Miron Białoszewski



Herinneringen aan de opstand van Warschau (fragment)



Dinsdag l augustus 1944 was geen zonnige dag, het was druilerig weer, niet al te warm. Zo rond twaalf uur liep ik de deur uit, de Koelestraat in (daar woonde ik toen op nummer 40) en ik herinner me dat het er een drukte was van trams, auto's en mensen en dat ik op de hoek van de IJzerstraat aangekomen ineens besefte dat het 1 augustus was en, als ik me niet vergis, letterlijk dacht: '1 augustus - zonnebloemenfeest.' Ik herinner me in elk geval dat ik met mijn gezicht naar de Koelestraat richting Kercelak stond. En waarom ik aan zonnebloemen dacht? Nou, omdat die dan bloeien en zelfs uitgebloeid raken, want de zaadjes rijpen dan ... En omdat ik toen tamelijk naïef en sentimenteel was, nogal groen - zoals ook die tijd was: naïef, primair, wat zorgeloos, romantisch, ondergronds, in het teken van de oorlog ... Dus - maar die gele kleur moet ergens geweest zijn - het licht van dat sombere weer met een zon die er doorheen wilde breken ( en ook brak) over de rode trams, zoals we dat in Warschau kennen.

Ik zal oprecht zijn en trachten me mijn ik van toen in kleine feitjes in herinnering te brengen, misschien met te veel detail, maar het zal dan ook alleen maar de waarheid zijn. Nu, drieëntwintig jaar later, ben ik vijfenveertig jaar oud en lig ik ongedeerd, levend en vrij op mijn divan, in goede conditie en humeur, het is oktober, nacht, 1967; Warschau heeft weer één miljoen, driehonderdduizend inwoners. Ik was zeventien toen ik een keer al in bed lag en voor het eerst van mijn leven artillerievuur hoorde. Dat was het front. En het was, denk ik, 2 september 1939. Ik had toen gelijk dat ik er hevig van schrok. Vijf jaar later lopen de welbekende Duitsers in uniform op straat.

(Ik spreek hier, en niet alleen hier, van 'Duitsers', want iets anders klinkt kunstmatig. Zoals we de mannen van Vlasov toen vaak maar Oekraïeners noemden. We wisten wel dat niet alleen Duitsers nazi's waren. Dat hebben we zelfs kunnen zien. Uit 1942, van na de liquidatie van het kleine getto, herinner ik me Letten. Met karabijnen. Helemaal in het zwart. Ze stonden langs de Hooistraat. Dicht op elkaar. Op het Arische trottoir. En hele dagen en nachten hielden ze de vensters aan de joodse kant van de Hooistraat in het oog. Dat waren ramen met glasresten, dichtgestopt met dekbedden. Kussens van de doden. Door de straat - door die ene straat - liep over de lengte vanaf de IJzerstraat tot aan de Dennenstraat geen muur, maar prikkeldraad.

De rijweg - kinderhoofdjes - stond aan de overkant vol met hoge bossen onkruid, dat al verdord en grauwzwart was als kool. En toch knielden die Letten keer op keer neer. Om te mikken. En ik herinner me er een die af en toe schoot. Op die ramen. Die eerste augustus dus, om een uur of twee 's middags zei mijn moeder dat ik brood moest gaan halen bij het nichtje van Teik in de Staszicstraat; kennelijk was het brood op en hadden zij zoiets afgesproken. Ik ging. En op de terugweg, herinner ik me, waren er veel mensen op straat en heerste er al opwinding. Ik hoorde zeggen: 'In de Tuinstraat hebben ze twee Duitsers gedood'.

Het schijnt dat ik niet de gewone weg liep, want er werden mensen opgepakt; het lijkt me zelfs dat ik door de Tuinstraat zelf liep. Die opwinding in Wola1 kan plaatselijk zijn geweest, want vlak erna had ik een afspraak met Staszek P., die componist was, en Staszek zei later lachend: 'En mijn moeder zei nog wel dat het vandaag zo'n rustige dag was.'

