Anne Pries



Aleksander Soechovo-Kobylin (1817-1903)





Alexander Soechovo-Kobylin. Bron

Soechovo-Kobylin is een in Rusland gerespecteerd dramaturg, wiens stukken nog regelmatig op het repertoire staan van de grote theaters in Moskou en St. Petersburg. Tot op zekere hoogte is Kobylin te vergelijken met Gogol: hij drijft de spot met de Russische ambtenaar. Er is een verschil in gradatie: Gogol is vriendelijker, zijn stukken zijn wat luchtiger en minder grotesk dan die van Kobylin. Kobylin is bij ons vrijwel onbekend; hij is moeilijk te vertalen.

Zijn waardering in literaire kringen leed onder het feit dat hij ervan werd verdacht zijn maîtresse, de Française Louise Simon Demanche te hebben vermoord. Zijn leven lang heeft hij geleden onder de gevolgen van de tegen hem gevoerde strafzaak. Het strafproces liep van 1850 tot 1857: in die periode passeerde de zaak alle gerechtelijke instanties tweemaal, voordat er een definitieve uitspraak werd gedaan. De dader werd niet gevonden. Soechovo-Kobylin werd vrijgesproken en de met hem terechtstaande lijfeigenen eveneens. Desondanks bleef 'men' hem van de moord verdenken, en die verdenking is eigenlijk nooit opgeheven. Wie zich wil verdiepen in de details, verwijs ik naar mijn proefschrift dat in 1988 in Leiden werd verdedigd.1 Eveneens aan te bevelen is hoofdstuk XV uit de Geschiedenis van de Russische Literatuur van Karel van het Reve.2 Ik ben tot de slotsom gekomen dat Soechovo- Kobylin de moord niet heeft gepleegd, maar dat hij wel wist wie de schuldige was. Hij kende de toedracht, maar kon daarover niet spreken, omdat zijn eer als edelman hem dat verbood. Vast staat, dat het uiteindelijke vonnis mede onder invloed van externe factoren tot stand kwam. Relaties en geld hebben een niet onbelangrijke rol gespeeld in de diverse stadia van de procedure.

De trilogie Beelden uit het Verleden,3 geschreven in de periode 1852-1868 heeft zijn ontstaan in belangrijke mate te danken aan de tegen Kobylins gevoerde strafzaak. Het is duidelijk dat Kobylin bij het schrijven van zijn eerste stuk De bruiloft van Kretsjinski niet direct aan een trilogie dacht. De drie stukken worden weliswaar onderling verbonden door enkele hoofdpersonen die in elk stuk terugkomen, maar in wezen hebben ze weinig met elkaar te maken.

De beste scènes uit Kretsjinski schreef Kobylin grotendeels in de periode mei-november 1854, toen hij, zoals men het gemakshalve noemde 'in de gevangenis zat'.

Vlak voor zijn vrijlating, op 4 november 1854, sloot Kobylin het werk aan Kretsjinski af. Nog diezelfde maand bracht hij een bezoek aan de Derde afdeling van de keizerlijke kanselarij; de censor had aanmerkingen op de stijl van het stuk en stelde wijzigingen voor. De bezoeken herhalen zich en tenslotte hoort Kobylin op 16 augustus dat zijn stuk is goedgekeurd. De repetities beginnen en op 28 november 1855 volgt de première in het Kleine Theater in Moskou. In het meinummer (1856) van het tijdschrift Sovremennik ('De tijdgenoot') wordt het voor het eerst gepubliceerd.

De handeling van het stuk speelt zich af in Moskou. De korte inhoud is als volgt: Kretsjinski, een avonturier die al zijn bezittingen heeft verspeeld, denkt een einde te maken aan zijn chronisch geldgebrek door de dochter van een vermogend man te trouwen. Hij maakt het meisje het hof en heeft daarmee succes. Lidotsjka wordt op hem verliefd en zij krijgt bovendien de steun van haar tante. Kretsjinski wil een snelle beslissing forceren, maar Lidotsjka's vader, Pjotr Konstantinovitsj Moeromski, een brave landeigenaar, staat nogal argwanend tegenover de trouwplannen van de joviale vrijer. Hij wil nog wat inlichtingen inwinnen alvorens zijn toestemming tot het huwelijk te geven. Een gesprek tussen Moeromski enerzijds en Kretsjinski en zijn handlanger Raspljoejev anderzijds geeft aardig weer hoe hun kennismaking verloopt. Een van Kretsjinskis schuldeisers dreigt nu de zaak te bederven door op betaling van zijn speelschuld aan te dringen; betaalt hij niet terstond, dan zal zijn naam in het speciale clubboek worden genoteerd, waarmee hij tot eerloos burger zal degraderen.

