A.F. Linssen-Hogenberg



Kaalslag (Proluky) van Bohumil Hrabal




In 1985 schreef de Tsjechische auteur Bohumil Hrabal, die begin februari 1997 op tragische wijze om het leven kwam, de roman Kaalslag (Proluky). Deze roman die in het tijdsbestek van drie maanden tot stand kwam, werd door de toenmalige directeur van de grote staatsuitgeverij Československý spisovatel (Tsjechoslowaakse schrijver) te Praag geweigerd. Vervolgens werd hij gepubliceerd in de samizdat en tevens door de exil-uitgeverij Sixty-Eight Publishers te Toronto, geleid door de dissidente auteur Škvorecký. Thans is de roman als deel 11 opgenomen in het 19-delige verzamelde werk van Hrabal, uitgegeven door Pražská imaginace. (1991-97) Kaalslag ( 1998) vormt het laatste deel van Hrabals autobiografische trilogie, waarvan de eerste twee delen Trouwpartijen (1996, Svatby v domĕ) en Vita nuova (1997) heten. Al deze delen werden, net als ander werk van Hrabal dat in vertaling bij Prometheus/Bert Bakker verscheen, vertaald door Kees Mercks. Dit is geen geringe opgave, daar Hrabal zich van diverse taalniveaus (schrijftaal, spreektaal, dialect) bedient en dat niet alleen in lexicaal, maar ook syntactisch opzicht. Daar komt dan nog zijn eigengereide persoonlijke schrijfstijl bij, waardoor het uiteindelijk lijkt of hij zich ongeacht de diverse taalniveaus op een stroom van woorden laat voortdrijven. In Vita nuova wordt dit tot in het extreme doorgevoerd omdat hij daar de gewone punctuering achter elke zin weglaat. Meestal eindigt die met drie puntjes, soms met een vraagteken of uitroepteken, maar nooit met een afsluitende punt. In Duitsland verwierf hij hiermee dan ook de bijnaam 'der Schriftsteller ohne Punkt'. In de uitstekende vertaling van Mercks valt naast een gevoel voor klank en kleur in het suggestieve woordgebruik het gevoel voor ritme in de zeer ingewikkelde zinsconstructies op.

Hoewel alle drie de delen van de trilogie afzonderlijk gelezen kunnen worden, vormen ze duidelijk een eenheid, niet alleen doordat bepaalde personages en locaties in alle drie de werken voorkomen en doordat alle drie de delen in chronologische lijn een aanzienlijk deel van het leven van de auteur bestrijken, maar vooral doordat Hrabal dit verhaal laat vertellen door een heel bijzondere instantie: zijn eigen vrouw Eliška, door intimi Pipsi genoemd, in wier huid hij kruipt. Formeel is er dan ook geen sprake van een autobiografie (de 'ik' is Hrabal niet), eerder van een biografische roman met een autobiografisch thema. Deze wijze van vertellen geeft Hrabal de mogelijkheid om op verteerbare (zelfironische) wijze ongenaakbare kritiek op zichzelf te leveren, een kritiek die meermaals over lijkt te gaan in geestelijke zelfdestructie.

Het eerste deel, Trouwpartijen, verhaalt van een relatief klein gedeelte van Hrabals leven, vanaf de eerste ontmoeting van Pipsi in 1953 met de doctor (zoals zij en ook anderen Hrabal steevast blijven noemen) tot en met hun bruiloft in 1956. Die betiteling van doctor is ook weer niet gevrijwaard van zelfspot, daar Hrabal weliswaar zijn juridische studie met een proefschrift heeft afgerond, maar nooit als jurist werkzaam was. De ondertitel 'Een damesroman' geeft al een indicatie tot de relatie van de schrijver tot zijn vertelster, een van de hoofdlijnen van de hele trilogie. Het betreft een liefdesrelatie tot een niet meer zo jong, wat burgertruttig meisje van Sudeten-Duitse afkomst, dat hevig teleurgesteld was in haar vorige liefde en dat nu al haar hoop stelt in haar nieuwe relatie, nu meteen veelbelovend Tsjechisch schrijver, een relatie die moet uitmonden in een happy-end, waarvan de eerste fase de bruiloft is. De verwachtingen zijn - zoals dat hoort in een damesroman - van de kant van de vrouw hoog gespannen. Ze idealiseert haar aanstaande man en heeft geen oog voor diens negatieve kanten. Ze is dan nog helemaal in de ban van zijn schrijverij, hoewel hij in verband metdepolitiekeomstandigheden in het land nog geen boek heeft kunnen uitgeven. Toch is hij een halfgod, zoals hij, verblind en gevoed door het felle zonlicht haast in trance op een afdakje op de binnenplaats op zijn 'atoom' -schrijfmachine van het merk Perkeo zit te ratelen.

