Gerard Rasch, winnaar van de Nijhoff-prijs
voor vertalers 1997, begon in 1965 met de studie
Russisch aan de universiteit van Amsterdam
bij de professoren Ebeling en Van der Eng. Anders
dan in Leiden waar Karel van het Reve doceerde,
werd in Amsterdam door mevrouw Van
der Eng-Liedmeier behalve aan de onontkoombare
Russische klassieken veel aandacht besteed
aan twintigste-eeuwse auteurs, van Achmatova
en Tsvetajeva tot en met Jevtoesjenko.
Als bijvak koos Rasch Pools, terwijl veel studenten
in die jaren, vanwege de Praagse lente,
Tsjechisch als tweede taal namen. Eerder was
Servo-Kroatisch populair, wat alles te maken
had met Tito's onafhankelijke koers ten opzichte
van Rusland en zijn filosofie van de
Derde Weg. Naast sympathie voor de politieke
koers van beide regimes, speelde mee dat
Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië voor westerse
studenten toegankelijker waren dan de andere
Slavische landen. Rasch leerde zichzelf
Pools met behulp van een Oost-Duitse grammatica.
Conversatielessen werden niet gegeven.
Pools kunnen spreken was geen vereiste.
Voor het tentamen werd alleen verwacht dat hij
de grammatica bestudeerde en 500 pagina's literatuur
las. De Poolse bibliotheek op het instituut
was slecht voorzien van moderne literatuur.
Omdat hij geen negentiende-eeuws Pools wilde
leren en liever één boek las dan verschillende
teksten van diverse auteurs, koos hij voor de
dikke roman De rivieren branden van Wanda
Wasilewska (1905-1964), niet bepaald een
vooraanstaand schrijfster al werd ze door de
toenmalige Poolse machthebbers gekoesterd.
Niet alleen om reden van kwaliteit is het twijfelachtig of ze opgenomen zal worden in de
canon van de Poolse literatuur, want deze Poolse
van origine vluchtte in 1939 naar de SovjetUnie,
waar ze voor haar in het Russisch vertaalde
en later origineel in het Russisch geschreven
werk met Stalin prijzen werd overladen. Professor
Ebeling, die ook de tentamens Pools afnam,
was niet enthousiast over Rasch z'n literaire
'voorkeur', maar maakte geen bezwaar.
Rasch haalde begin 1969 zijn kandidaats,
kreeg een beurs voor praktische taalverwerving
en vertrok eind dat jaar voor negen maanden
naar Warschau. Hij had inmiddels definitief
gekozen voor Pools als eerste taal. De brute
beëindiging van de Praagse lente in 1968, hij
was net op dat moment voor het eerst in Polen,
vernietigde zijn jongensdroom over de Russische
ziel die zijn zuiverste uitdrukking vond in
literatuur en muziek. Voor Pools bestaat in Nederland
nog altijd geen leerstoel. In de jaren zestig
was er zelfs nauwelijks gelegenheid om
Pools op bijvakniveau te studeren. Polen werd
economisch, politiek maar ook taalkundig niet
belangrijk genoeg bevonden. In Warschau werd
Rasch aangenaam getroffen door de gastvrijheid
van de Polen, maar meernog door hun vrijmoedigheid.
Net als een paar jaar eerder in de
indrukwekkende reportages van Milo Anstadt
voor de Nederlandse televisie, bleken ze nog
steeds geen politiek blad voor de mond te nemen.
De kracht van hun hartstocht, hun romantisch
pathos, hun opstandigheid waren en
bleven sterker dan de angst voor hun machtige
vriend; zalf op de wonde van de jonge moralist.
Bovendien viel het niet tegen toen hij ontdekte
dat hij door het luisteren naar de Poolse radio in Amsterdam en een platencursus voldoende
taalvaardigheid had opgedaan om zich van meet
af aan in Polen verstaanbaar te maken.
De Poolse literatuur was niet onbekend in Nederland.