Nu bedenkt Kretsjinski een list: hij stuurt Raspljoejev naar Lidotsjka, om haar te vragen hem voor enige tijd een speld met een kostbare diamant te lenen, in verband met een weddenschap. Kretsjinski heeft zelf een identieke speld, zij het dat de steen erin vals is. Met de twee spelden gaat Kretsjinski vervolgens naar een pandjesbaas, hij laat hem de echte diamant zien en leent daarop een paar duizend roebel. Hij staat erop dat de pandjesbaas de speld in een doosje opbergt en het met lak verzegelt. Natuurlijk heeft hij de beide spelden eerst verwisseld. Alles lijkt nu in orde te komen. Kretsjinski kan zijn schulden betalen en een gezellig avondje voor zijn aanstaande schoonfamilie organiseren. De speld kan hij op een geschikt moment aan Lidotsjka teruggeven.

Als het avondje daar is komt er onverwacht een rustverstoorder in de persoon van Nelkin, een stille aanbidder van Lidotsjka. Nel kin heeft Kretsjinski gevolgd naar de pandjesbaas en nu komt hij vertellen dat Kretsjinski de diamant van Lidotsjka heeft beleend. Grote consternatie, die eindigt in een triomf voor Kretsjinski als hij de diamant te voorschijn haalt. Nelkin druipt af.

Moeromski ziet nu geen reden meer om Kretsjinski afte wijzen en de bruiloft wordt bepaald voorde volgende dag. Op het laatste ogenblik loopt alles toch nog mis. Nelkin is naar de pandjesbaas gegaan, het bedrog wordt ontdekt en hij keert terug in gezelschap van de pandjesbaas en de politie. Kretsjinski is verloren. Dan maakt Lidotsjka een edelmoedig gebaar: zij geeft haar diamant aan de pandjesbaas. 'Het was een vergissing' zegt ze, daarmee in het midden latend of ze nu de verwisseling van de speld bedoelt ofhaar verloving met Kretsjinski.

De bruiloft van Kretsjinski werd door het publiek met veel enthousiasme ontvangen, maar de pers en de literaire kritiek reageerden nogal koeltjes. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de reactie van de pers en de literaire kritiek terug te voeren is op een gevoel van onbehagen jegens de persoon van de schrijver, wiens naam in verband gebracht werd met de affaire Simon-Demanche, waarover het laatste woord nog niet gesproken was.

Het verband tussen De bruiloft van Kretsjinski en het proces tegen Soechovo-Kobylin is alleen gelegen in de tijd. Hij schreef het stuk terwijl de zaak nog onder de rechter was.

Heel anders is zijn tweede stuk, Delo (Het dossier), geschreven in 1856-1861. Delo is een vervolg op De bruiloft van Kretsjinski, dat wil zeggen, we zien de hoofdpersonen uit dat stuk terug, maar de plot van het verhaal heeft nauwelijks iets met Kretsjinski te maken. Kobylin heeft een stuk willen schrijven waarin hij zijn agressie tegen de ambtenaren kon uiten en hij nam daarbij een detail uit zijn eerste stuk als uitgangspunt. Hij wilde aantonen dat uit niets een zaak kan worden gedestilleerd. 'Delo is mijn vlees en bloed ... ik heb het met gal geschreven', zegt Kobylin in 1895; 'Delo is mijn wraak. Ik heb me gewroken op mijn vijanden! Ik haat de ambtenaren'. Kobylin heeft in zijn stuk als geen ander het tsaristische rechtssysteem belachelijk gemaakt. De overheid wilde dan ook geen toestemming verlenen voor de opvoering van zijn satires. Keer op keer moest hij de tekst aanpassen en de karakters veranderen of zelfs elimineren.

Die felle kritiek van Soechovo-Kobylin kwam voort uit persoonlijke ervaringen, opgedaan in de zeven jaren dat zijn strafzaak liep. De door hem geschetste scènes, hoewel overtrokken en gepersifleerd, gaven toch een herkenbaar beeld van de werkelijkheid; het ligt voor de hand dat de censor dit niet kon laten passeren.

