Boris Pilnjak



Zijne Hoogheid Kneeb Piter Komandor



Niet verachten, niet als honden beschouwen,
Eerder liefde, als eigen kinderen.

Simeon Polotski

Rusland, arm Rusland,
Voor mij zijn je grijze hutten,
Je liederen van de wind-
Als tranen van de eerste liefde.
Laat haar bedriegen en misleiden.
Je zult niet verloren gaan of verdwijnen.

A.Blok



HOOFDSTUK 1



'Aangezien er in een staat, zoals de Fransen leren, harmonie moet heersen tussen alle elementen, niet louter de fysieke, maar ook de geestelijke, ben ik van mening dat Zijne Hoogheid Heerser Peter Aleksejevitsj de Russische staat niets dan verval heeft toegebracht, want besturen, dat wil zeggen een beleid voeren, is geen onbezonnenheid. Ik ben meerdere malen in Venetië, Parijs en de Lage Landen geweest, maar de gedachte aan mijn Moederland laat me niet met rust.

Haar geschiedenis is duister en alhoewel de lijfeigenen en ander laag volk in hun prehistorische toestand zijn blijven steken, de Poolse grondbezitters hebben dan zogenaamd gestudeerd aan de Académie de Science; hebben Reglementen en onderricht gehad in diverse nijverheden - maar het zijn niets anders dan rokkenjagers en dwepers, haantjes en onbetrouwbare lieden, vechtjassen en dieven, en staatskasrovers, want hun geweten is verzopen en hun vaders principes zijn vergeten. Als jonge knaap ben ik van mijn moeders borst gerukt, heb een artillerie-opleiding gekregen in het buitenland, heb van jongsaf aan geleerd veel te drinken, en tegen de tijd dat ik volwassen was, kende ik louter leed, ongeloof en bedrog. Onze staat Rusland verkeert in een toestand van honger en dood, van opstanden en duistere tijden.'

Dit schreef gardeofficier Zotov in zijn dagboek, terwijl hij zijn dienst in de Admiraliteitsvesting uitzat, in het kantoor van het Admiraliteitscollege. De stenen, halfduistere kamer met zijn gewelfde plafonds was aan alle kanten ondergespuugd en berocheld. Achter de lage, al stoffig geworden raampjes waren op de binnenplaats bast, schors, stukken touw en in blokken gezaagd hout in hopen opgestapeld. Links brandde het smidsvuur. Vanaf het stenen bolwerk liep een bloembed. Over de nog niet voltooide bastions liepen wachtposten. Aan de Neva, op een dok, stond het skelet van een fregat dat deed denken aan het geraamte van de opgezette mammoet die kortgeleden naar de Kunstkamer was gebracht. Rondom de bastions en bij het fregat verdrongen zich werklieden, die vanuit heel Rusland hiernaartoe waren gejaagd; mensen uit Tver, Vologda en Astrachan, Kalmukken, Tataren en Oekraïeners in gescheurde jekkers, op bastschoenen, sommigen ook zonder bastschoenen. De sneeuw was vies en geslonken. De wind waaide van zee, bracht dooi, 's nachts bewogen de ijsschotsen op de Neva, grijze wolken bewogen ongehaast voort, -de maartdag leek op oktober. Aan de andere kant van de rivier prijkten eenzaam de nog niet omgezaagde sparren, net als op een hakplaats in het bos. Op het Vasiljev-Visari-eiland dromde het dichte sparrenbós samen en tekende zich als een zaag tegen de grijze hemel af .Boven het hoofd, in de spits van het Admiraliteitsgebouw, sloeg het klokkenspel zeven en onmiddellijk daarna klonk het knarsen van de kettingen van de ophaalpoort. Een soldaat kwam binnen en zette een mat brandende olielamp op de tafel. Aan het slaan van het klokkenspel, het knarsen van de poort, de pas van de soldaat en aan de wijze waarop de standaard werd geheven, had gardeofficier Zotov leren bepalen in welke stemming de heerser was: hij was in dienst van de heerser. En altijd wanneer Zotov aan Peter dacht, werd zijn hele wezen vervuld met droefenis en pijn: dan moest hij denken aan die grijze januaridag, toen zijn vader, vorst-pope Nikita Zotov1, een vierentachtigjarige grijsaard op bevel van de heerser in de echt werd verbonden door de negentigjarige pope met het zestigjarige oudje Pasjkova. De processie, waar, middels een oekaze, opdracht toe was gegeven begon bij het Winterpaleis. Voor de slede van de 'jongelui' waren vier beren ingespannen, aan de bok was een rendier gebonden. Aan het hoofd van de processie liep de beul, keizer Romodanovski, die 'dag en nacht dronken' was. Alle ministers, aristocraten en het hele diplomatieke corps - iedereen was aanwezig bij deze officiële spotternij. De beren, die geslagen werden, brulden wild. De vorst-pope was gehuld in een priestergewaad, halfontbloot en rillend in de vrieskou, en trok het ene gekke gezicht na het andere om de heerser te plezieren.



Peter de Grote, schilderij van Valentin Serov (1907) Bron.

Peter was 's morgens in de kanselarij van het Admiraliteitscollege geweest. Zotov sliep nog, uitgestrekt op de tafel. Een sergeant had hem gewekt. De heerser kwam binnen met steek op, gekleed in een groene, zeer versleten lange jas, een strakke zwarte broek, rode kousen die door Imperatrice Jekatherina gebreid waren en kromme Duitse tuitschoenen (de zakken van zijn jas en broek puilden erg uit omdat ze volgepropt waren met een passer, kompas, waterpas en met andere instrumenten die Peter altijd bij zich had). Hij liep krom maar energiek, wild met zijn armen zwaaiend, zijn smalle kromme benen wijd uit elkaar en zijn voeten schuin plaatsend, uit gewoonte de Hollandse matrozen imiterend: blijkbaar was zijne hoogheid in een goede gemoedstoestand. Gardeofficier Zotov ging in de houding staan. De heerser schudde naar Europees gebruik de hand. Het klokkenspel sloeg kwart voor vijf in de ochtend. Achter het raam trok een troebele nevel voorbij. De heerser had zich onbehoorlijk geschoren en barstte gemaakt in lachen uit met zijn gebruikelijke 'oh', - liep naar de tafel, keek wat papieren door. Vervolgens opende hij met zijn sleutel de kast met geheime staatsdocumenten betreffende de Admiraliteit en gebaarde officier Zotov hem de kast in te volgen.

Hij zei: 'Ik ben niet in de gelegenheid vandaag de vergadering van het Admiraliteitscollege bij te wonen, ik verzoek uwe weledelgestrenge heer daarbij in het geheim aanwezig te zijn, en silence. U brengt rapport uit bij het hoofd van Bureau Geheime Zaken, graaf Pjotr Andrejitsj.'

Nimmer heeft er ergens zoveel spionage plaatsgevonden als tijdens Peter in Rusland.

Gardeofficier Zotov liep rinkelend met zijn bajonet en sporen de kast in, de heerser stonk naar zweet en wodka. Peter draaide de sleutel om en terwijl hij wegliep riep hij monter: - Ik heb de eer om uwe weledelgestrenge te feliciteren met de opening van het vaarseizoen! Voor de dag van morgen hopen wij u te verwelkomen op het paleis voor een traktement.'