In de jaren vijftig en zestig, de periode
van politieke en culturele dooi onder Gomulka,
werden regelmatig eigentijdse Poolse auteurs
vertaald, zoals Hłasko, Wie volgt naar het
paradijs, en Andrzejewski, As en diamant, die
hier nogal indruk maakten. Maar eenmaal in
Warschau ontdekte Rasch, die niet veel meer
van de Poolse literatuur wist dan wat hij kende
uit de Engelstalige literatuurgeschiedenis van
Manfred Kridl, al spoedig een veel intrigerender
auteur, Bruno Schulz. Schulz was in 1942
in zijn woonplaats Drohobycz door de Gestapo
vermoord vanwege zijn joodse afkomst. Hij had
een klein oeuvre nagelaten dat onlangs was herontdekt.
Gegrepen door de ambitie hem bij het
Nederlands publiek te introduceren, maakte
Rasch een proefvertaling en stuurde die naar de
toenmalige uitgeverij Moussault. Directeur
Jaarsma hapte onmiddellijk toe. Eerder had hij
een vertaling van Gombrowicz geweigerd. Wie
was Rasch? Kon men uit het Pools vertalen?
Destijds vertrouwde hij meer op de gerenommeerde
Paul Beers die vertaalde uit het Duits.
Schulz is met zijn exuberant taalgebruik
voor een beginneling in het vertaal vak geen gemakkelijk
auteur. Bovendien bestond en bestaat
er tot op heden geen woordenboek Pools- Nederlands, zodat de vertaler het moest doen
met Pools-Engelse en Pools-Duitse woordenboeken.
De Kaneelwinkels werd positief ontvangen,
maar er volgde geen herdruk. Schulz'
avantgardistisch proza uit de jaren dertig bleef
een beetje in de schaduw staan van Kafka, met
wie hij toen vergeleken werd. Diens verzameld
werk was kort daarvoor door Querido op de
markt gebracht. Kafka' s werk was hier al langer
bekend, maar de eerste complete heruitgave
in 1972 verwees naar de ontluikende belangstelling
voor de verdwenen wereld van het
Oost-Europese jodendom.
De vraag in hoeverre Schulz' proza typisch
Pools is, beantwoordt Rasch met: 'Een betere
vraag is, in hoeverre Schulz' proza joods is'.
Dat lokt de wedervraag uit in hoeverre er eigenlijk
een Poolse literatuur bestaat? Nogal wat
schrijvers hebben etnisch gesproken Duitse, Russische, Litouwse of joodse wortels. Dit
amalgaam van culturen lijkt zich te weerspiegelen
in het feit dat in onze perceptie de Poolse
literatuur geen kenmerkend thema heeft, zoals
bijvoorbeeld de melancholie van de Russen.
Konwicki, de tweede auteur die Rasch vertaalde
en volgens hem de meest Poolse onder de
schrijvers, geeft toe moeite te hebben zich als
Pools schrijver te definiëren. Hij situeert 'de
Poolse literatuur' ergens tussen de sentimentele
Russische en de satirische Tsjechische. Toch
las Rasch vroeger als hij in een Poolse sfeer wi1de komen, juist Konwicki. Hij heeft alles van
hem gelezen. 'Konwicki's ontworteling, wanhoop
en ongeluk, maar tegelijkertijd ook dat
heel warme, dat mateloze verlangen zijn typisch
Pools. Vooral het heimwee naar het verloren vaderland
dat heel zijn oeuvre beheerst. Hoe minder
heimwee in zijn boeken zit, hoe slechter hij
is. Dat is de kern van zijn werk en ook de kracht
ervan.' Maar staat dat heimwee niet voor een
verlangen naar Litouwen? Net als Miłosz
spreekt Konwicki niet voor niets over zijn emigratie van Litouwen naar Polen. Volgens Rasch
is Konwicki's heimwee Pools om de eenvoudige
reden dat hij nu eenmaal de Poolse taal als
voertuig voor zijn weemoed heeft willen gebruiken.