In Delo zien we Moeromski terug, nu met zijn dochter in St.Petersburg, waar zij pogingen doen om bijstand te krijgen in een zaak waarin Lidotsjka is verwikkeld geraakt, als uitvloeisel van haar edelmoedige geste in de kwestie met de valse diamant, nu zes jaar geleden. De brief van Kretsjinski, gericht aan Moeromski (zie verderop in dit nummer) is een belangrijk onderdeel in het stuk. Hij komt al direct ter sprake, in de eerste scène van de eerste acte. De inhoud spreekt voor zichzelf. Kijken we naar de lijst van de in Delo optredende personen, dan valt meteen de ongewone opbouw ervan op. Kobylin deelt hier de personages in in categorieën, hij maakt een rangenstelsel.

Daarbij onderscheidt hij vijf rangen: I. De autoriteiten; II. De machten; III.De ondergeschikten; IV. De nietswaardigen of gewone burgers; V. Een niemand. Het zou te ver voeren de gehele lijst hier weer te geven. Duidelijk is dat met de autoriteiten en de machten de hogere ambtenaren werden bedoeld en met de ondergeschikten de lagere.

De lijst doet een beetje denken aan bepaalde figuren bij Gogol. Tsjibisov en Ibisov, lage ambtenaren in Delo van Kobylin roepen associaties op met Bobtsjinski en Dobtsjinski uit De revisor. Voorts zijn de Duitse namen Herz, Scherz en Schmerz (eveneens ambtenaren in Delo) ook nogal Gogoliaans.

Het centrale thema in Delo is de corruptie onder de ambtenaren, een thema dat in de Russische literatuur van het midden van de vorige eeuw overigens populair was. Moeromski is het prototype van de brave Russische landeigenaar die te gronde gaat aan een 'zaak' die in feite niet bestaat. Hij wil zijn onschuld aantonen, maar dat lukt hem niet. Steeds opnieuw moet hij deze of gene betalen om te voorkomen dat zijn eigen woorden worden verdraaid en tegen hem gebruikt. Wanneer hem tenslotte een gigantisch bedrag - 30.000 roebel - wordt gevraagd, herinnert hij zich de brief van Kretsjinski, die hem voorspelde dat hij zou moeten betalen tot hij niets meer bezat.

De scène waarin hij de hoge ambtenaar Varravin de gevraagde som heeft gegeven en dan alsnog wordt bedrogen doet denken aan een autobiografisch verhaal dat Kobylin zijn buurman Rembelinski in 1895 vertelde: Toen de zaak Simon-Demanche overging naar de Senaat, reisde hij naar St. Petersburg om te zien hoe hij er voor stond. Zijn zaak bleek in handen te zijn van de indertijd bekende N.; doorslaggevend was welke strekking de conclusie had die N. de Senaat zou voorleggen. Met lege handen moest je echter bij deze N. niet aankomen. Kobylin nam de raad ter harte en stak een 'kasbiljet' aan toonder bij zich, ter waarde van 5000 roebel. De uiterst imponerende N. ontving Kobylin in zijn kabinet en gaf hem de verzekering dat hij schoon uit de zaak te voorschijn zou komen.

Verheugd nam Kobylin afscheid van deze procureur en terwijl hij hem de hand drukte, gaf hij hem het kasbiljet, op de manier waarop je een dokter zijn honorarium overhandigt. Kobylin kwam vervolgens op de gedachte zich te overtuigen van betrouwbaarheid van de procureur, hij ging naar het betreffende departement en kreeg tegen betaling van een honorarium inzage in de stukken. Tot zijn grote schrik merkte hij dat de conclusie van de procureur aanzienlijk verschilde van hetgeen overeengekomen was en wel zo dat de bewijzen tegen hem zich nu opstapelden. Buiten zichzelf stormde hij de kamer van N. binnen en begon hem dubbelhartigheid te verwijten. N. was dit keer tamelijk koel en vroeg hem te kalmeren en zachter te praten ter te praten aangezien het hier een officiële instelling was.