De titel met ondertitel van dit eerste deel zijn misleidend. Aan de ene kant blijkt bij lezing dat de 'trouwpartijen' ook werkelijk in de pluralisvorm opgevat moeten worden. De betekenis slaat niet alleen op de bruiloft van de doctor met Pipsi, maar ook op de talrijke drinkgelagen die Hrabal voor zijn boemelvrienden aanrichtte in de voormalige smidse, waar hij zijn intrek had genomen. Aan de andere kant is het geschetste ruige beeld van de hofmakerij van dit drankorgel, met als uiteindelijk resultaat de trouwerij, allerminst in overeenstemming met de idyllische sfeer, die een echte damesroman oproept.

Zoals vaker leidt Hrabal ook dit werk in met een motto. Voor Trouwpartijen koos hij een citaat van een van zijn favoriete filosofen, de Tsjechische eigenzinnige non-conformist Ladislav Klíma (1878-1928): ' ... de grondvesten vlogen in de lucht en de hoogste toppen zakten het diepst.' Dit motto slaat onder andere op de existentiële situatie van vlak na de oorlog zoals die voor Pipsi gold: als dochter van welgestelde Sudeten- Duitse ouders woonde ze in een villa met dertien kamers en had ze een eigen kinderjuffrouw, maar na de bevrijding verloor ze als zestienjarige 'Duitse' in verband met de anti-Duitse maatregelen in Tsjechoslowakije haar gepriviligeerde status en werd ze geïnterneerd en te werk gesteld in een steenfabriek, waar ze verguisd werd door de Tsjechische vrouwen. Dit sterk gefrustreerde verleden speelt steeds op en vormt een van de leidmotieven van de trilogie, dat tegenwicht moet bieden tegen Hrabals eigen 'geklaag'.



' ... zoals ik absoluut niet had meegedaan aan de oorlog en toch tot de verslagen Duitsers behoorde waardoor ik in een kamp was terechtgekomen waar niemand medelijden met me had gehad ... ook niet wanneer ik op het veld moest werken ... dan moest ik bij de theepauze samen met die andere Duitse vrouwen apart gaan zitten ... en een eind van ons vandaan alsof we de schurft hadden zaten de Tsjechische vrouwen en op een dag had ik zo'n grote honger en de Tsjechische vrouwen aten gesmeerde boterhammen en toen een van hen mijn ogen zag ... toen strekte ze haar hand uit met zo'n gesmeerde boterham en toen ik opstond en mijn hand uitstak naar die met reuzel besmeerde boterham ... toen trok die vrouw haar hand terug en ging door met eten ... en ik stond daar en schaamde me en de Duitse vrouwen keken me boos aan en de Tsjechische vrouwen lachten me uit en niemand had er medelijden met mij ... of zoals mijn man placht te zeggen Jedem das Seine ... dat moest ook ik onschuldige ervaren ... - (Vita nuova, blz.114).