Staszek zelf had nogal wat 'tijgers' gezien: 'Van die tanks zo groot als een huis'. Die reden dus rond. Iemand had duizend man te paard (Polen) de poort van Mazovischestraat 11 zien binnenrijden. Hier en daar was dus iets gaande. En het was nog geen vijf uur, oftewel het uur 'W'. We zouden met Staszek naar Koelestraat 24 gaan, naar Irena P., met wie ik op de geheime universiteit zat (onze polonistiek was op de hoek van de Heilige Kruisstraat en de Lichtestraat, op de tweede verdieping, we zaten er in schoolbanken, officieel heette het 'Tynelski' s handelscursussen'). We zouden dus om vijf uur bij haar komen ( om zeven uur had ik weer afgesproken met Halina, die met Zocha en mijn vader op Hopstraat 32 woonde) en aangezien het nog te vroeg was liepen we heen en weer door de Koelestraat, van de IJzerstraat tot de Walicówstraat en weer terug. De koster had een loper uitgelegd op de trappen voor de ingang en groene boompjes in emmers neergezet voor een sjiek huwelijk. Plotseling zien we de koster dat alles weer weghalen, hij rolt de loper op en sjouwt vliegensvlug de emmers met boompjes terug, en dat gaf ons te denken. (Weliswaar was gisteren - 31 juli - Roman Ż. afscheid van ons komen nemen. Je kon toen juist tegelijkertijd het front van de Sovjets en een onweer horen en daarbij nog vliegtuigen die bommen wierpen op de Duitse wijken.) We gingen dus bij Irena naar binnen. Het was bijna vijf uur. We zitten wat te praten en plotseling: schieten. Daarna, zou je zeggen, zwaarder geschut. We hoorden kanonnen. Allerlei soorten. En toen een luid 'Hoeraaa .. .'.

'Opstand' zeiden we meteen tegen elkaar, zoals iedereen in Warschau.

Vreemd. Want dat woord speelde eerder geen rol in ons leven. Alleen in de geschiedenis, in boeken. En daar werd het al vervelend. En nu is het er ineens, en wel met zo'n 'hoeraaa' en met tumult van een menigte mensen. Dat 'hoeraaa' en dat tumult waren de verovering van het Paleis van Justitie vanuit de Tuinstraat. Het regende. We hielden alles in de gaten wat we maar konden zien. De ramen van Irena keken uit op een tweede binnenplaats met een rood muurtje aan het eind, en achter dat muurtje strekte zich tot aan de Tuinstraat nog een binnenplaats uit, met een houtzagerij, een schuur, een hoop planken, en karren. We staan te kijken, en daar springt iemand in, ik geloof, een Duits camouflagepak, met een soldatenpet en een band om zijn arm over dat rode muurtje van die andere binnenplaats op de onze. Hij sprong op het klapdeksel van onze vuilniscontainer. Van het klapdeksel op een krukje. Van het krukje op het asfalt.

'De eerste opstandeling', riepen we uit.

'Weet je, Miron, ik zou me zo aan hem geven', zei Irena in verrukking door de vitrage.

Meteen daarna stormden er vanaf de Tuinstraat mensen die andere binnenplaats op en begon-nen karren en planken weg te halen voor barricades.

Ik herinner me dat we later, nadat Staszek wat deegballetjes had gekookt en we die hadden opgegeten, nog een spelletje hebben gedaan en in Gargantua van Rabelais hebben zitten bladeren (daar kwam ik toen voor het eerst mee in aanraking). Toen zijn we gaan slapen. Natuurlijk was het onrustig. De hele tijd. Alleen hielden de zwaardere kalibers, die we later zo goed hebben leren kennen, zich een beetje koest. Irena ging dus in haar eigen kamer slapen. En Staszek en ik in het bed in de kamer van haar moeder, die natuurlijk niet meer uit de stad was teruggekomen. Er viel een fijne regen. Het was kil. Er waren karabijnen te horen - van dat geratel. Series dichterbij en verder weg. En keer op keer kleurige lichtkogels. Aan de hemel. Daarmee moeten we zijn ingeslapen.