'Hoezo zachter', schreeuwde Kobylin, nu helemaal buiten zichzelf van woede, 'ik zal hier op het hele departement rondbazuinen dat ik u een smeergeld heb betaald van 5000 roebel, ik heb het nummer van het kasbiljet genoteerd, als ze zoeken vinden ze het biljet in uw zak, en met die woorden greep Kobylin de klink van de deur. Toen haalde N. met de olympische grootheid hem eigen het opgevouwen biljet uit zijn zak, stopte het plechtig in zijn mond en slikte het door.

'Roep het departement', zei hij 'dan zal ik u laten verwijderen. Vergeet niet dat dit de hoogste ambtelijke instantie is van het keizerrijk, 'zdes' zercalo'.



(Dit laatste is moeilijk te vertalen. Bedoeld wordt: hier zetelt de rechterlijke macht. Zercalo is het symbool van de rechtspraak in het oude Rusland, zoals dat bij ons Vrouwe Justitia is. Het embleem was aanwezig in alle rechtszalen: een prisma, gekroond met de dubbelkoppige adelaar. Op de drie vlakken van het prisma was het decreet van Peter de Grote aangebracht, over het in acht nemen van de wet).

Kobylin had zijn Delo inmiddels in 1861 laten drukken in Leipzig, in een oplage van 25 stuks. In de zomer van 1861 ging hij ermee naar de censor. Resultaat: publicatie en opvoering verboden. In juni 1863 bracht hij het stuk bij het Comité voor dramatische literatuur. Groot enthousiasme; alle leden van het comité waren vol lof, niet in het minst Krajevski, redacteur van de 'Vaderlandse annalen'. Hij dacht dat het stuk weldra doorgelaten zou worden, zeker nu op 30 augustus de wet op de openbare rechtspraak zou worden ondertekend.

In het historisch archief in St. Petersburg bevindt zich het dossier over Delo. Het stuk wordt blijkens de begeleidende brief van de directie van de keizerlijke theaters aangeboden op 18 juni 1863, aan de afdeling censuur van de Derde afdeling.

De map bevat een korte samenvatting van het stuk en het volgende commentaar van de censor:

Het onderhavige stuk geeft weer hoe door het gechicaneer van de politie- en de rechterlijke macht uit de meest onbenullige omstandigheid door een valse verdraaiing van woorden (rechts)zaken kunnen ontstaan die leiden tot de totale ondergang van hele families. Kortzichtigheid bij personen van de hoogste instanties, en het niet begrijpen van hun plichten, de omkoopbaarheid van de ambtenaren van wie later de richting en de beslissing van de zaken afhangt, de onvolkomenheid van onze wetten (die in het stuk worden vergeleken met klemmen), de volslagen onverantwoordelijkheid van de rechters ten aanzien van meningen en beslissingen - dat alles geeft een buitengewoon treurig beeld en het moet op de toeschouwers een uiterst sombere indruk maken.

In 1868 - het derde toneelstuk, De dood van Tarjelkin, was inmiddels ook klaar - lukte het Kobylin de hele trilogie persklaar te maken. In 1869 verscheen het werk in Moskou, onder de titel: 'Beelden uit het verleden', zonder toestemming van de censuur.

Toch duurde het nog dertien jaar voor Delo werd opgevoerd, zij het in gecastreerde vorm, maar het had niets van zijn glans verloren. De première in Moskou was op 4 april 1882 en in St. Petersburg op 31 augustus 1882.

De dood van Tarjelkin is een vervolg op Delo. Tarjelkin, in Delo de rechterhand van de hoge ambtenaar Varravin heeft besloten zijn eigen dood te ensceneren, om op die manier aan zijn schuldeisers te ontkomen. Vervolgens wil hij in een nieuwe identiteit wraak nemen op Varravin, die hem de helft van Moeromski's smeergeld heeft onthouden. Hij heeft de correspondentie over de zaak Moeromski uit Varravins bureau gestolen en daarmee hoopt hij nu chantage te kunnen plegen. Als Varravin hoort dat Tarjelkin is gestorven, haast hij zich onmiddellijk naar diens huis, in de hoop zijn papieren te kunnen terughalen. Daar treft hij een stinkende lijkkist aan (rotte vis) en hij ziet zich genoodzaakt zelf voor de begrafenis te zorgen. Tarjelkin heeft de identiteitspapieren van een zekere Kopylov, een man die kort tevoren is gestorven, en hij doet zich nu voor als de buurman van wijlen Tarjelkin.

