Cees Willemsen



Het vaderland van de dichter





Gerard Rasch. Bron

Gerard Rasch, winnaar van de Nijhoff-prijs voor vertalers 1997, begon in 1965 met de studie Russisch aan de universiteit van Amsterdam bij de professoren Ebeling en Van der Eng. Anders dan in Leiden waar Karel van het Reve doceerde, werd in Amsterdam door mevrouw Van der Eng-Liedmeier behalve aan de onontkoombare Russische klassieken veel aandacht besteed aan twintigste-eeuwse auteurs, van Achmatova en Tsvetajeva tot en met Jevtoesjenko.

Als bijvak koos Rasch Pools, terwijl veel studenten in die jaren, vanwege de Praagse lente, Tsjechisch als tweede taal namen. Eerder was Servo-Kroatisch populair, wat alles te maken had met Tito's onafhankelijke koers ten opzichte van Rusland en zijn filosofie van de Derde Weg. Naast sympathie voor de politieke koers van beide regimes, speelde mee dat Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië voor westerse studenten toegankelijker waren dan de andere Slavische landen. Rasch leerde zichzelf Pools met behulp van een Oost-Duitse grammatica. Conversatielessen werden niet gegeven. Pools kunnen spreken was geen vereiste.

Voor het tentamen werd alleen verwacht dat hij de grammatica bestudeerde en 500 pagina's literatuur las. De Poolse bibliotheek op het instituut was slecht voorzien van moderne literatuur. Omdat hij geen negentiende-eeuws Pools wilde leren en liever één boek las dan verschillende teksten van diverse auteurs, koos hij voor de dikke roman De rivieren branden van Wanda Wasilewska (1905-1964), niet bepaald een vooraanstaand schrijfster al werd ze door de toenmalige Poolse machthebbers gekoesterd.

Niet alleen om reden van kwaliteit is het twijfelachtig of ze opgenomen zal worden in de canon van de Poolse literatuur, want deze Poolse van origine vluchtte in 1939 naar de SovjetUnie, waar ze voor haar in het Russisch vertaalde en later origineel in het Russisch geschreven werk met Stalin prijzen werd overladen. Professor Ebeling, die ook de tentamens Pools afnam, was niet enthousiast over Rasch z'n literaire 'voorkeur', maar maakte geen bezwaar.

Rasch haalde begin 1969 zijn kandidaats, kreeg een beurs voor praktische taalverwerving en vertrok eind dat jaar voor negen maanden naar Warschau. Hij had inmiddels definitief gekozen voor Pools als eerste taal. De brute beëindiging van de Praagse lente in 1968, hij was net op dat moment voor het eerst in Polen, vernietigde zijn jongensdroom over de Russische ziel die zijn zuiverste uitdrukking vond in literatuur en muziek. Voor Pools bestaat in Nederland nog altijd geen leerstoel. In de jaren zestig was er zelfs nauwelijks gelegenheid om Pools op bijvakniveau te studeren. Polen werd economisch, politiek maar ook taalkundig niet belangrijk genoeg bevonden. In Warschau werd Rasch aangenaam getroffen door de gastvrijheid van de Polen, maar meernog door hun vrijmoedigheid. Net als een paar jaar eerder in de indrukwekkende reportages van Milo Anstadt voor de Nederlandse televisie, bleken ze nog steeds geen politiek blad voor de mond te nemen.

De kracht van hun hartstocht, hun romantisch pathos, hun opstandigheid waren en bleven sterker dan de angst voor hun machtige vriend; zalf op de wonde van de jonge moralist.

Bovendien viel het niet tegen toen hij ontdekte dat hij door het luisteren naar de Poolse radio in Amsterdam en een platencursus voldoende taalvaardigheid had opgedaan om zich van meet af aan in Polen verstaanbaar te maken.

De Poolse literatuur was niet onbekend in Nederland. In de jaren vijftig en zestig, de periode van politieke en culturele dooi onder Gomulka, werden regelmatig eigentijdse Poolse auteurs vertaald, zoals Hłasko, Wie volgt naar het paradijs, en Andrzejewski, As en diamant, die hier nogal indruk maakten. Maar eenmaal in Warschau ontdekte Rasch, die niet veel meer van de Poolse literatuur wist dan wat hij kende uit de Engelstalige literatuurgeschiedenis van Manfred Kridl, al spoedig een veel intrigerender auteur, Bruno Schulz. Schulz was in 1942 in zijn woonplaats Drohobycz door de Gestapo vermoord vanwege zijn joodse afkomst. Hij had een klein oeuvre nagelaten dat onlangs was herontdekt.

