Adam Mickiewicz leefde van 1798 tot 1855, hij
was een paar jaar ouder dan Poesjkin (die hij
gekend heeft), een jaar jonger dan Heine en
Alfred de Vigny, vier jaar ouder dan Victor
Hugo - een lid derhalve van die roemruchte generatie
van Europese dichters en schrijvers die
wij associëren met de Romantiek. Zijn eerste
gepubliceerde werk, de bundel Ballady i romanse
( ontstaan in 1819-1820, gedrukt in
1822), bevat ondermeer het gedicht 'Romantyczność',
waarvan de titel voor zichzelf
spreekt; het voorwoord kan gelden als een manifest
van de nieuwe literaire richting die Verlichting
en Classicisme kwam afwisselen. Tot
de Romantiek kunnen we ook zijn tweede dichtbundel
rekenen (1823), die onder andere het
lange historische poeëm 'Grażyna' bevat, en de
Sonety Krymskie (Krimsonetten) van 1826.
Deze zijn ontstaan naar aanleiding van een reis
naar de Krim die hij maakte tijdens zijn verbanningsperiode
in Odessa, zijn 'triomfantelijke
verbanning', zoals Czesław Miłosz het
noemde. In deze meesterwerkjes, geïnspireerd
door de machtige natuur van de Krim, komt de
romantische bewondering voor de grootste, ontzagwekkende
natuur, en is de dichter (als 'pelgrim')
aanwezig in zijn verheven eenzaamheid.
Een afscheid van het zuiver romantische levensgevoel
was het derde deel van Dziady (De
voorvaderen, in 1832 in Dresden geschreven),
een drama in verzen vol hartstochten pijn, maar
ook met een sterke politieke, historische en nationale
elementen, waarvan zijn vriendin George
Sand schreef dat 'sinds de tijd van het geween
en de voorspellingen der profeten van
Sion nooit een stem zich met zulk een kracht
verheven heeft om zo'n kolossaal onderwerp te
bezingen als de val van de natie'.
In 1833-1834, eenmaal gevestigd in Parijs
voor de laatste twintig jaar van zijn leven, vindt
Mickiewicz de rust tot het creëren van zijn grote
epische werk Pan Tadeusz, waarin hij ons verplaatst
naar zijn jeugd: het Litouwen van het begin
van de negentiende eeuw, waar hij opgroeide
als zoon van een advocaat, lid van de
Poolse grondbezittende klasse. Dit is het milieu
waar het verhaal zich afspeelt; van de klasse van
horige (in deze streken voornamelijk Witrussische)
boeren is nauwelijks sprake. Pan Tadeusz
(de heer Tadeusz), twintigjarige telg van
het landadelsgeslacht Soplica, is geen prornetheïsche
of demonische, Byron-achtige held en
steekt niet hoog uit boven zijn milieu, maar is
een gewone jongen, die verwikkeld raakt in een liefdesavontuur en zijdelings in een nationaalpolitieke
strijd.
Het centrale sujet van het epos is van historische
en memoristische aard: een vete tussen
twee geslachten, uitmondend in een plaatselijk
oorlogje (vandaar de volledige titel: Pan Tadeusz
of de laatste strooptocht in Litouwen,
edelhistorie uit 1811 en 1812). In de loop van
het verhaal passeren talrijke leden van deze
klasse de revue, uitgebeeld met liefde en sympathie
en in levendige herinnering, maar soms
ook in ironische tonen en vaak met humor. De
sterk realistische, rake, maarook spotttende karakteriseringen
zetten het werk apart in de lyrische,
zowel als epische traditie die in die periode
prevaleerde. Meer nog dan Poesjkins Jevgeni
Onegin is het een 'encyclopedie van het leven',
maar dan wel van een bepaalde sociale en
nationale sector. Het is wel 'een zerk op het graf
van het Polen van de adel' genoemd. Pan Tadeusz bevat elementen van het achttiendeeeuwse
heroïkomisme (komische heldenepos
of heroïco-komisch epos), zowel van volksepiek
en van lyrisch subjectivisme zowel als epische
objectiviteit.