'Het vaderland van de dichter is de
taal', citeert hij Miłosz. Hetzelfde geldt voor
Lesrnian (1878-1937). Hij is een van de grootste
Poolse dichters, van joodse komaf, geboren
in Warschau, toen onderdeel van het Russische
rijk. Lesmian studeerde rechten in Kiev, schreef
aanvankelijk in het Russisch, maar koos vervolgens
bewust voor het Pools omdat hij zich
daarin toch het beste kon uitdrukken. In die zin
is het waar wat Konwicki ooit zei: Voor 'de Polen'
vervangt het woord de werkelijkheid.
Wat Poolse literatuur is, wordt voor Rasch dus
in de eerste plaats bepaald door wat er in die
taal geschreven is. 'De Poolse taal is wat de
Polen bindt ondanks de sterke aanwezigheid
van minderheidstalen.' Rasch relativeert bovendien
die aanwezigheid, want behalve het
Jiddisch, werden Litouws, Duits en Russisch
vooral gesproken in de buitengebieden, door
de elite. 'Het Pools is altijd de taal van de straat
geweest, het gemeenschappelijke communicatiemiddel.
Misschien dat mijn onwetendheid ten aanzien van bepaalde "joodse" realia, zoals verwijzingen naar de Kabbala bij Schulz, tot kleine vertaalmissers hebben geleid, maar voor mij blijft Schulz vooral een Poolse schrijver omdat hij dingen met zijn taal doet die alleen in het Pools mogelijk zijn, of beter nog die Schulz in het Pools mogelijk gemaakt heeft. Tegelijkertijd was Schulz in staat, en hij heeft dat ook wel gedaan, om in het Duits te schrijven.' Maar Rasch vindt het refereren aan minderheden, 'ik heb ook Duitse wortels, vijf generaties terug', of minderheidstalen eigenlijk zinloos. 'Men voelt zich een Pool en schrijft in het Pools, dat is genoeg'.
In hoeverre is het Pools door het katholicisme
beïnvloed en heeft Rasch zich als domineeszoon
nooit ontheemd gevoeld in het roomse
Polen? Hij ontkent. Misschien omdat in de jaren
zestig, zeventig Polen en de Poolse cultuur
ook niet katholiek waren volgens hem, althans
niet manifest. Voor zijn werk heeft hij bijvoorbeeld
altijd onbekommerd een protestantse bijbelvertaling
gebruikt. Pas met de opkomst van
Solidariteit ging hij zich ergeren aan de roomse
bemoeienissen. Allerlei politieke of culturele
bijeenkomsten begonnen toen opeens met
een heilige mis, die hij consequent oversloeg.
Hij ontkent overigens dat dit de reden was waarom
de Polen hem tussen 1992 en 1997 niet zagen.
Zelf is hij liberaal opgevoed. Godsdienst
en wereldse zaken ziet hij liefst strikt gescheiden.
Hij begrijpt wel dat het katholicisme een
bindende kracht was in de tijd dat het land geen
staatkundige eenheid vormde, maar verder lijkt
het met de katholiciteit van de Polen wel mee
te vallen. Bij de grote, moderne Poolse schrijvers
mist hij zelfs elke expliciete verwijzing
naar hun katholiciteit.
'Het kan zijn dat ik het katholieke als inspiratiebron over het hoofd zie, maar ik vind de Polen vooral westers, al blijven ze in de eerste plaats Slaven.'
