Dit stuk geldt eigenlijk als een voorproef van
een biografie die later het jaar zal verschijnen,
en die de titel draagt: Onedelachtbaren! Het
weerspannige leven van Ivan Nazjivin, Rus,
schrijver en emigrant. (Uitgeverij Benerus,
Antwerpen 1999). Het betreft het levensverhaal
van een vrijwel vergeten Russische schrijver,
wiens grootste frustratie het was om steeds in
de schaduw te moeten staan van zijn beroemde
naamgenoot, Ivan Boen in. Na een korte levensschets
van Nazjivin en een toelichting bij de relatie
tussen de twee lvans, volgt in vertaling een
hoofdstuk uit Nazjivins sleutel- en schandaalroman Onedelachtbaren ! ( 1935), waarin Nazjivin
de Russische emigratie in het algemeen en
Ivan Boenin in het bijzonderop de korrel neemt.
De passage illustreert enerzijds Nazjivins ongeëvenaarde
gedrevenheid en anderzijds ook
zijn minachting voor de genreconventies van de
roman.
Ivan Fjodorovitsj Nazjivin werd in 1874 in
Moskou geboren. Zijn vader, een gewezen boer,
had zich aldaar tot een rijke aannemer opgewerkt.
Omdat zijn moeder bij de geboorte van
haar elfde kind in het kraambed overleed, werd
Ivan ondergebracht bij zijn grootmoeder Marfa
in Boelanovo, een onooglijk gehucht in het goevernement
Vladimir. Toen Ivan evenwel enkele
jaren later op last van zijn vader naar Moskou
moest terugkeren, slaagde hij er niet in om zich
aan het leven in de grote stad aan te passen: noch
als scholier, noch als partner in het bedrijf van
zijn vader bleek hij succesvol. Daarop liet vader
Nazjivin zijn zoon vanaf het midden van de
jaren negentig zijn eigen weg gaan: Ivan vertrok
prompt naar West-Europa, waar hij zijn tijd
deels als student (in Wenen, Berlijn, Lausanne,
Brussel), deels als Russische fat (in Parijs, Cannes,
Italië) doorbracht. Van dit leven getuigen
zijn vroege verhalen in de bundels Aan de deuren
van het leven en Voor zonsopgang (1902).
Ondanks alle escapades bleef het idyllische
dorpsleven van zijn kinderjaren Nazjivin door
het hoofd spoken. Rond de eeuwwisseling had
Nazjivin genoeg van het leven in Europa en hij
begon zich voor de leer van Lev Tolstoj te interesseren.
Tolstoj vestigde Nazjivins aandacht
achtereenvolgens op Russische sectariërs (Wat
zijn sectariërs en wat willen ze, 1906), de sociale
leer van Henry George en Edward Carpenter
(Nazjivin vertaalde diens Civilization, its Causes
and Cure in 1906), alsook op Oosterse Wijsheid.
Al deze bevliegingen kregen hun neerslag
in de roman Mene ... Tekel...Fares (l907, 1913),
die door tijdgenoten zonder veel enthousiasme
werd begroet. Tolstoj kon begrip opbrengen
voor Nazjivins ideeën, maar hij vond ze vanuit
romantechnisch oogpunt slecht uitgewerkt.
Omdat na de revolutie van 1905 de vestigingswet
voor joden strenger werd - Nazjivin was
met een joodse gehuwd - moesten de schrijver
en zijn gezin een onderkomen buiten Centraal-Rusland
zoeken: aanvankelijk verbleven ze in
Finland, maar algauw verhuisden ze naar Gelendzjik,
aan de Zwarte Zee, waar ze een landbouwbedrijfje
probeerden op te zetten. Zonder
veel succes overigens. Tijdens de Eerste Wereldoorlog
keerde Nazjivin naar Moskou terug,
waar hij aan de slag ging als journalist voor het
patriottische tijdschrift De Russische Illustratie.