In de kast was het donker en benauwd, door een kier kwam grijs licht. Zotov nam een paar trekjes van zijn Hollandse pijp, maakte van de papieren een zitje, leunde op de bajonet en viel in slaap, gewoon als hij was in allerlei houdingen in te slapen. Tegen tienen begonnen de leden zich te verzamelen. Apraksin zond de sergeant om' wodka. Zotov luisterde mee. Ze zeiden hetzelfde wat heel Rusland zei en ze praatten er op dezelfde manier over als heel Rusland dat deed, - dat Rusland verwoest was, dat langs de Wolga de Kalm ukken in opstand waren gekomen, dat aan de Don de Kozakken onrustig waren, dat er in de dorpen honger en dood was - dat er jurodivye langs de dorpen liepen te bedelen, dat de Antichrist in de dorpen gevonden was ... Het hoofd van het Bureau Geheime Zaken, graaf Pjotr Tolstoj2 kwam tegen vier uur 's middags de vergaderkamer binnen en liet Zotov uit de kast. En terwijl Tolstoj, een man die al honderden mannen in de folterkamers van het Admiraliteitsgebouw en de Peter- en Paul vesting had vastgezet, aan de tafel zat en met zijn onbeweeglijke ogen naar de Neva keek, praatte hij net als alle anderen laf en boos.

'Op het Kajvusari-Fomin-eiland is alweer een kwezelaar opgepakt. Ze hebben die malloot bij de Admiraliteitsgevangenis afgeleverd.' - Tolstoj zweeg even. 'Heel Rusland huilt bittere tranen. Kom vannacht.'

Zotov vroeg: 'Gelooft uwe doorluchtigheid in die jurodivye?'

Tolstoj blikte om zich heen, keek met zijn onbeweeglijke ogen Zotov strak aan en zei zacht: 'Met hart en ziel.'

Het klokkenspel sloeg kwart over zeven. Het duister vertroebelde vies. De hemel zwelde aan, van zee waaide de wind: rond zonsopgang moest op een overstroming gerekend worden. Zotov ijsbeerde door de kamer, zijn in laarzen met schachten tot aan de liezen gehulde benen buigend. Hij bleef staan bij de deur en las een vergeelde en met vliegenvuil bedekte oekaze van de tsaar:

'De grote heerser heeft bevolen om hierbij aan te kondigen, zoals al eerder is aangekondigd, dat bij de schepen en andere boten, evenals bij de galeien in de haven van Sankt-Piter-Burgh geen enkel vuur gemaakt mag worden, zoals er ook geen tabak gerookt mag worden; indien iemand hieraan schuldig wordt bevonden, zal hij worden geslagen; bij de eerste voorgeleiding zal hij gestraft worden met tien slagen bij de mast; indien hij voor een tweede maal wordt voorgeleid, zal hij onder de kiel van een schip worden neergelaten, bij de mast honderdvijftig slagen ontvangen en vervolgens voor eeuwig naar een verbanningsoord worden gezonden.'

Toen hij uitgelezen was, klopte gardeofficier Zotov zijn pijp uit en stak hem aan met de olielamp.

Na nog wat geslapen te hebben, deed hij om twaalf uur zijn wachtronde, -wachtposten hadden vierentwintig uur dienst en mochten niet slapen, anders zouden ze meedogenloos met de lat geslagen worden. Nadat de aflossing was gekomen en de dienst en wacht was overgedragen, begaf hij zich op weg naar huis, dat zich eveneens aan de Moskou-zijde bevond, aan de rivier de Mja, in de regimentskazernes.

De ophaal poort knarste, in de gracht ruiste het opkomende water. De duisternis, de vochtigheid en de wind grepen om zich heen, de tij laarzen bleven steken in de natte klei. Op de lege vlaktes floten de patrouilles naar elkaar, op het Kajvisari-Fomineiland werd de klok geluid. In het duister stootte hij tegen neergehaalde bomen, tegen hekken en onvoltooide bouwwerken. Bij de binnenplaats van het werkkamp riep een opgeschrikte wachtpost hem aan. Het Italiaanse paleis schitterde in de gele lichtjes. In de Duitse handelsnederzetting, waar allerlei mislukkelingen, boeven en piraten woonden uit alle windstreken, hierheen gekomen om te profiteren, trilde een ratel. De wind waaide krachtig, vochtig en met stoten. Na de vierentwintiguurs- zit in de vochtige kanselarij, het saaie nietsnutten en het oncomfortabele dutje, leken zijn ledematen gebroken, waren zijn ogen gezwollen en plakte zijn mond aan elkaar. Het begon te motregenen. In het officiersgebouw van de garderegimentkazernes klonk lawaai, gezang en geschreeuw en jankte een orgel. De officiers waren zojuist teruggekeerd van de assemblée, waar ze uitbundig hadden gedanst en gedronken. De jongelui verdrongen zich rond de korporaalskamer, waar ze een lichtekooi binnen hadden gehaald.

Gardeofficier Zotov was van plan de informatie die hij had verzameld over de stichting van Sint-Petersburg, het paradijs van Peter- deze verschrikkelijke stad op de vervloekte moerassen met vervloekte nevels en rotte koorts, in zijn dagboek te noteren. Uit naam van de toevallig met de Zweden begonnen oorlog (zoals alles wat Peter deed toevallig was, volgens Zotov), had Peter, toevallig bij Njensjants terechtgekomen, toevallig op het moeras van de delta van de Neva, op het eiland Enisar de Peter- en Paul vesting opgericht, zonder ook maar te denken aan een paradijs. Dat was in het jaar 1703 - en pas tien jaar later was hij begonnen met het bouwen van Sankt-Piter-Burch- en deed dit op dezelfde onmenselijke, wilde, wrede manier als waarop hij alles deed.

De belangrijkste opgave voor het te bouwen paradijs was dat het niet op Moskou mocht lijken. Sint-Petersburg moest van steen worden: het was krachtens een oekaze van de heerser verboden om, behalve in Sint-Petersburg, ergens in de staat stenen bouwwerken neer te zetten en in Petersburg, indien een huis van hout was, moest het met planken versierd en met steenmotiefbeschilderd worden. Tijdens de Turkse oorlog waren er zeer weinig arbeiders in ballingschap in Sankt-Piter-Burch en daarom moet gepoogd worden voor de komende zomer en winter het volgende vastgestelde aantal te verbannen: uit vijfendertig steden, nederzettingen, dorpsgemeenschappen, landgoederen, erfgoederen, van alle rangen en standen, uit boerengemeenschappen en keuterboergemeenschappen -er was bevolen overal vandaan 'één man op iedere negen erven' naar Sint-Petersburg te verjagen. De mensen werden met stokken weggejaagd, geketend opgejaagd, werklieden moesten 'met timmermansuitrustingen lopen, met bijlen, en iedere voorman moest een beitel, een boor en een zaag bezitten en deze lieden moesten zoveel mogelijk brood en proviand meenemen'. De werklieden hongerden, teerden weg, stierven bij bosjes, een enkeling werkte langer dan een jaar, ieder jaar stierven er wel honderdduizend mensen - de stad was gebouwd op mensenbotten. Er was een tekort aan gereedschap, ze droegen de grond in de zoom van hun hemd. Er was een tekort aan bastschoenen, men liep op blote voeten. Er werd gewerkt terwijl ze tot aan hun middel in het water stonden, ze woonden in Jemen holen. Sommigen probeerden te vluchten, het bos in, naar de rovers, sommigen kwamen in opstand; zij werden vervolgens met tientallen tegelijk opgehangen aan het kroonwerk van de Peter- en Paul vesting, om een voorbeeld te stellen. Er was een oekaze uitgegaan om de arbeiders te scheren.