Wat is er Slavisch aan de Polen? Hun romantische
inslag is in elk geval niet te vergelijken
met de Duitse. Rasch zegt Miłosz na dat de
Duitse romantiek vooral van doen heeft met
'Geselligkeit', en dat is iets wezenlijk anders
dan de hartstocht, het pathos en de mateloosheid
van de Polen. Deze niet-burgerlijke trekken
hebben de Polen met de Zuid-Amerikanen
gemeen. Hun literaturen vertonen grote overeenkomsten
Of dat zit in het katholieke betwijfelt
hij. Rasch ziet meer verwantschap tussen
het mythomane van de Polen en het magisch
realisme van de Zuid-Amerikanen. Vormen
van - literair - escapisme waaraan Borges refereert
met zijn uitspraak, 'Martelingen en censuur
zijn de moeder van de metafoor'? Rasch
fronst de wenkbrauwen. 'Het is duidelijk dat de
Poolse literatuur weinig overeenkomsten vertoont
met de Nederlandse.' Dat verklaart misschien
de groeiende belangstelling voor de
Poolse poëzie in ons land. Vooral sinds de jaren
negentig. Daarvoor, in de tweede helft van
de jaren tachtig, was die belangstelling weggezakt.
De afgelopen jaren werden Herbert en
Schulz herdrukt. Szymborska zelfs vele malen.
Maar of hun populariteit echt van doen heeft
met een groeiende belangstelling voor Poolse literatuur? Het zijn alledrie auteurs met een universeel
thema. Vooral Herbert en Szymborska
wortelen in de westerse cultuur. Rasch zou
graag kunnen bewijzen dat Szymborska alleen
in het Pools mogelijk is. 'Ik heb bij haar altijd
de neiging om in termen van een wonder te denken.
Haar gedichten zijn zo gecondenseerd.
Alles is er afgehaald, zo het er ooit heeft ingezeten,
wat een lokale context verraadt. Maar die
zit erin, al laten haar gedichten zich ook zonder
begrip daarvan verklaren. Ik ontken ook dat er
geen erotiek in zit. Ze heeft een paar gedichten
over de liefde geschreven, maar ze is koel, ze
schept geen intimiteit. Herbert heeft dat wel.
Maar hoe Szymborska zo universeel kan zijn,
is mij een raadsel. Ze is uniek in Polen.'
Rasch kent Szymborska al vanaf begin jaren zeventig,
maar haar ontdekken als iemand die vertaald
moest èn kon worden, dat inzicht kwam
pas later. Eind jaren zeventig verscheen onverwacht
een bundel naoorlogse Poolse poëzie bij
uitgeverij Corrie Zelen, samengesteld door Jan-Willem
Overeem en Ewa Dijk-Borkowska. De
bundel kwam tot stand, mede nadat Huub Oosterhuis
enthousiast reageerde op een paar voorpublicaties
in het weekblad De Nieuwe Linie. Hij bekende 'nog nooit van Szymborska, Różewicz
en hoe ze verder mogen heten' gehoord te
hebben, 'maar ik ben in één slag gewonnen voor
hun poëzie'. Naast genoemde auteurs werden
Miłosz, Herbert, Karpowicz, Bursa, Zagajewski,
Lipska en vele anderen aan het verbaasde Nederlandse publiek voorgesteld. De belangstelling
voor de Poolse poëzie werd niet weinig
gestimuleerd door de opkomst van Solidariteit.
Rasch die inmiddels al jaren in Kopenhagen
woonde en werkte en de hoop had opgegeven
ooit met vertalen zijn brood te kunnen verdienen,
kreeg nu plotseling een brief van Meulenhoff
of hij opnieuw een boek van Schulz wilde
vertalen. Een signaal om in te grijpen, 'ik moest
me er mee gaan bemoeien, want wat ik van die
poëzievertalingen las, kon beter'. Zelf had hij
zich tot op dat moment nooit met het vertalen
van poëzie bezig gehouden. Daar kon hij zeker
niet van leven, maar met proza wilde hij het proberen.
Met Peter Nijmeier vertaalde hij Rozewicz
voor Meulenhoff, maar dat vond weinig
weerklank. Het bleek echter geen voorbode van
verflauwing van de aandacht voor Poolse literatuur,
zeker niet nadat Miłosz in 1980 de Nobelprijs
voor literatuur had gekregen.