Omdat hij bij herhaling in de pers een lans
had gebroken voor het recht van kleine boeren
op een stuk privégrond, werd hij in augustus 1917 uitgenodigd om namens de landbouwlobby
aan het 'Moskouse Overleg van Maatschappelijke
Krachten' deel te nemen. Toen de bolsjevieken
in november 1917 de macht grepen en
het revolutionaire proces binnen de kortste keren
in een burgeroorlog ontaardde, nam Nazjivin
de wijk naar Zuid-Rusland, waar hij zijn retorische
talenten ten dienste stelde van de propaganda-
afdeling van de Witte Legers. In 1920
emigreerde hij met zijn gezin - behalve zijn
vrouw nog vier kinderen - naar Belgrado, en
van daaruit naar Praag, Wenen en Reichenhall
(Beieren), om uiteindelijk in 1924 in België een
definitief onderkomen te vinden. Zonder enige
bron van inkomsten - tot aan zijn emigratie leefde
hij feitelijk op kosten van zijn vader - werd
Nazjivin nu voor het eerst geconfronteerd met
de noodzaak om zelf geld te gaan verdienen.
Maar overal waar hij kwam, kreeg hij nul op het
request. In de jaren die aan deze noodsituatie
voorafgingen, had hij zich als schrijver en publicist
immers compleet onmogelijk gemaakt
door voortdurend van kamp te wisselen (hij was
zowel rechts als links van het politieke spectrum
actief geweest) en nooit een blad voor de
mond te nemen. Nazjivin moest noodgedwongen
zijn lot in eigen handen nemen en begon romans
te schrijven. Hij legde hierbij een onwaarschijnlijke
productiviteit aan de dag: om de
twee-drie maanden leverde hij een nieuw manuscript
af! Zijn trilogie Raspoetin (1923) werd
in verscheidene Europese talen vertaald en kende
een zeker succes, maar zijn volgende boeken,
over religieuze en historische thema's,
spraken de uitgevers en critici steeds minder
aan. Tegen 1930 raakte Nazjivin volledig aan
de grond, zowel financieel als emotioneel. Hij
vond weliswaar een sympathiserende uitgever
in het Chinese Tsiantsin bereid om zijn boeken
uit te geven, maar hij zou ernooit een frank voor
zien. Ondertussen was ook zijn gezinsleven volledig
op de klippen gelopen-zijn vrouw en kinderen
zetten hem het huis uit - en ook met de
Russische emigranten in België leefde hij op
voet van oorlog. Met de lasterlijke brochures
waarmee hij zijn omgeving bestookte, alsook
met de al te doorzichtige sleutelromans over het
emigrantenleven in België, goot Nazjivin
slechts olie op het vuur. De isolatie die hier
noodzakelijk uit voortvloeide werd nog versterkt
door Nazjivins wankele gezondheidstoestand. Hij leed aan chronische hoofdpijnen die
hem nu en dan het bewustzijn deden verliezen;
artritis deed zich steeds sterker gelden en op het
eind van zijn leven was de schrijver gedeeltelijk
verlamd. De enige droom die hem restte,
was de terugkeer naar Rusland. Alhoewel hij
perfect op de hoogte was van de Stalinistische
verschrikkingen in Rusland - zijn schoonbroer
was in een Siberisch werkkamp verdwenen -
bestookte hij de sovjetautoriteiten voortdurend
met gratieverzoeken. Maar noch de slijmerige
brieven aan Stalin en co., noch het 'bijsturen'
van zijn voorheen anti-communistisch discours,
konden de sovjets vermurwen. De 'verloren
zoon' Nazjivin overleed op 3 april 1940
in Brussel. Met hem verdween een van de meest
productieve (meer dan 150 werken!) en meest
omstreden Russische schrijvers van de twintigste
eeuw.
De twee Ivans ontmoetten elkaar voor tijdens
de burgeroorlog, eind december 1918 in Odessa.
Eigenlijk koesterde de weinig succesrijke
'boerenschrijver' uit Vladimir al zijn leven lang afgunst tegen de gevierde landheer uit Orjol,
maar in Odessa leerde Nazjivin Boenin kennen
als een geestesverwant die zijn patriottische en
antibolsjevistische overtuigingen deelde. Vera
Boenina beschreef de ontmoeting tussen beide
schrijvers als volgt: 'Nazjivin was hier onlangs.