Plaatselijke lieden lichtten de boel op (Peter kon een goede oplichter wel waarderen), kochten zich af en kochten om met steekpenningen: steekpenningen noemde Peter 'verraad'. Hij schreef: 'Vanuit het Kazan-goevernement is ons in het vorige jaar het vastgestelde bedrag van ruim twintigduizend roebel niet toegezonden, wij verbazen ons erover dat dergelijke zaken in het vergeetboek geraken', en hij dreigde met de pijnbank. De lijfeigenen werden daar begraven waar ze de geest hadden gegeven. De werklieden, halfnaakt, uitgehongerd, lijdend aan scheurbuik, werden gek van angst, kwelling en onbegrip. Hoogwaardigheidsbekleders was het verboden om zonder toestemming de stad te verlaten. In een oekaze werd bevolen op alle daken van staatsgebouwen een 'torenspits' te zetten, zodat men altijd wist hoe laat het was. Hoofd van de stad was vorst Mensjikov3, generaal-goeverneur van Ingermanland - 'lieber-kinder Sasja', zoals Peter hem noemde.

Met zonsopgang werd er alarm geslagen. Op de Peter- en Paulvesting en het Admiraliteitsfort werden de kanonnen ontstoken. Officieren holden het terrein op, uit de kazernes kwamen soldaten gerend die tijdens het rennen hun bajonetten op hun geweren zetten. De alarmhoorn begon te loeien. De militairen stelden zich op. Het was een smerige dageraad. De wind was overgegaan in een storm en floot over drie kaalstammige dennen die nog niet omgehakt waren. Er werd van een overstroming gesproken: op het Vasilij-Chirvisari-eiland was de hele voorraad hout weggespoeld en in een gracht was garde-officier Derjabin verdronken. De Neva zwelde op, werd donkerblauw en had haar groene, witkoppige borstels opgezet. Iemand zei dat de Zweden oprukten, er werd gesproken van opstanden. De regen viel schuin met bakken uit de hemel, koud. De klokken in de kerken luidden. Opnieuw werden de kanonnen afgeschoten. De dienstdoende generaal gaf commando's, de officieren gaven de commando's door aan de compagnies. Het terrein werd verlaten, ze liepen in de richting van het Italiaanse paleis. Het was een troebele, koude, natte, vieze ochtend. Onderweg ontmoette de ordonnans van de cavallerie hen, nam zijn hoed af (de wind trok zijn pruik af) en schreeuwde:

'Zijne keizerlijke hoogheid heeft deze verwarring laten veroorzaken ter gelegenheid van de eerste april en de opening van het vaarseizoen! Tevens heeft hij bevolen heden op het paleis aanwezig te zijn voor een traktement!'

Het regiment schreeuwde een groet aan de keizer en maakte rechtsomkeert.



HOOFDSTUK2



Vanaf de kust, vanachter de Malaja Neva, vanuit de bossen kwamen regelmatig troepen wolven naar Sint-Petersburg, verscheurden er mens en vee. De overstroming had een troep naar het Mistyla-Elagin-eiland verjaagd. Dit was aan de heerser gerapporteerd en Peter ging 'deze rariteiten' vangen voor de Kunstkamer en joeg hiervoor een honderdtal arme lieden met zich mee. Het was een troebele en natte dag.

Op het Kajvisari-Fomin-eiland, achter het kroonwerk bij de Tataarse nederzetting, waar op het zand de treurige nomadententen stonden van Kirgiezen en Kalmukken, van waanzinnige wildemannen die vanuit het stroomgebied van de Wolga hierheen verjaagd waren, verscheen bij de oude wilgen een man. Hij was blootvoets en met een ontbloot hoofd, had een grijze baard tot aan zijn middel, een droog en streng gezicht en droeg een monnikenhabijt. De oude spraR: over de heerser, hij zei dat tsaar Peter de Antichrist was, dat hij het hele volk zou bestempelen 'en aan hen die niet bestempeld zouden worden, zou hij geen brood geven'. Hij zei dat de Neva zich terug zou trekken, dat zich een wijde afgrond zou openen die de door het volk vervloekte stad mee naar beneden zou nemen. Hij toonde de Kalmukken een belastingpenning voor het recht op het dragen van een baard, waarin het tweekoppige Russische wapen, een neus met een snor en de volgende inscriptie was geslagen: 'schuld voldaan'.

Op de oude man en de menigte stortten zich Semjonovski-soldaten4 met stokken. De oude verborg zich achter de nomadententen. Ze probeerden hem te vangen. Peter, die terugkwam van het wolven jagen nam deel aan de nieuwe jacht, gaf de bevelen. De oude man werd weldra gevonden achter de wal van het kroonwerk, tegen de avond was hij naar de folterkamer van het Admiraliteitsgebouw gebracht. In 1720, na de wurging van de tsarenzoon Aleksej5 in de Aleksej-ravelijn van de Peter-en Paul vesting werd de oekaze uitgevaardigd die bepaalde dat - 'ten bate van het onderzoek van allerlei zaken in de Admiraliteitsvesting een folterkamer moet worden gemaakt'. Onder de vestingswal, onder de grond, wachtte graaf Tolstoj in het kantoor van de folterkamer de oude man op. De olielamp, die gevuld was met hennepolie, brandde mat, de kamer was leeg, had geen ramen en een gewelfd bakstenen plafond. Tolstoj ging aan de tafel zitten en spreidde zijn benen, trommelde met zijn smalle vingers op de tafel, keek lang en strak met zijn onbeweeglijke ogen en zweeg. De oude man stond rechtop voor hem, roerloos. De graaf rook naar wodka, de oude man naar ui en rammenas.

'Naam? Waar vandaan?' vroeg Tolstoj.

'Ik ben Tichon gedoopt. Van de Belokolodeskgemeenschap, van de Kolomna Volostj.'

'Ben je soms voor het driemaal halleluja zingen en het kruisslaan met twee vingers?6 De oude zweeg.

'Daar ben ik ook voor, ja.'

'Kom hier, eikel.'

De oude kwam naderbij, de graaf schopte hem met zijn rijlaars van onder in de buik.

'Vertel wat je te zeggen hebt. Vertel op, wanneer voorspel je de overstroming? Welke krachten heb je in de medaille gevonden? Woord en zaak aan de heerser.'

'Wanneer de overstroming komt, weet alleen Jehova. Dat kan ik nog niet voorspellen.'

'Spreek je oratio!'

Beiden zwegen lang. Toen begon de oude te spreken. 'Graavv! .. moet u luisteren, - in al het verstandige zit een logica, maar niet in het in verval raken. Wat is er van ons land geworden? - gekreun, gekrijs en wereldlijk gehuil. Het is een groot circus. Het hele volk loopt in z'n nakie, het geweten ligt in het water, de waarheid is verborgen in een bordeel, Och Rusland! Wat een kermis! ..