Gegrepen door de ambitie hem bij het Nederlands publiek te introduceren, maakte Rasch een proefvertaling en stuurde die naar de toenmalige uitgeverij Moussault. Directeur Jaarsma hapte onmiddellijk toe. Eerder had hij een vertaling van Gombrowicz geweigerd. Wie was Rasch? Kon men uit het Pools vertalen? Destijds vertrouwde hij meer op de gerenommeerde Paul Beers die vertaalde uit het Duits.

Schulz is met zijn exuberant taalgebruik voor een beginneling in het vertaal vak geen gemakkelijk auteur. Bovendien bestond en bestaat er tot op heden geen woordenboek Pools- Nederlands, zodat de vertaler het moest doen met Pools-Engelse en Pools-Duitse woordenboeken. De Kaneelwinkels werd positief ontvangen, maar er volgde geen herdruk. Schulz' avantgardistisch proza uit de jaren dertig bleef een beetje in de schaduw staan van Kafka, met wie hij toen vergeleken werd. Diens verzameld werk was kort daarvoor door Querido op de markt gebracht. Kafka' s werk was hier al langer bekend, maar de eerste complete heruitgave in 1972 verwees naar de ontluikende belangstelling voor de verdwenen wereld van het Oost-Europese jodendom.

De vraag in hoeverre Schulz' proza typisch Pools is, beantwoordt Rasch met: 'Een betere vraag is, in hoeverre Schulz' proza joods is'. Dat lokt de wedervraag uit in hoeverre er eigenlijk een Poolse literatuur bestaat? Nogal wat schrijvers hebben etnisch gesproken Duitse, Russische, Litouwse of joodse wortels. Dit amalgaam van culturen lijkt zich te weerspiegelen in het feit dat in onze perceptie de Poolse literatuur geen kenmerkend thema heeft, zoals bijvoorbeeld de melancholie van de Russen.

Konwicki, de tweede auteur die Rasch vertaalde en volgens hem de meest Poolse onder de schrijvers, geeft toe moeite te hebben zich als Pools schrijver te definiëren. Hij situeert 'de Poolse literatuur' ergens tussen de sentimentele Russische en de satirische Tsjechische. Toch las Rasch vroeger als hij in een Poolse sfeer wi1de komen, juist Konwicki. Hij heeft alles van hem gelezen. 'Konwicki's ontworteling, wanhoop en ongeluk, maar tegelijkertijd ook dat heel warme, dat mateloze verlangen zijn typisch Pools. Vooral het heimwee naar het verloren vaderland dat heel zijn oeuvre beheerst. Hoe minder heimwee in zijn boeken zit, hoe slechter hij is. Dat is de kern van zijn werk en ook de kracht ervan.' Maar staat dat heimwee niet voor een verlangen naar Litouwen? Net als Miłosz spreekt Konwicki niet voor niets over zijn emigratie van Litouwen naar Polen. Volgens Rasch is Konwicki's heimwee Pools om de eenvoudige reden dat hij nu eenmaal de Poolse taal als voertuig voor zijn weemoed heeft willen gebruiken. 'Het vaderland van de dichter is de taal', citeert hij Miłosz. Hetzelfde geldt voor Lesrnian (1878-1937). Hij is een van de grootste Poolse dichters, van joodse komaf, geboren in Warschau, toen onderdeel van het Russische rijk. Lesmian studeerde rechten in Kiev, schreef aanvankelijk in het Russisch, maar koos vervolgens bewust voor het Pools omdat hij zich daarin toch het beste kon uitdrukken. In die zin is het waar wat Konwicki ooit zei: Voor 'de Polen' vervangt het woord de werkelijkheid.

Wat Poolse literatuur is, wordt voor Rasch dus in de eerste plaats bepaald door wat er in die taal geschreven is. 'De Poolse taal is wat de Polen bindt ondanks de sterke aanwezigheid van minderheidstalen.' Rasch relativeert bovendien die aanwezigheid, want behalve het Jiddisch, werden Litouws, Duits en Russisch vooral gesproken in de buitengebieden, door de elite. 'Het Pools is altijd de taal van de straat geweest, het gemeenschappelijke communicatiemiddel.