Een gedrongen figuur van gemiddelde grootte,
meteen breed gezichten een tamelijk lange neus.
Hij maakte de indruk een man te zijn met een
grote reserve aan levensenergie, maar op het eerste
gezicht kwam hij somber over, dankzij zijn
grote, borstelige wenkbrauwen à la Tolstoj [ ... ].
"Weet u, Ivan Aleksejevitsj", sprak Nazjivin,
"vroeger haatte ik u, kon uw naam niet horen, en
dat alles omwille van ons volk, maar nu buig ik
diep voor u. [ ... ] Hoe kon ik als boer niet zien
wat u als heer wel zag? U alleen had gelijk" '.
Van hun kant bewonderden Ivan en Vera Boenin
Nazjivins inzet voor de Russische boer. Na de
lectuur van Nazjivins brochure Wat moeten we
dan doen? (1919) besloot Vera Boenina: 'Nazjivin
kent het volk, de moezjik. Ik heb voor het
eerst de ontreddering gevoeld die de revolutie
heeft veroorzaakt; voor het eerst heb ik dat met
heel mijn zijn aangevoeld'. Ivan Boen in nam zelf
de verdediging van Nazjivin op toen deze omwille
van enkele antisemitische passages in Wat
moeten we dan doen? door de linkse pers in
Odessa onder vuur werd genomen.
Na Odessa scheidden de wegen van de twee
Ivans. Nazjivin vertrok naar Gelendzjik, aan de
Zwarte Zee, waar hij al vóór de oorlog woonde;
Boenin bleef in Odessa.
Ongeveer tegelijkertijd,
begin februari 1920, verlieten beide
schrijvers Rusland. In maart 1920 liepen de beide
Ivans elkaar opnieuw tegen het lijf in Belgrado.
De beide families reisden samen naar
Wenen, waar ze definitief afscheid van elkaar namen. De Boenins gingen naar Parijs, de Nazjivins
naar Tsjechoslowakije. Sinds die tijd
ging het met de relatie bergafwaarts. De correspondentie
tussen beide schrijvers brak in 1922
af, omdat Boenin schoon genoeg had van Nazjivins
voortdurende vragen om (financiële) steun
en Nazjivin zijn confrator ervan verdacht deel
te hebben aan een groot-joods-maçoniek complot
tegen zijn persoon. Enkele jaren later zou
Nazjivin proberen om de relatie nieuw leven in
te blazen, maar zonder veel succes. Nazjivins
ontgoocheling en wanhoop hierover deden de
oude haatgevoelens weer oplaaien. Deze bereikten
een hoogtepunt toen Boenin in 1933 de
Nobelprijs voor literatuur in de wacht sleepte.
Naar aanleiding hiervan zou Nazjivin een artikel
over 'De idioten van Stockholm of de Bekroning
van een lijk' hebben geschreven, maar
dat werd om begrijpelijke redenen nooit in de
Russische emigratiepers afgedrukt.
In Onedelachtbaren!, Nazjivins sleutelroman
waarin ene Andrej Ivanovitsj Boelanovski
(= Nazjivin!) een eenzame strijd met het literaire
en politieke establishment van de Russische
emigratie aanbindt en uiteindelijk verliest
- Nazjivins romans eindigen altijd tragisch, -
komt een passage voor waarin de inhoud van
het beruchte artikel verwerkt is. In de roman is
Boelanovski bevriend geraakt met een zekere
Boerlakov, die (provocerende) spreekbeurten
voor Russische emigranten organiseerde. Tijdens
zo'n voordracht trekt de boerenzoon Boelanovski
het talent van de 'landheer' de Bounine
in twijfel. De avond loopt uiteraard uit de hand ...
De passage begint na een korte onderbreking in
de spreekbeurt, omdat Boelanovski last had van
duizeligheid, net zoals trouwens zijn alter ego
Nazjivin.