Mijn zoon is een oude man geworden, er is aldoor oorlog, de Duitsers hebben de overhand gekregen. De tsaar loopt met een pijp tussen de tanden, als een zeematroos, gekleed als een Duutser, dronken als een wilde, klaagt ach en wee, vloekt als een Tataar-de tsaar! .. Graavv! .. begrijp één ding: onze tsaar is een omgewisselde,, een Duutser,-toen hij de zee is overgestoken met zijn kameraden en in hetStockholse rijk was aangekomen, is hij naar die Stockholse tsarina-meid gegaan en deze meid, Ulrika7 werd ineens, alsof het haar naamfeest was, vorstin en vrouwe genoemd: "Alstublieft mevrouw, laat u hem om die en die dag vrij, vorstin". En die sloeriemeid zei: "Gaat u maar kijken, indien hij nog in leven is, laat ik hem er voor u uit".

En ze zeiden, nadat ze gekeken hadden: "hij is verzwakt, vrouwe". "Indien hij zo verzwakt is, gooit u hem maar op de mestvaalt". En Aleksasjka Mensjikov, de stalknecht, een christenprediker en die Lefort-Duitser8 pakten hem ogenblikkelijk op, gooiden hem in een vat met teer en rolden hem in zee.



Jevdoksia Fjodorovna
Lopoechina. Bron

En toen een schuttersvoorman dat zag, toen werd hun nieuwe roekeloze vriend, de weerwolf-heerser ook nog eens witheet op de schutters. Hij stuurde Avdotja Fjodorovna9 naar het klooster, greep die hoer van een Mons mee, - een wereldlijke nachtmerrie! .. Graavv! .. Het is allemaal gedaan voor de grap! .. voor de grap, om te spotten .. Een circus' Open uwe ogen! .. Graavv! .. '

De olielamp brandde mat en walmde. De muren en het plafond waren vochtig en vol pissebedden, de vochtigheid was drukkend. Tolstoj zat roerloos, keek zonder met zijn troebele ogen te knipperen. De oude praatte, bang om te stoppen, bang om te zwijgen. Zijn gezicht was bleek, de olielamp flikkerde.

'Kom hier, eikel. Je achternaam? Je bent niet stupide.'

'Startsev heet ik. Ik heb drie zonen .. .'

'Wanneer voorspel je de overstroming"!'

'Wanneer de overstroming komt, weet alleen God, maar dat hij komt is zeker.'

'Kom hier eikel! Zie je die pijnbank? . .'

Er ging een klein ijzeren deurtje open, garde-officier Zotov kwam binnen.

Schommelend liep hij naar een kruk, plofte neer, legde zijn hoofd op de tafel, hikte, haalde uit zijn rijlaars een flesje wodka en begon te giechelen.

'Wat?' - vroeg Tolstoj.

'Vandaag zijn in de senaat, tijdens de vergadering van de raad Jagoezjinski en Skornjakov met elkaar in de clinch geraakt, en de doorluchtige Aleksasjka Mensjikov heeft zich hierin gemengd. Jaguzjinskij sleurde Skornjakov aan zijn haren mee en Sjafyrov, Golovkin10 en zijne doorluchtigheid werden voor dieven uitgescholden! Een kabaal! Toestanden! Mensjikov rende naar de keizerin om zijn beklag te doen, op de ouderwetse manier. Iedereen was ontzettend luidruchtig na het traktement. Bij dit alles was de meesterspion Mjakanin aanwezig en die rapporteerde het aan de heerser. De heerser zei tegen Jekatherina Aleksejevna: "Mensjikov is onwettig verwekt, zijn moeder heeft hem in zonde gebaard en zijn lijf zal door schurkerij sterven, maar als.hij zijn leven niet betert, zal hij het zonder hoofd moeten stellen". De herrie is ontstaan op het traktement. Aleksasja huilt en snottert nu aan de voeten van de tsarina.'

Zotov begon weer te lachen, rolde dronken met zijn hoofd over de tafel.

'Oelewapper!' -zei Tolstoj. 'Zie je dit monster hier dan niet staan, met het woord van de heerser!'

Het dronken, rode gezicht van Zotov verbleekte en vertrok en wég waren zijn vrolijkheid en dronkemanspret. Zotov stond op, keek naar Tolstoj. Tolstoj glimlachte laf.

'Toe maar, uwe edelgeborene.

Uwe doorluchtigheid! . .', Zotovs stem trilde.

Tolstoj liep lafhartig naar de deur, trok aan het koord van de bel - in de kelder begon de bel dof te rinkelen. Een soldaat rende weg.

'Geweer!' schreeuwde Tolstoj en wendde zich tot de oude.

'Kom hier, eikel! Wanneer ... '

Hij werd onderbroken door Zotov.

'Lopen, als je dat gezegd wordt!' - schreeuwde hij schel, gaf de oude man een klap in het gezicht; de geschoren kin van Zotov vertrok in een grimas.

Een soldaat kwam binnengerend met een geweer en ging in de houding staan.

Plotseling viel de oude op zijn knieën, kroop naar de voeten van Tolstoj, begon als een hond te janken en te huilen. De olielamp walmde donker en stinkend.

'Mijn jongen, graavv '·· Heb meelij, niet schieten, niet schieten, mijn bestel . .'

Tolstoj wendde zich af, kneep zijn ogen samen en gaf het commando: 'Vuur!'

De oude krijste, kroop in een hoek, het geweer ketste in eerste instantie, vervolgens donderde het als een kanon, er stroomde rook, de olielamp doofde en de oude verstomde.

De soldaat sloeg haastig vuur. Het achterhoofd en een oor van de oude man waren stukgeschoten, zijn benen trokken. De graaf opende laf zijn ogen en zei kalm:

'Hang die oude op het Fomin-eiland op, achter het kroonwerk bij de Tataarse nederzetting aan de wilg, daar waar hij ook verschenen is, om een voorbeeld te stellen.'

Toen Tolstoj en Zotov uit de gevangenis liepen en achter hen de brug werd opgehaald, zei Tolstoj fluisterend:

'Op het Bureau Geheime Zaken is een brief van generaal-admiraal Apraksin11 ontdekt, hij schrijft: "Waarlijk, op alle vlakken zwerven we als blinden en weten niet wat te doen. Op alle gebieden heerst grote verwarring en waarheen te vluchten en wat in de toekomst te doen, weten we niet. Alles blijft stil staan". Oproer en muiterij.'

Boven Sint-Petersburg hing een mist, dik als pudding. Aan de andere kant van de rivier, hoogstwaarschijnlijk in het Astoria, dreunde een orkest. Zijn huis bereikte Zotov niet, hij verdwaalde, kroop in een of andere takkenhut en overnachtte daar. Hij was vervuld van droefenis en pijn.

's Morgens ontving garde-officier Zotov het bevel om als commissaris naar de provincie Moskou te vertrekken, naar het Kolomna-district, 'teneinde de goede anstalt12 in te voeren'. Zotov was drie dagen lang dronken en vertrok vervolgens per postkoets met het epistel van de heerser: de kwestie 'paardenwissels' werd niet in aanmerking genomen wanneer men in opdracht van de vorst reed.



HOOFDSTUK 3



Onmiddellijk buiten Sint-Petersburg, toen hij ongeveer tachtig werst gereden had en terwijl hij bij Tosna met de veerboot de rivier overstak, voelde garde-oberofficier dat hij in het echte, oorspronkelijke, oude Rusland was, dat in Rusland het Grote Vasten broeide en boven Rusland de Russische overvloedige lente.