Misschien dat mijn onwetendheid ten aanzien van bepaalde "joodse" realia, zoals verwijzingen naar de Kabbala bij Schulz, tot kleine vertaalmissers hebben geleid, maar voor mij blijft Schulz vooral een Poolse schrijver omdat hij dingen met zijn taal doet die alleen in het Pools mogelijk zijn, of beter nog die Schulz in het Pools mogelijk gemaakt heeft. Tegelijkertijd was Schulz in staat, en hij heeft dat ook wel gedaan, om in het Duits te schrijven.' Maar Rasch vindt het refereren aan minderheden, 'ik heb ook Duitse wortels, vijf generaties terug', of minderheidstalen eigenlijk zinloos. 'Men voelt zich een Pool en schrijft in het Pools, dat is genoeg'.



In hoeverre is het Pools door het katholicisme beïnvloed en heeft Rasch zich als domineeszoon nooit ontheemd gevoeld in het roomse Polen? Hij ontkent. Misschien omdat in de jaren zestig, zeventig Polen en de Poolse cultuur ook niet katholiek waren volgens hem, althans niet manifest. Voor zijn werk heeft hij bijvoorbeeld altijd onbekommerd een protestantse bijbelvertaling gebruikt. Pas met de opkomst van Solidariteit ging hij zich ergeren aan de roomse bemoeienissen. Allerlei politieke of culturele bijeenkomsten begonnen toen opeens met een heilige mis, die hij consequent oversloeg.

Hij ontkent overigens dat dit de reden was waarom de Polen hem tussen 1992 en 1997 niet zagen. Zelf is hij liberaal opgevoed. Godsdienst en wereldse zaken ziet hij liefst strikt gescheiden. Hij begrijpt wel dat het katholicisme een bindende kracht was in de tijd dat het land geen staatkundige eenheid vormde, maar verder lijkt het met de katholiciteit van de Polen wel mee te vallen. Bij de grote, moderne Poolse schrijvers mist hij zelfs elke expliciete verwijzing naar hun katholiciteit.



'Het kan zijn dat ik het katholieke als inspiratiebron over het hoofd zie, maar ik vind de Polen vooral westers, al blijven ze in de eerste plaats Slaven.'



Wat is er Slavisch aan de Polen? Hun romantische inslag is in elk geval niet te vergelijken met de Duitse. Rasch zegt Miłosz na dat de Duitse romantiek vooral van doen heeft met 'Geselligkeit', en dat is iets wezenlijk anders dan de hartstocht, het pathos en de mateloosheid van de Polen. Deze niet-burgerlijke trekken hebben de Polen met de Zuid-Amerikanen gemeen. Hun literaturen vertonen grote overeenkomsten Of dat zit in het katholieke betwijfelt hij. Rasch ziet meer verwantschap tussen het mythomane van de Polen en het magisch realisme van de Zuid-Amerikanen. Vormen van - literair - escapisme waaraan Borges refereert met zijn uitspraak, 'Martelingen en censuur zijn de moeder van de metafoor'? Rasch fronst de wenkbrauwen. 'Het is duidelijk dat de Poolse literatuur weinig overeenkomsten vertoont met de Nederlandse.' Dat verklaart misschien de groeiende belangstelling voor de Poolse poëzie in ons land. Vooral sinds de jaren negentig. Daarvoor, in de tweede helft van de jaren tachtig, was die belangstelling weggezakt. De afgelopen jaren werden Herbert en Schulz herdrukt. Szymborska zelfs vele malen. Maar of hun populariteit echt van doen heeft met een groeiende belangstelling voor Poolse literatuur? Het zijn alledrie auteurs met een universeel thema. Vooral Herbert en Szymborska wortelen in de westerse cultuur. Rasch zou graag kunnen bewijzen dat Szymborska alleen in het Pools mogelijk is. 'Ik heb bij haar altijd de neiging om in termen van een wonder te denken. Haar gedichten zijn zo gecondenseerd. Alles is er afgehaald, zo het er ooit heeft ingezeten, wat een lokale context verraadt. Maar die zit erin, al laten haar gedichten zich ook zonder begrip daarvan verklaren. Ik ontken ook dat er geen erotiek in zit. Ze heeft een paar gedichten over de liefde geschreven, maar ze is koel, ze schept geen intimiteit. Herbert heeft dat wel. Maar hoe Szymborska zo universeel kan zijn, is mij een raadsel. Ze is uniek in Polen.'