Van bombarderen heb ik voor het eerst van mijn leven pas echt gehoord in 1935. Toen de Italiaanse fascisten Abessinië aanvielen. Bij ons thuis zat manke Mania met een koptelefoon op naar de radio te luisteren en plotseling verkondigde ze: 'Ze bombarderen Addis Abeba.'

Ik stelde me het huis van tante Natka in de Kraaienstraat voor- ik weet niet waarom uitgerekend dat huis - en de vijfde verdieping, en dat we daar op de overloop vierenhalfhoog zaten. En dat we met die verdiepingen omlaag begonnen te vallen. Daarna bedacht ik meteen dat dat zo wel niet zou kunnen. Maar hoe zag zoiets er dan wel uit? ...

Wat gebeurde er op 2 augustus 1944? In het westen vorderde sinds juni het geallieerde offensief door Frankrijk, België en Nederland. En vanuit Italië. Het Russische front stond stil aan de Weichsel. Warschau ging de tweede dag van de op-stand in. We werden gewekt door knallen. Het regende.

Het organiseren kwam op gang. Blokhoofden. Diensten bij toerbeurt. Breekwerk in de kelders. Er werden ondergrondse doorgangen uitgebroken. Hele nachten door. Barricades gebouwd. Eerst dachten de mensen datje die van alles kon bouwen, zoals van karren en planken uit de houtzagerij in de Tuinstraat. (De Tuinstraat - we zijn er even gaan kijken - hing helemaal vol met Poolse vlaggen - een merkwaardig feest!). Er werd vergaderd en beraadslaagd op binnenplaatsen. Vastgesteld wie wat zou doen. Een opstandskrantje was er meen ik ook al. En dan de opstandelingen. Die overal verschenen. En allerlei Duitse spullen: helmen, schoenen, en met in hun handen alles wat maar kon schieten. We zijn even in de Koelestraat gaan kijken. En ja, er vormde zich een front. Door heel Warschau. Meteen al. Of liever: een aantal fronten. Die de eerste nacht al waren gevormd en zich overdag weer verplaatsten. Daarover berichtten de krantjes. Er klonken knallen. In alle soorten. Van kanonnen. Bommen. Karabijnen. Het front misschien? Het echte Duits-Russische?

Van ergens bij Modlin rukte het op naar Warschau (onze voornaamste hoop). Van de kant van Wola was er nog niets ergs in aantocht. Maar in de Koelestraat was de situatie penibel. Zo op het oog was ze in Poolse handen. Ik geloof toen al vol vlaggen. Maar hoek Waliców-straat en Koelestraat was er een 'wache'. Hoek IJzerstraat en Koelestraat een tweede 'wache' - dat huis met die galerij. 'Wache' betekende een heel Duits huis, en dat betekende: schoten van bovenaf - van vijf verdiepingen. Machinegeweren. Handgranaten. Telkens een enkel schot, van achter een schoorsteen, en beneden een gewonde, of een dode. Neergeschoten door sluipschutters. 'Duivenmelkers' werden ze genoemd. Men ging er achteraan, zocht ze- het mocht niet baten. Ze schoten vanaf Poolse huizen. Later werd er wel eens een gepakt. Maar het waren er te veel. Dat bleef zo. Tot op het eind. Naar het schijnt liepen ze achter oprukkende tanks aan en glipten ze poorten van huizen in. Er sloegen Duitse granaten in van kanonnen in Wola, vanaf het Goederenstation, vanaf het spoor dus, vanaf een pantsertrein, en vanuit de Saksische Tuin.2 Vliegtuigen vlogen af en aan en wierpen bommen. Om de zoveel tijd. Vaak. Soms om het halfuur. En vaker. En dan de tanks. Eén vanaf de Mirowse Hal. Eén vanuit Wola. Die wilden een tracé veroveren -vrijmaken dus. Via de Koelestraat. De eerste barricades - die provisorische, van hout - waren niets waard. De tanks reden er overheen. De granaten staken ze meteen in brand. Of de brandbommen. Ik herinner me hoe ze uit het huis op de andere hoek van de Koelestraat en de IJzerstraat, tegenover de 'wache', vanaf de tweede verdieping tafels, stoelen en kasten op straat gooiden en de mensen die onmiddellijk pakten om er een barricade van te bouwen. En meteen reden er tanks overheen.