Alles zou goed gegaan zijn als Tarjelkin zich niet door onzorgvuldigheid had verraden. Varravin krijgt achterdocht als hij op zoek naar zijn papieren in een la een pruik aantreft en een vals gebit, benevens de identiteitsbewijzen van Kopylov. Hij komt op het idee Tarjelkin ervan te beschuldigen dat hij een vampier is en hij laat hem opsluiten. Raspljoejev, die we ook al in De bruiloft van Kretsjinski tegenkwamen, krijgt nu de functie van opsporingsambtenaar van politie en in die kwaliteit moet hij verschillende' getuigen' verhoren. Het gaat er om 'bewijzen' te verzamelen tegen de vampier. Dat lukt en uiteindelijk 'bekent' de pseudo-Kopylov. Hij erkent Tarjelkin te zijn en hij geeft Varravin de gevraagde papieren in ruil voor de identiteitsbewijzen van Kopylov. Dan kan hij gaan.

In Delo was het centrale thema de omkoopbaarheid van de ambtenaren bij Justitie, in De dood van Tarjelkin worden ontoelaatbare praktijken van de politie belicht. Kennelijk stond Kobylins weergave van het politieoptreden zo dicht bij de werkelijkheid dat de overheid er niet om kon lachen en het stuk verbood. Het was met name de manier waarop een 'getuige' tot een bekentenis werd gebracht - hij werd opgesloten in een donkere kamer, men gaf hem niets te drinken en de opsporingsambtenaar kon elk antwoord krijgen dat hij nodig had om zijn eigen voorstelling van 'het misdrijf' gestalte te kunnen geven.

In 1892 schreef Kobylin aan de 'Persdienst' een verzoekschrift, waarin hij nogmaals vroeg om Tarjelkin vrij te geven voor het toneel. Enig resultaat had het niet. 'De dienst voor de pers heeft mij aangaande mijn stuk in kennis gesteld van het hardvochtige veto van de minister van binnenlandse zaken. Wat een bureaucratisch gedoe - 75 jaar te worden en er niet in te slagen drie stukken gespeeld te krijgen. Wat afschuwelijk: iemand levenslang te muilkorven aan wie het vermogen tot spreken is gegeven!'

Op 4 september 1900 kreeg het stuk tenslotte goedkeuring van de censuur, voor opvoering in het Literaire Kunsttheater; de première vond plaats op 15 september 1900 in St. Petersburg.

Noch uit de inhoud van het stuk, noch uit de tekst als zodanig, kan worden verklaard waarom de overheid zo lang de opvoering verbood. Goed, het politieapparaat werd belachelijk gemaakt, maar dat gebeurde op zo'n overdreven manier dat het nauwelijks voorstelbaar is dat iemand dat serieus zou nemen.

In hoeverre Kobylin in Tarjelkin zijn persoonlijke ervaringen met de politie heeft verwoord, is moeilijk te zeggen. Met de lagere politieambtenaren heeft hij zelf niet zoveel te maken gehad, hij kon volstaan met een schriftelijke verklaring; gemarteld of in een donkere kamer opgesloten werd hij niet, dat zijn dingen die zijn lijfeigenen overkwamen.

In Tarjelkin is evenveel terug te vinden uit het verleden van Kobylin, als in De revisor uit het verleden van Gogol.

Kobylin stierf in 1903 in Beaulieu sur Mer. In 1905 werd Delo opnieuw verboden op grond van het feit dat een van de hoogste staatsinstellingen er een kwalijke rol in speelde en omdat het stuk 'rebelse' waarheid bevatte. Ongeveer te zelfder tijd werd Tarjelkin verboden, aangezien ook daarin de overheid in diskrediet werd gebracht. Pas nu mag dat in Rusland.





1 A.P. Pries-Heijke, De zaak Suchovo-Kobylin. Offsetdrukkerij Kanters, Alblasserdam 1988, 277 p.
2 Karel van het Reve, Geschiedenis van de Russische literatuur. Van Oorschot, Amsterdam 1987, p. 272-281.
3 In 1989 verscheen er in Moskou voor het eerst een academische uitgave van de trilogie. Alle drie de toneelstukken zijn door mij in het Nederlands vertaald vanuit deze tekst. Een uitgever wordt nog gezocht.



TSL 25

   >