Rasch kent Szymborska al vanaf begin jaren zeventig, maar haar ontdekken als iemand die vertaald moest èn kon worden, dat inzicht kwam pas later. Eind jaren zeventig verscheen onverwacht een bundel naoorlogse Poolse poëzie bij uitgeverij Corrie Zelen, samengesteld door Jan-Willem Overeem en Ewa Dijk-Borkowska. De bundel kwam tot stand, mede nadat Huub Oosterhuis enthousiast reageerde op een paar voorpublicaties in het weekblad De Nieuwe Linie. Hij bekende 'nog nooit van Szymborska, Różewicz en hoe ze verder mogen heten' gehoord te hebben, 'maar ik ben in één slag gewonnen voor hun poëzie'. Naast genoemde auteurs werden Miłosz, Herbert, Karpowicz, Bursa, Zagajewski, Lipska en vele anderen aan het verbaasde Nederlandse publiek voorgesteld. De belangstelling voor de Poolse poëzie werd niet weinig gestimuleerd door de opkomst van Solidariteit.

Rasch die inmiddels al jaren in Kopenhagen woonde en werkte en de hoop had opgegeven ooit met vertalen zijn brood te kunnen verdienen, kreeg nu plotseling een brief van Meulenhoff of hij opnieuw een boek van Schulz wilde vertalen. Een signaal om in te grijpen, 'ik moest me er mee gaan bemoeien, want wat ik van die poëzievertalingen las, kon beter'. Zelf had hij zich tot op dat moment nooit met het vertalen van poëzie bezig gehouden. Daar kon hij zeker niet van leven, maar met proza wilde hij het proberen. Met Peter Nijmeier vertaalde hij Rozewicz voor Meulenhoff, maar dat vond weinig weerklank. Het bleek echter geen voorbode van verflauwing van de aandacht voor Poolse literatuur, zeker niet nadat Miłosz in 1980 de Nobelprijs voor literatuur had gekregen.



'Ik hoorde dat de Arbeiderspers de vertaalrechten van zijn werk had gekocht en belde hen onmiddellijk op. Ik heb toen twee boeken van hem vertaald, waaronder Geboortegrond voor de prestigieuze serie Privédomein. Een vertaling van zijn poëzie durfden ze niet aan. Ik moest het vooral heel snel doen en mede daardoor reken ik achteraf deze vertaling niet tot mijn beste'.



Toch kreeg hij door deze vertaling naam, en vanaf die tijd, geholpen door de groeiende belangstelling voor Polen en de Poolse literatuur, zat hij praktisch nooit meer zonder werk. Hij vertaalde niet alleen tientallen Polen, maar ook Denen, waaronder Kierkegaard, en Russen zoals Rybakov en Bitov.

Het is opvallend dat Rasch nauwelijks Poolse auteurs heeft vertaald van de jongste, naoorlogse generaties. Zit er toch een grond van waarheid in Konwicki's aan Borges herinnerende uitspraak dat de Poolse poëzie haar originaliteit dankte aan het totalitarisme? Rasch nuanceert: 'Allereerst gaat het mij te ver om te spreken van een identiteitscrisis onder de jongeren ten gevolge van het wegvallen van oude zekerheden en waarden dankzij de democratie. De Poolse poëzie is vitaal, al is het ontegenzeggelijk waar dat de oorlogsgeneratie het rijkst was aan goede dichters. Konwicki's bewering dekt slechts de halve waarheid. Het communistisch tijdperk als zodanig is een slechte voedingsbodem gebleken voor oorspronkelijk werk. Geen creativiteit zonder weerstand, maar de Stalinistische jaren waren te repressief. Zo vind ik het opvallend dat de generatie die in de jaren zeventig debuteerde interessanter is dan die van het laatste decennium. Ik vermoed een link met het feit dat de ouders van de zeventigers in de jaren twintig geboren zijn, in elk geval voorde oorlog. Zij konden daardoor hun kinderen een wereldbeeld en een culturele bagage meegeven die ruimte schiep voor de noodzakelijke afstand tot de bloedarmoedige, communistische cultuur. De ouders van de jongste generatie dichters zijn zelf geboren onder het naoorlogs communistisch regime en dat is af te lezen aan de jongste poëzie, die ironie en vaak diepgang mist. Daar komt bij dat de jongeren meer dan ooit de loden last voelen van de literaire traditie.'

In Bittere oogst, de anthologie van Poolse poëzie die op het punt staat te verschijnen, heeft Rasch enkele jonge dichters opgenomen, al lijkt zich ook hier zijn voorkeur voor de oudere generatie te verraden. Bij deze bedenking plaatst Rasch onmiddellijk de kanttekening dat het om een bloemlezing gaat uit tachtig jaar Poolse poëzie. Bovendien relativeert hij zijn literaire 'fixaties' ook anderszins.