1812 was het jaar van Napoleons grote veldtocht
naar het oosten. Polen en Litouwen (bij de
Poolse deling van 1795 bij Rusland gevoegd)
werden daarbij en passant veroverd. Er komen
Russen en Fransen in Pan Tadeusz voor, maar
er is geen sprake van vreemdelingenhaat of nationaal
superioriteitsgevoel. Wel van een eng
klasse-bepaald pattriotisme, dat door de priester
Robak ( de enige tragische figuur in het werk)
aangewakkerd wordt en tot een opstand van Litouwen
leidt. De twee strijdende families, Soplica
en Horeszko, verenigen zich echter in de
strijd tegen de Russen; Robak, wel de eigenlijke
held van het epos genoemd, blijkt Tadeusz'
vader te zijn.
Mickiewicz trachtte in dit werk geen actuele
thema's of problemen te behandelen, zoals
in zoveel van zijn eerdere creaties - integendeel,
Pan Tadeusz was voor hem een luwte
waarheen hij kon ontsnappen, hij 'sloot de deur
voor Europa's lawaai', zoals hij in de Epiloog
schrijft. Wiktor Weintraub merkt op dat Miekiewicz,
'hoewel hij door de naïeveteit en de tekortkomingen
van zijn fictieve personages
heen ziet, zo door hen bekoord is, zo opgaat in de kleinigheden van hun levens dat hij vol toegeeflijkheid is, warm jegens hen en geamuseerd
door hun capriolen'. Litertuurhistorici hebben
geredetwist over de vraag tot welk genre het
werk behoort; de auteur zelf achtte die vraag totaal
onbelangrijk. Toen hij het voltooid had,
moet hij gezegd hebben,: 'Ik hoop dat ik mijn
pen nooit meer voor futulitei ten zal gebruiken'.
Futuliteit is wel het allerlaatste wat op Pan
Tadeusz van toepassing is. Het is een ontzagwekkende
prestatie, zowel naar inhoud als naar
vorm. Het epos staat geheel in dertien-syllabische
verzen. Het klassieke Poolse vers is, net
als het Franse, syllabisch: gebaseerd op een gelijk
aantal lettergrepen per regel, ongeacht de
woordklemtonen; pas in de twintigste eeuw is
ook tonisch vers toegepast (berustend op een
gelijkelijk verdeeld aantal klemtonen per regel).
De dertien-syllabische versregel werd al
in de zestiende eeuw populair en is vooral gebruikelijk
en geschikt voor vertellende, epische
poëzie. Mickiewicz heeft die traditionele vorm,
en dan consequent met twee-lettergrepig, vrouwelijk,
parend rijm (aabb), in alle twaalf 'boeken'
van Pan Tadeusz, alle 9714 versregels volgehouden
- en toch een levendige, natuurlijk
klinkende, ongecompliceerde taal weten te gebruiken,
die sterk afstak tegen de vaak gekunstelde
stijl, met vele inversies en een gezochte
woordkeus, van de epische dichters uit de Barok
en het Classicisme.
Pan Tadeusz is in het Frans, Duits (zeker
tweemaal) en Engels (zeker driemaal) vertaald,
maar nooit, op een paar korte fragmenten na, in
het Nederlands. Het is een werk van lange adem
(ofschoon Mickiewicz het origineel in niet veel
langer dan een jaar schreef). Het onderstaande
is een aanloop, maar of die bij na tienduizend regels
ooit in het Nederlands op papier zullen
staan, valt nog niet te voorspellen. Het syllabische
vers is hier vervangen door, de Nederlander
meer aansprekende, zes- en zeven-voetige
jamben (waarbij de stomme -e soms niet,
soms wel lettergreep-vormend is, dat merkt de
lezer hopelijk bij het lezen); 'n, 't, 'rn zijn geen
lettergrepen, 'de' voor een klinker ook niet).
Het rijm is gehandhaafd, zij het hier en daar als
alternerend (abab) in plaats van gepaard rijm.
Hier volgt een proeve van vertaling van het begin
van hoofdstuk ('boek') 1, 'De hofstee'.