'Ik hoorde dat de Arbeiderspers de vertaalrechten van zijn werk had gekocht en belde hen onmiddellijk op. Ik heb toen twee boeken van hem vertaald, waaronder Geboortegrond voor de prestigieuze serie Privédomein. Een vertaling van zijn poëzie durfden ze niet aan. Ik moest het vooral heel snel doen en mede daardoor reken ik achteraf deze vertaling niet tot mijn beste'.
Toch kreeg hij door deze vertaling naam, en
vanaf die tijd, geholpen door de groeiende belangstelling
voor Polen en de Poolse literatuur,
zat hij praktisch nooit meer zonder werk. Hij
vertaalde niet alleen tientallen Polen, maar ook
Denen, waaronder Kierkegaard, en Russen zoals
Rybakov en Bitov.
Het is opvallend dat Rasch nauwelijks Poolse
auteurs heeft vertaald van de jongste, naoorlogse
generaties. Zit er toch een grond van waarheid
in Konwicki's aan Borges herinnerende
uitspraak dat de Poolse poëzie haar originaliteit
dankte aan het totalitarisme? Rasch nuanceert:
'Allereerst gaat het mij te ver om te spreken van
een identiteitscrisis onder de jongeren ten gevolge
van het wegvallen van oude zekerheden
en waarden dankzij de democratie. De Poolse
poëzie is vitaal, al is het ontegenzeggelijk waar
dat de oorlogsgeneratie het rijkst was aan goede dichters. Konwicki's bewering dekt slechts
de halve waarheid. Het communistisch tijdperk
als zodanig is een slechte voedingsbodem gebleken
voor oorspronkelijk werk. Geen creativiteit
zonder weerstand, maar de Stalinistische
jaren waren te repressief. Zo vind ik het opvallend
dat de generatie die in de jaren zeventig debuteerde
interessanter is dan die van het laatste
decennium. Ik vermoed een link met het feit dat
de ouders van de zeventigers in de jaren twintig
geboren zijn, in elk geval voorde oorlog. Zij
konden daardoor hun kinderen een wereldbeeld
en een culturele bagage meegeven die ruimte
schiep voor de noodzakelijke afstand tot de
bloedarmoedige, communistische cultuur. De
ouders van de jongste generatie dichters zijn
zelf geboren onder het naoorlogs communistisch
regime en dat is af te lezen aan de jongste
poëzie, die ironie en vaak diepgang mist. Daar
komt bij dat de jongeren meer dan ooit de loden
last voelen van de literaire traditie.'
In Bittere oogst, de anthologie van Poolse poëzie
die op het punt staat te verschijnen, heeft
Rasch enkele jonge dichters opgenomen, al lijkt
zich ook hier zijn voorkeur voor de oudere generatie
te verraden. Bij deze bedenking plaatst
Rasch onmiddellijk de kanttekening dat het om
een bloemlezing gaat uit tachtig jaar Poolse poëzie.
Bovendien relativeert hij zijn literaire 'fixaties'
ook anderszins.
'Vroeger was het altijd zo dat de schrijver die ik vertaalde mijn lievelingsschrijver werd. Noodzakelijkerwijs, voor de juiste instelling, mijn motivatie. Dus niet andersom. Ik pakte niet mijn lievelingsschrijvers om die vervolgens in het Nederland te vertalen. Dan was ik brodeloos gebleven. Nu zijn Lesrnian en Miron Białoszewski mijn favorieten, zoals eerder Miłosz en Herbert. Herbert heb ik goed gekend. Verder bevallen Alexander Wat, wiens persoonlijke leven misschien nog interessanter is dan zijn werk, en Adriana Szymańska me erg goed. Szymańska heeft een religieus temperament. Zij zou niet protestant kunnen zijn. Verder ontbreken er dichters met een uitgesproken religieuze problematiek. Ik heb er dit keer serieus naar gekeken. Zo heb ik Jan Twardowski, een pastoor met een typisch katholiek idioom en heel populair in Polen, serieus proberen te lezen. Onbevooroordeeld. Maar ik vond het echt minder. De vraag moet ook niet zijn, is het katholieke, maar is het goede literatuur. Voor mij zijn de Polen op de eerste plaats hun geschiedenis, vooral literatuurgeschiedenis.'