In het hierboven geciteerde tweede deel, Vita nuova (vrij naar Dante), dat zich afspeelt in de jaren l957-1959, doet zich een verdere ontwikkelingvoorvande 'ongevoelens' tussen Pipsi en haar schrijvende man, elementen die in het eerste deel van de trilogie al in de kiem aanwezig waren. Daar waar in Trouwpartijen de aanvankelijke verliefdheid en adoratie van Pipsi langzaam overgaan in een wat sceptischer houding jegens haar aanstaande, wordt haar houding nu als echtgenote steeds meer gevoed door gevoelens van toenemende afkeer. Steeds vaker komt de sarcastische betiteling 'mijn kleinood' op de plaats van het ironisch-vererende en lieflijke 'doctor'. Hrabals boezemvriend, de graficus Vladimír Boudník, aan wie Hrabal een aparte novelle wijdde (De tedere barbaar) en op wie (via Moussorgski) de ondertitel 'schilderijententoonstelling' mogelijk slaat, wordt een frequente bezoeker van het paar. In verbondenheid worden artistieke ideëen door de geestesbroeders uitgebroed in het huisje Op de Dam, dat door Hrabal wordt omgedoopt tot de Dam der Eeuwigheid. In dit huisje in de Praagse volkswijk Libeň, waar steeds tot ongenoegen van de bewoners de witte pleisterlagen van de muren afbladderen door de trillingen van de machines in het aangrenzende pand, brengt Boudnfk bij Pipsi heimwee naar haar eerste minnaar naar boven. Haar jaloezie ten aanzien van de geliefde van Boudník doen vermoeden dat ze bepaalde gevoelens koestert jegens hem en niet langer gevoelsmatig alleen met Hrabal is verbonden.

Het motto van dit deel, het volksgezegde: 'Wie moet hangen die verdrinkt niet, ook al loopt het water over de galg', loopt vooruit op Hrabals lotsbestemming: het leven is nu eenmaal niet anders. Hrabal heeft alleen oog voor zijn schrijverschap en zijn voortdurende innerlijke onrusten twijfel aan zijn eigen kunnen drijven hem tot een constante vlucht voor zichzelf, die enerzijds bestaat uit het ongeremd 'sacraal' schrijven op zijn oude typemachine en anderzijds uit de veelvuldige, haast dwangmatig-rituele kroegentochten. Ook hij komt gevoelsmatig steeds losser van Pipsi te staan: zij heeft haar eigen wereld, vooral haar 'aardse' werk als serveerster in een grillroom. Wanneer het Hrabal uiteindelijk lukt door te dringen tot in de uitgeverij en hij de redactie een bundel verhalen ter publicatie aanbiedt, wordt zijn leven ook op dit vlak een echec: zijn verhalen worden weliswaar onder schaterlachen voorgelezen, maar het manuscript wordt om politieke redenen vooralsnog geweigerd. Voor Pipsi blijft er weinig te genieten over: waar Hrabal eerder al als mens en minnaar faalde, faalt hij nu ook als schrijver. In haar hart is ze het misschien wel roerend met de censor eens ...

In het derde deel, Kaalslag, speelt het verhaal zich af op twee niveaus, en wel op het psychische en het sociale vlak. Pipsi's optreden in het sociale leven is hier veel markanter: zij is het die naar de uitgever stapt, die het verjaardagsfeest voor haar man organiseert, die een uitstapje maakt met rolstoelpatiënten,ja zelfs uiteindelijk degene die de verboden boeken en bladen administreert die bij het oud-papierbedrijf waar ze werkt en waar Hrabal zelf vroeger ook had gewerkt, terechtkomen om te worden vernietigd, waaronder de boeken van haar man!

Kwetsbaar als ze beiden zijn, proberen ze hun plaats in de maatschappij af te bakenen. Veel sterker dan in de voorafgaande delen ontstaan er, wanneer beide niveaus elkaar kruisen of op elkaar botsen, allerlei navrante situaties waarin Pipsi niet meer in staat is nog langer respect voor haar echtgenoot op te brengen. Hrabal beleeft een periode waarin hij eindelijk erkenning voor zijn schrijversschap krijgt en bekendheid zowel in het binnenland als buitenland verwerft. Zijn eerste verhalenbundel Pareltje op de bodem ( 1963) wordt namelijk uitgegeven. Hiervoorontvangt hij in datzelfde jaar een prijs van de uitgever, het jaar daarna volgt al de verfilming ervan. Zijn vrouw Pipsi blijkt die groei echter niet mee te kunnen maken, zij blijft op de rand van zijn carrière balanceren. Haar waardering voor haar man als schrijver en als mens is geblokkeerd door haar negatieve ervaringen met hem. Ze hebben geen kinderen, terwijl ze beiden graag kinderen gehad zouden hebben. In plaats daarvan doen katten hun intrede in hun leven, wanneer ze in Kersko, niet ver van Praag, een buitenhuisje kopen. De zwerfkatten uit de buurt, die Hrabal tot vrijwel het einde van zijn leven is blijven verzorgen, verschaffen nog zeldzame momenten van wederzijdse ontroering en bewerkstelligen af en toe dat de beide echtelieden elkaar liefdevol aankijken of zelfs even aanraken.

