier meer. Na Hypnose ( 1993) en Dansen op andermans bruiloft ( 1997) is dit de derde bundel van Hanna Krall die verschijnt bij uitgeverij De Geus. Eerder verschenen van haar in Nederlandse vertaling in 1980 bij In den Toren God vóór zijn - het relaas van Marek Edelman over de opstand in het getto van Warschau -en bij SUA in 1987 haar enige roman tot nu toe De onderhuurster. Hanna Krall ontving tijdens de laatste boekenbeurs in Leipzig, de 'Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung'.






<    

TSL 27

   >