De volgende vraag is dan of de Nederlandse lezer de Poolse geschiedenis goed genoeg kent om voldoende houvast te hebben bij het begrijpen van hun poëzie. Kees Fens merkte naar aanleiding van de vertaling van Herbert op dat hij bij ons nauwelijks een context heeft. Daar is Rasch het niet mee eens.
'Herbert heeft in het Nederlands veel meer context dan Achterberg in het Pools. Herbert is een dichter met veel verwijzingen naar de klassieken, die moeten voor ons toch ook gemeengoed zijn. Bovendien wanneer je maar genoeg vertaalt van één dichter dan schept dat werk zijn eigen context. Daarom koos ik voor de anthologie die ik kon samenstellen dankzij het geld van de Nijhoff-prijs, veel gedichten van weinig auteurs.'
Er zitten gedichten bij waarvoor Rasch de Nederlandse taal moest uitbreiden net zolang totdat de auteur erin paste, zoals hij dat zelf noemt. Maar hoe voedt een vertaler zijn Neder-lands idioom, in dit geval niet eens geholpen door een Pools-Nederlands woordenboek?
'Er komt een Pools-Nederlands woordenboek
aan. Er bestaat een klein Pools-Nederlands
woordenboekje. Maar dat heb ik niet. Toch
zoek ik heel veel op. De Pools-Engelse en
Pools-Duitse woordenboeken die ik gebruik
zijn uitstekend. Ze zijn in Polen samengesteld,
evenals het Russisch-Pools woordenboek dat ik
gebruik bij het vertalen uit het Russisch, waardoor
mijn vertaalweg nog langer wordt. Maar
voor mijn gevoel stimuleren deze omwegen
juist mijn taalvaardigheid.'
'Ik voed mijn taal in de eerste plaats vanuit mezelf.
Ik heb veel gelezen, maar op een gegeven
moment ben ik ermee opgehouden. Bordewijk,
een groot stilist, was voor mij een voorbeeld, en
Hermans. Wanneer je poëzie vertaalt, is het natuurlijk
heel nuttig om zelf veel poëzie te lezen,
al is het alleen maar om te zien hoever je kunt gaan in je verbijzondering van het Nederlands.
Kijk naar Beurskens, een uitstekend dichter, die
soms dingen doet met taal waarvan ik denk: dat
kan niet. Vervolgens gaat hij nog verder en moet
ik toegeven: dat is goed. Als vertaler zie je dan
datje een stapje verder kunt gaan dan normaal.
Van Kouwenaar heb ik bijvoorbeeld zijn neologisme
'ontzwijgen' gebruikt, zoals ik van
Beurskens een hele lijst met neologismen heb
opgesteld, zonder ze overigens te gebruiken.
Beurskens, Gerlach, Kouwenaar, Lucebert,
Jansma zijn mijn favorieten. Kopland hou ik
niet van. Het is goede poëzie maar te braaf. Dat
is sowieso een kenmerk van de Nederlandse
poëzie, er wordt heel weinig risico in genomen.
Waarschijnlijk een gevolg van het feit dat het
goede leven hier vanzelfsprekend is. De Poolse
poëzie is veel extremer. Polen wagen meer, ook
de jongeren. Ze denken radicaler. Wanhoop,
eenzaamheid, radeloosheid zijn bij hen in extremere
mate verwoord, aanwezig. Kopland is
middlestream, niet helemaal wanhopig en ook
niet helemaal goed, het is een beetje goed. Vorig
jaar zat ik in de jury van de Gedichtendag, waar
het beste gedicht van 1999 werd gekozen. Ik
heb toen alles gelezen. De drie winnende gedichten
waren van Cees Nooteboom, Stefan
Hertmans, een hele goede dichter, en C.O.