Ondertussen gaat Hrabals literaire carrière gewoon door en beleeft zelfs een hoogtepunt, wanneer in 1965 zijn novelle Zwaarbewaakte treinen in boekvorm verschijnt en spoedig erna verfilmd wordt door de befaamde Tsjechische filmregisseur Jiff Menzel. Voor die film worden auteur en filmer in 1968 de prominente staatsprijs toegekend die vernoemd is naar de eerste Tsjechische arbeiderspresident Klement Gottwald, symbool van de beruchte politieke showprocessen aan het begin van de jaren vijftig ... Pipsi voelt de ironie hiervan heel goed aan. Van dan afbetiteltzehaarman het liefst als 'laureaat', maar zijn schrijfsels blijft ze verafschuwen:



... die schrijfsels van hem kwamen me voor als een houterige vertaling uit een vreemde taal, alleen maar van die notities die hij nog verder moest uitwerken, alleen van die ruw geschetste gebeurtenissen die nog een geduldige bewerking te wachten stonden, maar mijn man ... was juist enthousiast wanneer hij zo'n tekst van hem onafgemaakt liet, half op instorten, wanneer het pleisterwerk er afbladderde en de kale muur hier en daar te zien was, afbrokkelende bakstenen ... Die schrijfsels van hem leken wel op de Praagse binnenplaatsen, waar resten van bouwsteigers in hoeken liggen neergekwakt, waar iedereen alles naast de overvolle vuilnisbakken pleegt te gooien, die schrijfsels van mijn man bestonden voornamelijk uit vergeten, neergekwakte resten oud materiaal, onderdelen van iets anders, stukken ijzerdraad, verwarmingselementen, allemaal rommel zoals die bij het grofvuil op straat wordt neergezet

(Kaalslag, blz. 62)


De inval in augustus 1968, die een abrupt einde maakte aan de liberalisering van het communisme, toont Pipsi ons in beelden waarin haar gevierde man samen met een andere gevierde schrijver, Heinrich Böll, een Duitser dus, door het door Russen bezette Praag wandelt. Böl is aanwezigheid roept dan weer reminiscenties op aan de laatste wereldoorlog. Böll biecht (via Hrabal-Pipsi) op dat hij in die oorlog ook soldaat was, vrijwilliger zelfs, en er spijt van had het communisme toen niet een zwaardere klap te hebben uitgedeeld.