'Vroeger was het altijd zo dat de schrijver die ik vertaalde mijn lievelingsschrijver werd. Noodzakelijkerwijs, voor de juiste instelling, mijn motivatie. Dus niet andersom. Ik pakte niet mijn lievelingsschrijvers om die vervolgens in het Nederland te vertalen. Dan was ik brodeloos gebleven. Nu zijn Lesrnian en Miron Białoszewski mijn favorieten, zoals eerder Miłosz en Herbert. Herbert heb ik goed gekend. Verder bevallen Alexander Wat, wiens persoonlijke leven misschien nog interessanter is dan zijn werk, en Adriana Szymańska me erg goed. Szymańska heeft een religieus temperament. Zij zou niet protestant kunnen zijn. Verder ontbreken er dichters met een uitgesproken religieuze problematiek. Ik heb er dit keer serieus naar gekeken. Zo heb ik Jan Twardowski, een pastoor met een typisch katholiek idioom en heel populair in Polen, serieus proberen te lezen. Onbevooroordeeld. Maar ik vond het echt minder. De vraag moet ook niet zijn, is het katholieke, maar is het goede literatuur. Voor mij zijn de Polen op de eerste plaats hun geschiedenis, vooral literatuurgeschiedenis.'



De volgende vraag is dan of de Nederlandse lezer de Poolse geschiedenis goed genoeg kent om voldoende houvast te hebben bij het begrijpen van hun poëzie. Kees Fens merkte naar aanleiding van de vertaling van Herbert op dat hij bij ons nauwelijks een context heeft. Daar is Rasch het niet mee eens.



'Herbert heeft in het Nederlands veel meer context dan Achterberg in het Pools. Herbert is een dichter met veel verwijzingen naar de klassieken, die moeten voor ons toch ook gemeengoed zijn. Bovendien wanneer je maar genoeg vertaalt van één dichter dan schept dat werk zijn eigen context. Daarom koos ik voor de anthologie die ik kon samenstellen dankzij het geld van de Nijhoff-prijs, veel gedichten van weinig auteurs.'



Er zitten gedichten bij waarvoor Rasch de Nederlandse taal moest uitbreiden net zolang totdat de auteur erin paste, zoals hij dat zelf noemt. Maar hoe voedt een vertaler zijn Neder-lands idioom, in dit geval niet eens geholpen door een Pools-Nederlands woordenboek?



'Er komt een Pools-Nederlands woordenboek aan. Er bestaat een klein Pools-Nederlands woordenboekje. Maar dat heb ik niet. Toch zoek ik heel veel op. De Pools-Engelse en Pools-Duitse woordenboeken die ik gebruik zijn uitstekend. Ze zijn in Polen samengesteld, evenals het Russisch-Pools woordenboek dat ik gebruik bij het vertalen uit het Russisch, waardoor mijn vertaalweg nog langer wordt. Maar voor mijn gevoel stimuleren deze omwegen juist mijn taalvaardigheid.'

'Ik voed mijn taal in de eerste plaats vanuit mezelf. Ik heb veel gelezen, maar op een gegeven moment ben ik ermee opgehouden. Bordewijk, een groot stilist, was voor mij een voorbeeld, en Hermans. Wanneer je poëzie vertaalt, is het natuurlijk heel nuttig om zelf veel poëzie te lezen, al is het alleen maar om te zien hoever je kunt gaan in je verbijzondering van het Nederlands.

Kijk naar Beurskens, een uitstekend dichter, die soms dingen doet met taal waarvan ik denk: dat kan niet. Vervolgens gaat hij nog verder en moet ik toegeven: dat is goed. Als vertaler zie je dan datje een stapje verder kunt gaan dan normaal. Van Kouwenaar heb ik bijvoorbeeld zijn neologisme 'ontzwijgen' gebruikt, zoals ik van Beurskens een hele lijst met neologismen heb opgesteld, zonder ze overigens te gebruiken. Beurskens, Gerlach, Kouwenaar, Lucebert, Jansma zijn mijn favorieten. Kopland hou ik niet van. Het is goede poëzie maar te braaf. Dat is sowieso een kenmerk van de Nederlandse poëzie, er wordt heel weinig risico in genomen. Waarschijnlijk een gevolg van het feit dat het goede leven hier vanzelfsprekend is. De Poolse poëzie is veel extremer. Polen wagen meer, ook de jongeren. Ze denken radicaler. Wanhoop, eenzaamheid, radeloosheid zijn bij hen in extremere mate verwoord, aanwezig. Kopland is middlestream, niet helemaal wanhopig en ook niet helemaal goed, het is een beetje goed. Vorig jaar zat ik in de jury van de Gedichtendag, waar het beste gedicht van 1999 werd gekozen. Ik heb toen alles gelezen. De drie winnende gedichten waren van Cees Nooteboom, Stefan Hertmans, een hele goede dichter, en C.O. Jellema waar ik veel in herkende. Een typisch protestantse dichter, een Fries, iemand met lef.