Dus begon men het trottoir en de straat op te breken. Daar was gereedschap voor. Trampersoneel had voor de opstand koevoeten en voorhamers klaargelegd. Die deelden ze aan de mensen uit. En daarmee werd het plaveisel opgebroken, de tegels gelicht en de harde aarde verbrijzeld. Maar die twee 'waches' hinderden enorm. Ik weet nog dat mijn moeder plotseling opdook bij nummer 24, bij lrena op de binnenplaats. Ze maakte zich zorgen om mij. Ze was van voorbij de IJzerstraat, van Koelestraat 40 gekomen. En had iets te eten meegebracht. Ik bleef liever met Staszek bij Irena en liep met mijn moeder mee tot voorbij de hoek. Voorbij de hoek bij de 'wache'. We gingen voorlopig uit elkaar - twee kanten uit. Dat alles tersluiks, op een holletje, onder beschutting van de barricades. Boven de kruising hingen de tramkabels er als een kluwen bij - kapotgeschoten. Iemand had er bovendien een portret van Hitler aan gehangen, tot razernij van de Duitsers. Die hielden de kruising onder vuur. En de duivenmelkers paften.

Ik kan niet goed uit elkaar houden wat er op 2 en wat er op 3 augustus (woensdag en donderdag) gebeurde. Beide dagen waren bewolkt en regenachtig. En er waren toen al branden en bommen. Beide dagen moesten we keer op keer naar beneden rennen.

'Naar de schuilkelder!' dat wil zeggen: naar gewone kelders. Of naar beraadslagingen op de binnenplaats, naar je toerbeurtdiensten, naar je werk bij het hakken van doorgangen, bij het bouwen van barricades. We woonden nog boven op de derde verdieping, maar zaten in de vestibule, of hooguit in de keuken, zo veel mogelijk tussen binnenmuren, want het regende granaten. We sliepen op tegen elkaar geschoven canapés in de vestibule. Op een keer renden Irena en ik naar beneden, ik geloof zelfs zonder schoenen aan, want er was ineens een luchtaanval met bommen. Staszek zat net op de WC. En meteen al bommen. Toevallig niet op ons. Minuten later komt Staszek naar beneden en zegt: 'Nou zeg, toen ik op de WC zat zwaaide de hele pot met mij erop en de hele verdieping heen en weer. .. En hoe!' Toch gingen we niet meteen naar buiten, de Koelestraat in. 0 ja, natuurlijk. Onze poort was, net als alle andere, gebarricadeerd. We besloten de vlag uit te hangen. Die werd tussen ijzeren tralies door naar buiten gestoken. 'Geef acht!' en Nog is Polen niet verloren...3

De Duitsers begonnen te schieten. Op de vlag. Op de poort. Iemand werd geraakt in zijn vinger. Misschien de luitenant die de vlag uithing. Of misschien de luchtbeschermingscommandant van het huis. Dat weet ik niet meer. Op een gegeven moment- ik weet niet hoe laat-was er zo'n enorme knal, dat alles ervan opsprong. We renden naar beneden.

'De Duitsers hebben zich met hun 'wache' op de hoek van de Walicówstraat opgeblazen,' werd er geroepen.

'Vijf huizen zijn er de lucht in gevlogen.'