Tijdens de daarop volgende politieke normalisering, waarbij de klok weer tien jaar werd teruggedraaid begon er voor Hrabal een periode van nieuwe angst, nu voor de geheime politie die het vizier richtte op het nieuwe verschijnsel van dissidentschap. Talloze schrijvers werden uit de Schrijversbond gegooid en konden niet meer in eigen land gepubliceerd worden. Zo wordt ook Hrabal 'schrijver in liquidatie' en worden zijn boeken verboden, uit de boekhandels en bibliotheken verwijderden vernietigd. Wanneer Hrabal vervolgens ziek wordt (hij moet een galblaasoperatie ondergaan, ongetwijfeld het gevolg van zijn frequente vreet- en zuippartijen), blijkt ook dan weer hoezeer hij door angst wordt beheerst, nu door angst voor de dood. Als hij op een gegeven moment na de operatie even alleen gelaten wordt in zijn bed, dat door een groot kamerscherm van de rest van de zaal is afgescheiden, is Hrabal er zeker van dat hij spoedig zal sterven. In uiterst contrast hiermee onderneemt Pipsi als barmhartige Samaritaanse juist in die tijd een uitstapje met twee (oorspronkelijk Sudeten-Duitse) dwarslaesie- patiënten ... , een merkwaardige passage, omdat Hrabal hier haast geheel niet meer terug te vinden is, afgezien van een enkele bittere opmerking van Pipsi aan zijn adres. De 'scheiding' tussen beide levens lijkt hier, op het moment dat de dood van de een op de loer ligt, het grootst. Naast de tragiek van Pipsi tekent zich Hrabals tragiek af, zijn voortdurende angsten, voor het leven, de dood, voor zichzelf ook, zijn twijfel aan zichzelf en aan zijn capaciteiten. Veel lijkt terug te voeren op zijn herkomst als 'bastaardkind', waardoor hij aan zijn eigen bestaansrecht twijfelt. Daarover heeft 'schoonmama' het wanneer ze in vertrouwelijke sfeer met Pipsi over Hrabal spreekt. Nadat ze duidelijk heeft gemaakt dat Hrabal nooit iets kon, nooit iets afmaakte, maar zich altijd van het ene ongeluk in het andere stortte, nooit rust nam om zich op zichzelf te bezinnen, maar steeds op weg was, steeds wegvluchtte, voor zichzelf en voor zijn eigen verantwoordelijkheid, komt ze met de vermoedelijke oorzaak van dit vreemde gedrag op de proppen:



... die eerste liefde van me ... betekende alles voor me, precies zoals dat bij een eerste liefde hoort, maar ik was daarbij ook zwanger geraakt, en zo liep ik daar rond en wist ik niet wat er met me gebeurde, ik vond die zwangerschap maar eng, ik huiverde ervan, ook van die eerste liefde, ik kwijnde weg, ik wou eigenlijk niet meer leven met die eerste liefde en met dat kind in mijn buik, ik schaamde me, stortte finaal in, totdat ik het op een keer toch verteld heb, thuis gezegd heb, en mijn vader wou me doodschieten, alleen mijn moeder zei ... Jongens, komen jullie eten, het zondagse eten wordt koud ....

(Kaalslag, blz. 66)


Deze schande was haast onoverkomelijk in het Moravië (Hrabal werd in 1914 in een plaatsje dichtbij Brno geboren) van vlak voor de Eerste Wereldoorlog. Hoewel het oneervolle feit voor de buitenwereld werd weggepoetst doordat mama Maryška kort daarop met ene Francín zou trouwen, de bedrijfsleider van de brouwerij in het Tsjechische Nymburk, waar zich Hrabals jeugd voor het grootste deel heeft afgespeeld, is Hrabal deze smet op zijn blazoen altijd ernstig parten blijven spelen als een soort prenataal schuldgevoel.

Het derde deel van de trilogie, Kaalslag, opent ook weer met een motto, ditmaal ontleend aan Baudelaire: 'Het groteske is de absolute vorm van het komische'. De groteske komt in vele vormen bij Hrabal voor en is misschien wel een van zijn semantische basisprincipes, waarbij twee uitersten, polariteiten, elkaar kruisen of met elkaar in botsing komen. In zijn werk komen tal van scènes voor met een Chaplineske humor, waarbij het hogere op het lagere stuit, het sacrale op het profane, het succes op het echec. Hrabal geldt als een komisch schrijver van tal van onnavolgbare scènes. Tegelijkertijd is zijn werk door het eeuwige gevecht voor zelfrecht- vaardiging bloedserieus en dieptragisch. Ook Pipsi's leven is een voortdurende strijd tegen de eigen ondergang, zij is daarbij zelf minder humoristisch, minder geneigd tot relativeren. Toch is het wat tuttige, degelijke, fatsoenlijke beeld van haar naast dat van de artiest-losbol Hrabal op zich ook weer komisch. De combinatie van hun beider bestaan leidde tot deceptie, maar heeft wel fraaie literatuur opgeleverd




<    

TSL 25

   >