Jellema waar ik veel in herkende. Een typisch
protestantse dichter, een Fries, iemand met lef.
Om de ontwikkelingen in Polen te volgen,
lees ik veel literaire tijdschriften. Er zijn in Polen
veel meer literaire tijdschriften dan hier en,
misschien verrassend, dat is ook onder het kapitalisme
zo gebleven. Er werd en wordt sowieso
veel over literatuur geschreven en gedebatteerd.
Het is nu alleen moeilijker te volgen omdat
het culturele leven de laatste jaren zo verbrokkeld
is. Vroeger hoefde je alleen de literaire
ontwikkelingen in Warschau, Krakau of
Poznan te volgen. Nu geeft elk willekeurig cultuurhuis
in de provincie met een beetje ambitie
dichtbundels uit of een literair tijdschrift. Er
wordt dan ook druk gediscussieerd in Polen
over de verhouding periferie, centrum.
In tegenstelling tot in Rusland hebben de
Poolse lezers na de val van de muur, geen nieuwe,
voorheen verboden literatuur ontdekt, zoals
van de nu zo populaire Boelgakov of Nabokov.
Volgens Rasch omdat tijdens het communisme
de censuur op Poolse schrijvers nooit zo stringent is geweest als in Rusland. 'Soms kon
je bijvoorbeeld wel over Gombrowicz lezen,
maar niet zijn werken kopen. Miłosz emigreerde
in 1951 en is toen volledig uit de Poolse literatuurgeschiedenissen
geschrapt, maar er verschenen
wel essays over zijn werk. Een andere
keer was het weer andersom. Bovendien werkte
de ondergrondse pers uitstekend en had waarschijnlijk
een veel groter bereik dan in Rusland
of andere Oost-Europese landen. Miłosz,
Szymborska, Herbert en Różewicz zijn dan ook
de populairste dichters gebleven. Evenmin verrassend
lijkt het dat de Russen hun plaats moesten
afstaan aan de Amerikanen. Ze worden zelfs
bijna niet meer gedrukt.'
Rasch rekent Schulz en Herbert tot zijn eigen
ontdekkingen. Voor Schulz heeft hij ook de
Nijhoff-prijs gekregen, precies vijfentwintig
jaar nadat hij hem begon te lezen. Verrassenderwijs
kreeg hij de vertaalprijs niet in het jaar
dat Schulz complete werk op de markt kwam,
maar één jaar later.
Herbert introduceerde hij in 1988, eerst in
De Revisor en vervolgens in een Pools nummer
van De Tweede Ronde. Daarna vroeg uitgeverij De Bezige Bij hem een bundel van Herbert te
vertalen. Hij heeft maar één Poolse schrijver
vertaald die niet eerder in een andere taal was
overgezet, Skrzyposzek. Hij kan er dus meestal
de Engelse of Duitse vertaling bij pakken, al
doet hij dat naar eigen zeggen zelden. Vooral in
het Duits is er zeer veel uit het Pools vertaald.
Rasch werkt zestig uur per week en vertaalt
soms drie boeken per jaar. Dit jaar zelfs een
veelvoud. Ondanks zijn status als vertaler blijft
hij afhankelijk van wat uitgevers hem te vertalen
aanbieden. 'Vroeger zeiden ze (bijna) altijd
nee als ik met iets aankwam, nu minder'. Van
Miłosz, van wie hij het autobiografische Geboortegrond
en de roman Het dal van de Issa
vertaalde, hoopt hij volgend jaar ( eindelijk) een
selectie van zijn poëzie uitte brengen.1 Ten slotte
is Czeslaw Miłosz voor zijn landgenoten in
de eerste plaats een dichter.