Om de ontwikkelingen in Polen te volgen, lees ik veel literaire tijdschriften. Er zijn in Polen veel meer literaire tijdschriften dan hier en, misschien verrassend, dat is ook onder het kapitalisme zo gebleven. Er werd en wordt sowieso veel over literatuur geschreven en gedebatteerd. Het is nu alleen moeilijker te volgen omdat het culturele leven de laatste jaren zo verbrokkeld is. Vroeger hoefde je alleen de literaire ontwikkelingen in Warschau, Krakau of Poznan te volgen. Nu geeft elk willekeurig cultuurhuis in de provincie met een beetje ambitie dichtbundels uit of een literair tijdschrift. Er wordt dan ook druk gediscussieerd in Polen over de verhouding periferie, centrum.

In tegenstelling tot in Rusland hebben de Poolse lezers na de val van de muur, geen nieuwe, voorheen verboden literatuur ontdekt, zoals van de nu zo populaire Boelgakov of Nabokov. Volgens Rasch omdat tijdens het communisme de censuur op Poolse schrijvers nooit zo stringent is geweest als in Rusland. 'Soms kon je bijvoorbeeld wel over Gombrowicz lezen, maar niet zijn werken kopen. Miłosz emigreerde in 1951 en is toen volledig uit de Poolse literatuurgeschiedenissen geschrapt, maar er verschenen wel essays over zijn werk. Een andere keer was het weer andersom. Bovendien werkte de ondergrondse pers uitstekend en had waarschijnlijk een veel groter bereik dan in Rusland of andere Oost-Europese landen. Miłosz, Szymborska, Herbert en Różewicz zijn dan ook de populairste dichters gebleven. Evenmin verrassend lijkt het dat de Russen hun plaats moesten afstaan aan de Amerikanen. Ze worden zelfs bijna niet meer gedrukt.'



Rasch rekent Schulz en Herbert tot zijn eigen ontdekkingen. Voor Schulz heeft hij ook de Nijhoff-prijs gekregen, precies vijfentwintig jaar nadat hij hem begon te lezen. Verrassenderwijs kreeg hij de vertaalprijs niet in het jaar dat Schulz complete werk op de markt kwam, maar één jaar later.

Herbert introduceerde hij in 1988, eerst in De Revisor en vervolgens in een Pools nummer van De Tweede Ronde. Daarna vroeg uitgeverij De Bezige Bij hem een bundel van Herbert te vertalen. Hij heeft maar één Poolse schrijver vertaald die niet eerder in een andere taal was overgezet, Skrzyposzek. Hij kan er dus meestal de Engelse of Duitse vertaling bij pakken, al doet hij dat naar eigen zeggen zelden. Vooral in het Duits is er zeer veel uit het Pools vertaald.

Rasch werkt zestig uur per week en vertaalt soms drie boeken per jaar. Dit jaar zelfs een veelvoud. Ondanks zijn status als vertaler blijft hij afhankelijk van wat uitgevers hem te vertalen aanbieden. 'Vroeger zeiden ze (bijna) altijd nee als ik met iets aankwam, nu minder'. Van Miłosz, van wie hij het autobiografische Geboortegrond en de roman Het dal van de Issa vertaalde, hoopt hij volgend jaar ( eindelijk) een selectie van zijn poëzie uitte brengen.1 Ten slotte is Czeslaw Miłosz voor zijn landgenoten in de eerste plaats een dichter.






1 Van Miłosz verschenen onlangs in de Nederlandse vertaling van Karol Lesman, een zestal gedichten in de bundel De meisjes van Zanzibar. Twintigste-eeuwse Russische, Tsjechische en Poolse gedichten. Uitgeverij Plantage, Leiden 2000.



TSL 27

   >