De route van Sint-Petersburg tot aan de Tosna deed denken aan een oorlogsweg: overal lagen skeletten van mensen en paarden, gebroken wagens, gekapt hout. Op de Tosna spraken de veermannen over rovers die hen met regelmaat overvielen, - Zotov kon niet uitmaken of het nu simpelweg om rovers ging of om de soldaten van de tsaar. Aan de andere kant van de Tosna, in de buurt van een kroeg, hingen dwangarbeiders en werklui rond in het veld, in de blubber: hier werden ze geschoren, zodat ze niet met een baard het pad van de heerser zouden kruisen. De zonsondergang was purper, de lentewind streelde zachtjes, de zwangere aarde zwelde rijkelijk op. In de kroeg werd mager vlees geserveerd. Aan de andere kant van de rivier luidde de Grote Vasten klok. Achter een geopend raam zong iemand treurig:

En Peter nam als een bijldrager,
Van de vorsten ieder honderd roebel,
Van de bojaren ieder vijftig roebel,
Van de boeren ieder vijf roebel,
Van wie geen geld heeft
Neemt hij een kind,
Van wie geen kind heeft,
Neemt hij zijn vrouw!
Van wie geen vrouw heeft
Die neemt hij zelf met hoofd en al! ..

De avond viel zacht en helder. Boven de rivier vlogen spreeuwen, badend in de zachte avondstralen. Boven de aarde broeide de lente, broeide het grote Vasten en Zotov voelde scherp aan dat er in Sint-Petersburg achter de liederlijkheid, diefstal, oplichterij en wreedheid, achter de koorts en de nevels tenminste nog een plan schuilging om op een Europese grootmacht te lijken, ook al was dit dan een dom plan; terwijl buiten Sint-Petersburg, in het reusachtige Rusland, alleen de rovernij, slavernij, wanorde en willekeur bestonden. Het plaatselijk bestuur dat meerdere malen was vervangen, belastingen, beslagleggingen, inkwartiering van de regimenten in verschillende dorpen, heffingen in natura, recrutering, militaire dienst, - alles verwarde, vertroebelde en benevelde het gezonde verstand. Commissarissen van de Zemstvo en uit het leger, landraden, landrechters, kandidatoren, proviandmeesters, goeverneurs en legerleiders snelden door hun districten en provincies terwijl ze liun drie- of zesspan, dit afhankelijk van hun rang en stand, voortjoegen, ze legden straffen op, sloegen, gaven de strop, de geschorenen, schaamtelozer dan de Tataarse baskaken, vuilbekten ladderzat om en met iedereen. De boeren vreesden deze nieuwe geschoren bureaucraten die altijd dronken waren en een mengelmoes van Russisch en Duits spraken als de pest. Ondertussen groeide een nieuwe generatie op en iedereen wist dat Rusland nog altijd vocht, met de Turken, de Zweden, de Perzen, met zichzelf: - met de Don, Astrachan, het Wolgagebied. Recrutering na recrutering volgde, belasting na belasting. De klokken werden van de kerk gehaald, er werd belasting geheven op hamen, badhuizen, schepen, doodskisten, zielen. Er waren tekorten, er was een tekort aan handen, er was honger, de soldatenvrouwen leidden een losbandig leven, - de soldaten, gevlucht, keerden naar huis terug, geïnfecteerd met syfilis, dronken, gekweld, verbitterd, leefden als rovers in de bossen. Het oude canonieke, verstandige Rusland met haar riten, bilynen, liederen en kloosters leek voor twee eeuwen in zichzelf te keren, zich te verstoppen en verschuilen. Ergens in een dorp, al voorbij de Msta, in Valdaj, wierp een oud mens zich voor de wagen, begon buiten zinnen te gillen en te weeklagen:

'Heb meelij, want ik ben zo misselijk!
Als ik dat scherpe scheermes had
Zou ik die misdadige duivel
Mijn zoonlief niet laten beledigen! ..
Ik zou de borst van die Antichrist doorboren
En ik zou zijn hart en lever er uit halen
Zijn hart zou ik in kleine stukjes fileren
Ik zou het in de trog aan de varkens gooien
En ook de lever aan de varkens trakteren!'

'Wat gil je nou, harige heks?!' - bits te Zotov. Het mens gooide zich voor de wielen en krijste:

'Doorklief mijn borst, steek mijn ogen uit- maar geef me mijn jongen terug. Moge mijn woord hoger dan een berg, zwaarder dan goud, sterker dan Alatyr-steen zijn.



Kosjtsjej-Jadoen. Bron

Verschrikkelijke duivel, stormachtige wervelwind, eenogige bostrol, boze huisgeest, profetische raaf, kraaieheks, Kosjtsjej-Jadoen13 - wrede Antichrist Peter!!! Je stervensuur nadert. .. '

Het dorp lag op de helling van een heuvel, er groeiden ahorns, de hutten hadden rieten daken en lagen somber en blind in de zon te warmen. Het was middag en de lentehitte zinderde. De leeuweriken zongen. Het was lente, de roeken krasten, 's avonds tokkelden de kwartels in het bos, de uilen gilden, oehoes riepen, vrije winden woeien, de rivieren vulden zich, boeren verzamelden de eggen en ploegen, meisjes zongen op de glooiende helling. Het mens gilde nog lang, totdat het dorp uit het zicht was verdwenen en op de heuvel het witte, vijfkoppige klooster verrees. Rondom onder de hemel strekten zich de bossen, velden en vlaktes uit.

Gardeofficier Zotov kwam in de Goede Week in het Kolomna district voorbij Moskou aangegaloppeerd en hij ging direct op pad door het gouvernement. Op Witte Donderdag kwam hij tegen de avond aan bij het plaatselijke soldatenkwartier van de kerkgemeente Belye Kamni. Waarschijnlijk waren de boeren en soldaten gewaarschuwd, want de soldaten en de pope onthaalden hem gehavend en ongeschoren met tromgeroffel en brachten rapport uit, de zeer bange boeren ontvingen hem met brood en zout en diepe buigingen. Garde-officier Zotöv hield halt bij het gevang, om de goede 'anstalt in te voeren', maar de priester en de plaatselijke edelman Yiljasjov kwamen op hem toegelopen en vroegen hem naar de nachtwake te komen om vervolgens bij de priester het avondmaal te delen.



HOOFDSTUK 4



Een man wiens vreugde in zijn handelingen lag. Een man met geniale capaciteiten. Een abnormaal mens, altijd dronken, een syfilislijder, een zenuwzieke die leed aan psychastenische toevallen van angst en razernij, die met eigen handen zijn zoon heeft gewurgd. Een monarch die zich nooit kon beheersen, die niet begreep dat je jezelf in bedwang moet houden, een despoot. Een man die absoluut geen verantwoordelijkheidsgevoel had, die alles verachtte, die tot het einde van zijn leven niets begreep van historische logica, noch van de fysiologie van het plattelandsleven. Een maniak. Een lafaard. Hij was bang voor de jeugd14, haatte vroeger, nam blind al het nieuwe aan, leefde met buitenlanders die zich om hem heen verzamelden om van hem te profiteren, hij kreeg een kadettenopleiding, beschouwde de gewoontes van de Hollandse matrozen als ideaal. Een man die tot het einde van zijn dagen een kind bleef, die het meest van spelletjes hield en die zijn hele leven gespeeld had: oorlogje, met boten, parades, consilies, illuminaties, Europaatje. Een cynicus die de mens in zichzelf en in een ander verachtte. Een acteur - een geniaal acteur.