We renden de straat op. Daar hingen dikke wolken. Rode en bruingrijze. Van baksteen en van rook. Toen die optrokken zagen we hoe verschrikkelijk alles veranderd was. Alles zat onder een laag roodgrijs stof. De bomen. De bladeren. Van wel een centimeter dik. En die ravage! Eén 'wache' waren we nu kwijt. Maar tot wat voor prijs! Overigens begon de situatie al te veranderen. Onrustiger te worden. En steeds slechter. Ook voor het oog. Van het IJzerenpoortplein, van het Bankplein en van de Verkiezingsstraat vandaan liepen langs onze kant van de Koelestraat voortdurend mensen, vrouwen, kinderen, allemaal voorovergebogen, grauw, overdekt met een laag van het een of het ander. Ik herinner me dat de zon juist onderging. Ergens was brand. Die mensen liepen en liepen maar voort. In een stroom. Uit gebombardeerde huizen vandaan. Ze vluchtten naar Wola.

De volgende dag werd aan Staszek en mij opgedragen trottoirtegels te verslepen. Naar de overkant van de straat. Staszek pakte een tegel en bracht hem naar de overkant. Ik keek met bewondering toe. Plotseling granaatvuur. Een granaat komt neer op de houten barricade van de brandweer in de Koelestraat, voorbij de kerk. Die staat meteen in lichterlaaie. Even later valt er iets op de Mirowse Hallen. Meteen in brand. Uitslaande vlammen. Nu zijn die hallen zo rood als een tomaat. De zon gaat onder. Voor het eerst is het mooi weer. Langs de muren aan onze kant van de Koele-straat rennen mensen naar de Verkiezingsstraat en verder. Net zulke mensen als gis-teren. Dezelfde mensen. Op de vlucht uit Wola. 'Er komen Oekraïeners aan vanuit Wola en ze slachten iedereen af. En ze verbranden mensen op brandstapels.'

Op de vijfde dag is het zaterdag 5 augustus. Veel langdurige series knallen. Ik rende het huis uit naar de hoofdpoort.

'De "wache" is veroverd!' -en ik rende de trap weer op. Met het heuglijke nieuws. Naar Irena en Staszek. De Koelestraat was nu vrij. En hing het volgende ogenblik vol vlaggen. Even later kwam men massaal de straat op. Om barricades op te werpen. Met zijn allen. Vrouwen. Oudere mensen. Ik herinner me winkeljuffrouwen met witte schorten voor. En een oudere dame die me met één hand vlug bakstenen aangaf want in de andere had ze haar tasje. Ik gaf de bakstenen door aan die winkeljuffrouw met dat witte schort. En zo verder. 'Een keten vormen,' werd er geroepen. De bakstenen kwamen van de opgeblazen huizen op de hoek van de Walicówstraat. Plotseling verschijnen er vliegtuigen. We vluchten naar het trappenhuis van het Jugendstilhuis op nummer 22 of 20. Er vallen bommen. Wij de kelder in. Dat was als ik me niet vergis het huis van ingenieur Henneberg, de broer van de gebroeders Henneberg en de vader van drie van mijn vriendjes van school en van de padvinderij, bij wie ik hier voor de oorlog in huis was geweest. Ik herinner me nu dat toen ik naar binnenging er veel mensen op straat waren; de balkondeuren stonden open en er kwam een verschrikkelijk lawaai van buiten, alsof het verkeer door het huis reed. Meneer Henneberg had gisteren of vanmorgen luidkeels de Duitsers vervloekend op een trammast de kabels staan doorknippen en ze naar beneden gegooid opdat ze onder de tanks in de knoop zouden raken. Niet lang geleden, dit jaar pas, heb ik in De Hoofdstad gelezen dat een van de jongere broers Henneberg, dat wil zeggen: een van mijn vriendjes toen, in de opstand is gesneuveld. Een tweede is ook omgekomen. Hun moeder herinner ik me uit mijn schooltijd, ze was toen in de rouw en had heel lichtblond haar. De tanks waren al te horen. Ze kwamen er al aan.

In volle vaart. Tijd om de benen te nemen.

In die kelder in dat huis was er een oudere heer. Net aangekomen.

'Waar komt u vandaan?' vroeg ik.

'Van de Krakauer Voorstad.4

Hij vertelde dat de Duitsers mensen oppakken en ze, terwijl ze tegen de opstandelingen optrekken, voor de tanks uit laten lopen om de opstandelingen op die mensen te laten schieten.