Een keizer die ontzettend van bandeloosheid hield, getrouwd was met een prostituée, een concubine van Mensjikov, een man met soldatenidealen. Zijn lijf was enorm, vies, altijd bezweet, log, met dunne zeebenen en aangevreten door de alcohol, tabak en syfilis. Met de jaren waren de wangen van het ronde, rode vrouwengezicht gaan zakken, waren de rode lippen slap geworden, waren de (van de syfilis) rode oogleden neer gaan hangen, ze gingen niet goed dicht; en daar doorheen keken zijn waanzinnige, dronken, wilde, kinderlijke ogen, van die ogen waarmee een kind naar een poes kijkt terwijl het haar met een naald prikt, of een gloeiend stuk ijzer tegen de neus van een slapend varken houdt; het kan niet anders - Peter besefte niet wat hij deed toen hij zijn zoon wurgde. Dertig jaar heeft hij gevochten - speelde een waanzinnige oorlog, louter om te oefenen en omdat het voor de vloot te krap werd op de Moskva en het Preobrazjenski Meer15. Hij liep nooit-altijd rende hij, wild zwaaiend met zijn armen, op zijn kromme dunne benen, met zijn manier van lopen een Hollandse matroos imiterend. Hij kleedde zich smerig, smakeloos, hield er niet van zijn ondergoed te verschonen. Hij hield van veel eten en deed dat met zijn handen - de enorme handen waren vuil en eeltig.

In Sankt-Peterburg, aan de vooravond van Pasen, werd even na drie uur 's nachts vanaf het Winterpaleis een raket gelanceerd en op dit signaal werden in de Peteren Paulvesting en het Admiraliteitsgebouw de kanonnen afgeschoten. Op het Kajvusari-Fomin-eiland, in de kathedraal van de Heilige Drieëenheid werden voor de metten de klokken geluid, het orgel begon te spelen. De heerser, de majesteitkeizerin, de ministers en hoogwaardigheids-bekleders vierden Pasen volgens het reglement in de kathedraal van de Heilige Drieëenheid. Peter ging gekleed in een zwarte lange jas met hoornen knopen en droeg rijlaarzen, hij zong met zijn ijle bariton op het hoogkoor.

De metten waren verlaat, omdat de heerser 's avonds was ingedut. Toen ze rond de kerk gingen met kruizen en kerkvaandels, trok Peter zich terug om het vuurwerk te , regelen: chef-vuurwerkmeester Demidov stak de olielampjes op een enorme tweekoppige adelaar aan en uit de adelaar vloog een raket, deze klapte uiteen op een leeuw en ontstak die, de leeuw brulde dof en vloog uiteen in stukjes: dit betekende dat de adelaar- de Russische grootmacht- de leeuw had overwonnen - de Zweedse koning, de eeuwenoude vijand en met hem zijn leeuwenplannen. De kanonnen werden afgeschoten. De nacht was donker en windstil, het motregende. Achter het Kroonwerkplein achter het Gostiny Dvor, in de Tataarse nederzetting, bij de tenten, bij de wilg met de gehangenen lagen de Kirgiezen en de Kalm ukken van angst op de grond, verbijsterd door de adelaar en de leeuw. De kanonnen schoten de hele nacht. Al vanaf middernacht was de standaard geheven. De mannen feliciteerden elkaar met een driedubbele mondkus, maar de dames moesten met een handkus gefeliciteerd worden. Onmiddellijk na de liturgie stelden zich voor de kerk paukenisten, trompettisten, hoboïsten en drummers op, begroetten de heerser en liepen aan het hoofd van de processie naar de Neva, om met galeien over te steken naar de Zomertuin op het Peruzina-eiland, waar een feest was gepland. De Neva zwelde op, er schuimden witte borstels, het water was verlaten, op de schepen brandden matte lantaarns, de wachtposten floten naar elkaar.

De avond voor de Paasmetten had de heerser doorgebracht op het Italiaanse paleis, in zijn werkkamer. In de kamer was iets boven hoofdniveau een zeildoek gespannen: de heerser hield absoluut niet van hoge kamers. Op de tafel voor Peter brandden kaarsen, het was halfduister, het rook er naar zweet, wodka en vocht. In de hoeken, op de tafels, in de vensterbanken, onder het stof slingerde allerlei rommel rond, een globe, een astrolabium, geweren, een modelboot, rijlaarzen, er stond een schaafbank onder de krullen en een oncomfortabel veldbed. Op een plank waren in rijen potjes uitgestald met monsters en rariteiten, misvormde mensen en dieren op sterk water, zorgvuldig door Peter verzameld voor de Kunstkamer, middels de oekaze 'over de afgifte van geboren gedrochten, evenals gevonden ongewone voorwerpen, aangezien het bekend is dat er zowel bij de mensensoort als bij de wilde dieren en vogels monsters geboren worden'. Peter zat aan de tafel en had met zijn ellebogen papieren opzij geschoven, hij schreef uit de 'Voorbeelden, hoe schrijft men complimenten' een felicitatie over naar Moskou, aan Romodanovski16, hij zat voorover gebogen met een kapje op, in zijn hemd dat onder de oksels helemaal doorgezweten en al vele malen gelapt was. Bij de deuren hadden zich oppassers opgesteld, draaidend met hun hoofden als uilen.

De heerser schreef:

'Hooggeëerde heer, Bij het vervullen van mijn zware ambtelijke functie kan ik het niet nalaten u, Godzijdank, bij het begin van het heilige Paasfeest het allerbeste te wensen en dat u, heer, bij de gratie van de Almachtige, niet àlleen dit, maar nog vele volgende jaren ... '

Hij schreef het niet af, hoogstwaarschijnlijk omdat hij er vanuit ging dat dergelijke gidsen ook in Moskou voorhanden waren. Hij ondertekende:

'Uwe Hoogheids nederigste slaaf Kneeb Piter Komandor.'

In de kamer krijste de koekoek schor. Peter leunde achterover van de tafel en zei: 'Hoor je?'

Poloebojarinov maakte linksomkeert, ging de kamer uit en keerde terug met een glaasje wodka, augurken en ingemaakte kool op een dienblad. Orlov zette de schaakstukken op, verplaatste de koningin, -dezelfde Orlov om wie de minnares van Peter, Maria Hamilton, was gestorven. Peter was niet jaloers, deelde zijn minnaressen graag met vrienden. 'Hofmeid' Maria troostte zich met de wachters van de heerser, met Orlov, maar ze hield van Peter, - de vorst liet haar terechtstellen. De vorst was bij de executie aanwezig, bij het schavot nam hij afscheid van Maria, omhelsde haar.

Ze droeg een witte jurk met zwarte linten. En toen de beul haar hoofd had afgehakt, pakte Peter het op en demonstreerde openlijk aan de aanwezigen de anatomische bouw van de keel, bracht vervolgens het hoofd naar zijn lippen, beroerde de dode lippen met de zijne, waarmee hij vroeger het meisje heel anders had gekust, sloeg een kruis en vertrok, - rende naar de werf, op zijn kromme benen, wild zwaaiend met de armen, zonder hoed, zoals altijd bij lekker weer.

De heerser dronk de wodka, at een augurk, verzette ook zijn koningin, een loper en een paard. Het paard kon een toren en de koningin slaan. - Peter lachte luid. Maar de partij kon niet uitgespeeld worden - hoveling en zaakbehartiger, klerk van de tsaar, Mitjoekov kwam binnen. Hij stond bij het lage deurtje, met een schijnheilig gezicht, zalvend groetend, in een gehuurd kostuum, met een pruik op, waaronder vandaan zijn eigen rossige haren staken.

Peter zei: 'Guten Abend'.

Mitjoekov begon te buigen als een windroos in de wind.

'Neemt u place' - zei Peter.

'Neem plaats.'

De ander ging op het puntje van een stoel zitten, legde de handen op de knieën. Uit de gehuurde rijlaars, die te groot was, stak een vieze voetlap.

'Vertel wat je hebt uitgedacht.'

'Uwe keizerlijke hoogheid! Een eeuw zou ik je willen dienen ... '

'Niet mij, maar de staat, die ikzelf ook dien, al sinds de eerste reis naar Azov als bombardier. Zeg iets sensibles.'

Het kereltje haalde even diep adem.

'Zoals de mensen proportionele belastingen zijn opgelegd op hamen, mutsen, bijenhouden enzo, op badhuizen, op scheren, - zo heb ik bedacht het hele volk een rookbelasting op te leggen, zodat iedereen tabak gaat roken en degene die dit niet wil, moet een heffing betalen, afhankelijk van rang en stand.'

Peter boog voorover naar Mitjoekov, keek met zijn wilde ogen in de trillende ogen van de ander, barstte in lachen uit en schreeuwde: 'Orlov!'

Orlov stond op bij de tafel, met de armen langs het lichaam.

'Gooi deze man in een cel en zet er een wachter bij, geef hem een pijp, zodat hij de hele nacht zonder pauze hennep kan roken. Houdt hem voortdurend in het oog. Als hij misselijk wordt - sleep hem aan zijn nekvel naar buiten en geef hem twintig stokslagen, als hij het uithoudt geef je hem morgenochtend papier zodat hij voor mijn goedkeuring van 's avonds zijn project op papier heeft staan.'

Mitjoekov werd week en trok wit weg, viel op zijn knieën. Orlov greep hem bij de schouders en sleepte hem naar een hoek van de kamer naar een geheime deur. Peter lachte vrolijk, begeleidde hen naar de deur met zijn handen op de rug. Poloebojarinov bracht opnieuw wodka, de heerser dronk het uit. Hij ging aan de tafel zitten en las. De kaarsen brandden mat, walmden. Midden op de bevuilde tafel, waarop schillen, kaarten, papieren, as, augurkenrestjes rondslingerden, lag naast het ingelegde schaakbord de eeltige hand van Peter, met nagels als van een hoefdier.

Peter zat in de schaduw. Weldra kwam Orlov, die rapporteerde: 'Die Mitjoekov ligt te kotsen, uwe hoogheid.'

Peter gaf geen antwoord. Orlov keek aandachtig. De heerser liet zijn harige vrouwengezicht tegen de rugleuning van de stoel rusten, de halfgeopende ogen keken glazig, -de heerser sliep. Hij begon te reutelen met een zacht vrouwengefluit. Orlov ging in de houding staan en sliep staande in. De stilte zette in, de heerser snurkte.

Precies onder de werkkamer van de heerser in de kelder lag Mitjoekov krampachtig te kotsen.

De bleke, ziekelijke, lege ochtend brak aan, - leeg als de herfst. In de Zomertuin op het Peroezina-Admiraliteits-eiland was het feest. De heerser was vanaf 's morgens dronken. De heerser had bevolen bij de poort een wachter neer te zetten en niemand voor middernacht uit de tuin te laten. De tuin, die naar buitenlands voorbeeld was aangelegd, met schrale boompjes, met paviljoenen naar de Neva, met fonteinen, met jagershuisjes met puntdaken, geverfd en met dakpannen, net als de Hollandse huisjes. De grijze, koude, lege dag brak aan. Het traktement was onder de blote hemel gepland. De heerser was de maarschalk. Door de laantjes liepen gardisten met tobbes vol slechte wodka en geverfde eieren, met een keizerlijk cadeau, ze trakteerden op een pollepel wodka. De mannen hadden plaatsgenomen aan lange, smalle tafels - in het centrale paviljoen, de dames apart - bij de fontein, achter de Beeldenlaan. De heerser at en dronk staand, goot in de hoedanigheid van maarschalk de restjes van borden op het hoofd van de domme vorstin Golitsyna. Iedereen raakte al snel beschonken. Op de vrouwenafdeling bleven ze met drinken niet achter en weldra klonk daar gegil: het was de keizerin in een aanval van tederheid (was het tederheid? of was het afgunst?) die de nieuwe beschermelinge van de heerser, de hofmeid Roemjantseva kietelde; deze sloeg wild om zich heen, krijste, de anderen lachten luid. Het waren vrouwen in slechtzittende, dure, zelfgemaakte jurken, die noch op de Russiche leken, noch op de buitenlandse, behalve dan misschien op de kostuums van de rijk geworden Hollandse burgermannen, van matrozenvrouwen die vrolijk op stap gingen zonder hun mannen. De kapsels van de vrouwen waren lichtelijk in de war geraakt, de corpulente gezichten zweetten en de jurken trokken aan alle kanten van de verzadigde, dikke lijven. Ze begonnen schreeuwerig en kakofonisch een tafellied te zingen, zoals er gezongen wordt bij het snijden van de kool. De heerser raakte langzaam dronken en beneveld, hij merkte dat de oude vorst Troebetskoj, aanhanger van vroegere tijden, stiekem een tweede portie nagerecht nam, - hij begon te schreeuwen, riep de gardisten erbij, opende met geweld de mond van de oude en propte hem - in een vlaag van verstandsverbijstering - net zo lang vol met gelei tot de ogen van de oude begonnen te rollen. Er weerklonk dansmuziek, de officieren stortten zich in draf op de dameshelft, de vrouwen begonnen te krijsen, dromden samen, de mannen begonnen te spelen, duwden, graaiden - dronken - naar borsten en stampten dronken op de plaats de menuet. Jaguzjinski, een Franse cavalier, kreeg ruzie met zijn nieuwe vrouw. Sommige van de ouderen sliepen al, waren onder de tafel verdwenen. De popes, stinkend naar ingelegde kool, dronken rustig de restjes op. De nieuwe vorst-pope Boetoerlin zegende in het kleine paviljoen met de adelaar en met zijn Jids17 geslagen kruis. De heerser becommandeerde de lakeien, maakte het buffet met verfrissingen klaar en tobbes met water om de lavelozen mee te overgieten. Zijn nieuwe jas met hoornen knopen zat al weer vol vieze vlekken en was besmeurd met zand. Peter liep op de vorst-pope toe, dronk een 'grote adelaar'18 leeg, liep door naar de dansvloer, keek wazig om zich heen en fronste zijn wenkbrauwen, hij had Roemjantseva in het oog gekregen en op zijn lippen verscheen een vluchtige glimlach, de ogen met de neerhangende leden keken wild, - hij rende naar Roemjantseva, greep haar beet, tilde haar op en gooide onder het rennen haar rok omhoog, trok haar het ondergoed van het lijf en rende richting het jagershuisje, voer met het bootje over en schreeuwde naar de keizerin: 'Katka! Stom wijf! Exempel! We bevelen je silence te houden'.