'En de hele straat is afgebrand ...'

'Welke straat?' vroeg ik.

'Nou, de Krakauer Voorstad' zei hij aangeslagen.

Ik herinner me nu dat ik toen erg verbaasd was, ten eerste omdat iemand de Krakauer Voorstad een straat noemde en ten tweede omdat die oudere heer daar zo verschrikkelijk treurig om was - nu verwondert dat me niet meer.

Na het bombardement gingen we weer naar buiten. Er werd om mannen geroepen bij de volgende barricade, vlak voor de IJzerstraat. Ik ging er gauw heen. Er werden voorhamers en koevoeten uitgedeeld. Om de rijweg en de trottoirs op te breken. Een deel van de loopgraven was overigens al gegraven. Voor het eerst zag ik dat het daar zo'n wirwar van buizen en kabels was. Ze waarschuwden dat we voorzichtig moesten graven. Op de vierde hoek van de IJzerstraat werd een sigarettenkiosk omvergehaald omdat die in de weg stond, de sigaretten rolden over straat. Iemand begon ze op te rapen.

'Hee meneer, daar is nu geen tijd voor!' begonnen anderen tegen hem te roepen.

Schaamte bekroop hem, hij hield ermee op en ging weer verder graven met ons. Plotseling werden uit de 'wache' kruiwagens met lijken van die Duitsers naar buiten gereden. Ze zijn tot op hun middel ontkleed. En zonder schoenen. Groene blote voetzolen steken naar buiten. En van een of twee Duitsers herinner ik me een boven de kruiwagen uitstekende buik. Op elke kruiwagen lagen er een paar. Ze moeten begraven worden. In het plantsoentje voor de Borromeüskerk. Zonder kruisen. En er moet als teken een cirkel van aarde worden opgeworpen (wat ik ze later zo rond de schemering heb zien doen). Ik moet meehelpen. Weigeren durf ik niet uit schaamte. Maar ik wens heimelijk dat er terstond een luchtaanval komt opdat anderen het in mijn plaats zullen doen. En meteen komt die, vliegensvlug. Komen ze aanvliegen. En er zijn meteen bommen. Dat die mannen hun kruiwagens in paniek neergooien. De lijken van die Duitsers rollen de loopgraven in, slaan tegen de buizen en kabels en blijven daar ergens in de diepte liggen. Ze werden daar echter meteen weer uitgehaald, maar nu door anderen. Na het bombardement. Ik was voor alle zekerheid twee huizen verderop gevlucht.

Daarna weer terug naarlrena. We besluiten uit elkaar te gaan. Want we willen toch naar onze moeders toe. Irena blijft hier, thuis. Ik ga naar huis, naar Koelestraat 40. Staszek naar zijn eigen huis, naar Hooistraat 17. Want uit die richting komen er mensen die roepen:

'De Herenstraat is gebombardeerd!'

'De Rechtestraat is gebombardeerd!'

Tussen de Walicówstraat en de IJzerstraat nemen we afscheid. Ik ren naar de IJzerstraat. Onderweg veel mensen, spullen, ravage, veranderingen en chaos. Gedrang. Vluchtende mensen. Duivenmelkers. Ik herinner me dat ik opkijk, en daar zie ik vanuit de Koelestraat een groepje padvindertjes in groene uniformpjes keurig op een rijtje tussen de rotzooi door bij die galerij de hoek van de IJzerstraat om gaan. Met flessen benzine. Ze lopen de IJzerstraat in. Het is mooi weer. Zaterdag. De zon schijnt. Ik ren ons huis binnen. Mijn moeder is thuis.

Vertaling Henk Proeme






1 Wola - een stadswijk ten westen van het centrum, niet ver van de Koelestraat.
2 Ogród Saski is een park in het centrum, ten oosten van de Koelestraat.
3 Het Poolse volkslied (Jeszcze Polska nie zginela).
4 Krakowskie Przedrnieście - een brede laan in het centrum.


<    

TSL 27

   >