Roemjantseva kwam na enkele minuten naar buiten, rood en gehavend, haar jurk fatsoenerend; ze leek wel een vertrapte kip. De keizerin kwam op haar toegelopen en samen begonnen ze te fluisteren.

De heerser ontbood Tolstoj bij zich op het meer. Hij zat op tafel en had zijn dunne, in kousen gestoken benen op de divan gezet, droeg geen jas en glimlachte wazig. Tolstoj stond bij de deur en keek voorzichtig met zijn schele onbeweeglijke ogen om zich heen.

'Petka. Uwe doorluchtigheid ... 't Is waanzin! .. Iedereen weet dat Ivasjka Moesin Poesjkin de zoon is van mijne edele vader. Mijn vader wil het maar niet erkennen, - dat zegt Tichon Stresjnev, of die doktoor. Aangezien jij, uwe doorluchtigheid, het hoofd bent van het Bureau Geheime Zaken, dien je dit onverwijld uit te gaan zoeken, volledig, zonder onvolkomenheden.'

'Komt voor mekaar, vadertje.'

'Rund! Het is niet vadertje, maar Imperator ... Is dat begrepen? Aangezien u geen andere zaken hebt, behoeft u thans slechts één onzorgvuldigheid te begaan en u zult niet aan het goddelijke, en vervolgens evenmin aan het aardse gerecht ontkomen ...

Wacht. Op het Fomin-eiland was een raskolnik opgepakt die een zondvloed en mijn vervanging voorspelde. Waar is die raskolnik?'

'Ter dood gebracht, uwe hoogheid.'

'In wiens opdracht? Wat was de reden? Wanneer voorspelde hij die zondvloed?!!'

'Dat heeft hij niet gezegd, uwe hoogheid. Gardeofficier Zotov was er bij, hij was verontwaardigd door zijn woorden. Het geweer. .. ' - De onbeweeglijke ogen van Tolstoj bewogen schichtig.

Peter stond op, schopte zijn krampachtig gespannen rechterbeen naar achteren, zijn gezicht vertrok, zijn kin draaide naar zijn schouder, zijn ogen keken wild, hulpeloos en gekweld.

'In wiens opdracht? wat was de reden? - is dit muiterij? .. - Tolstoj vierendelen! Zotov op de pijnbank! .. '

Tolstoj glipte snel de deur uit, zag het bootje niet', stortte in het water en schreeuwde naar de lmperatrice:

'Moedertje, hij is dol' . .

Jekatherina voer naar Peter. Peter stond wild met zijn armen te zwaaien, zijn kin krampachtig naar links gebogen, rustend op de schouder, zijn ogen waren wild en hulpeloos als die van een kind. Alleen Jekatherina kon hem op momenten als deze kalmeren. Ze nam het hoofd van Peter in haar beide handen, drukte hem tegen haar borst, krabde zachtjes achter zijn oren. Ze ging zitten, nam plaats naast de heerser, liet zijn hoofd op haar rijkelijke schoot rusten, krabde. De heerser sliep in als een kind.

Op de verlaten, zich wijd uitstrekkende en koude Neva, voeren matrozen op kleine jollen. Zachtjes werden de schaarse torenklokken gebeiaard. Op het VasiljevVisari- eiland, op de landtong, waar schaarse sparren prijkten, maakten werklieden, jonge knullen en meiden een rondedans. Het begon te regenen. De hoogwaardigheidsbekleders verscholen zich in de paviljoens en priëlen, want bij de poort stond een wachter die de opdracht had gekregen niemand van het traktement voor middernacht door te laten. De Neva zette zijn borstels op, er waaide een koude, vochtige wind. Het was een grijze, natte, moerassige Sint-Petersburgse Paasdag.



HOOFDSTUK 519



Het witte, van kalksteen gebouwde kerkje stond op een heuvel, boven de Oka, erachter lagen bossen, weides, vlaktes. De mica-ramen keken op de aarde, vanaf de muren staarden donkere heiligen. Zotov was al heel lang niet meer in een kerk geweest, in Sint-Petersburg werd een kerkdienst als vertier beschouwd. Hij stond roerloos met zijn kaars. Haveloze kereltjes waren overijverig aan het bidden. De kaarsen brandden mat onder de gewelven, de dienst duurde lang. Ze kwamen de kerk pas uit toen het al schemerde, de satijnblauwe hemel was bezaaid met heldere sterren. In de wei bij de rivier brulde een berin, kieviten riepen naar elkaar, in de verte klonk het gekwetter van een kwartel.

In de hut van de priester waren de muren afgesmeerd met leem, er brandde een flambouw, de priester bracht honing, donker brood en bronwater. Hij ging er tegenover zitten, streek zijn baard glad, - Zotov merkte dat het gezicht van de priester er vermoeid uitzag, de priester was groot, niet meer zo jong, en had een strenge, rustige houding. Yiljasjev droeg een lange jas en een baard en was in de schaduw bij de kachel gaan staan.

'Wat brengt u allemaal. .. ' - zei de priester, 'uit Sankt-Peterburg, thee, en heel veel nieuws ... '

Zotov zette zijn bajonet in de hoek, maakte een buiging, ging zitten en begon te praten.

Het gesprek duurde niet lang.

'Na mijn vertrek uit het Paradijs was ik vólkornen verbijsterd door de armoede onder het volk, want overal was gekreun, gekrijs, omkoping en bandeloosheid.' 'Zo-zo', zeiden de priester en Viljasjev tegelijk.

Zijne hoogheid de heerser wordt keizer genoemd. In Sankt-Peterburg worden Victoriaanse feesten gehouden. De Poolse landadel heeft geen enkele pouvoit en, de consilies zijn slechts vertoningen. Zijne hoogheid bestuurt het land volgens de grillen van zijn humeur...

'Zo-zo ... Wat een duistere praat, heer ... Zo-zo', de priester zweeg, trok zijn donkere toog en het kruis op zijn borst recht.

'Proef wat van deze honing ... Maar is het waar wat ze zeggen, dat de heerser zich net zo zonderling gedraagt als een jurodivyj, - dat hij een belachelijke stomdronken kerk aanbidt met een kruis van hout, dat net zo geslagen is als bij de Jidden. Is het waar dat de heerser met die hoer van Mensjikov is getrouwd en dat hij een harem heeft, zoals de Turken? .. Weet je dat de soldaten hier, al dat ingekwartierde volk, de boeren, - iedereen met riemen hebben afgeranseld, voor een losbandig wijf ... Je moest eens weten! Wacht. Weetje wat ze in de liedjes zingen, - "het zijn geen twee wilde dieren die samen zijn gekomen", - zingt het volk - "het zijn de waarheid en de leugen die met elkaar zijn gebotst, die onderling slaags zijn geraakt ... De leugen is de waarheid de baas geworden. De waarheid is naar de hemel gegaan, en ... - en de leugen zwerft hier rond met zijn Duitse smoelwerk ... " Ja!! Weetje, wij hebben geen tsaar, maar de Antichrist zelf', -de epilepticus rolt met zijn hoofd ... 'Belastingen op badhuizen, hutten, doodskisten, hamen"!'

'De belediging aan te moeten horen dat mijn heerser...' zei Zotov onzeker.

De priester onderbrak hem, stond op, pakte met zijn linkerhand het kruis en hief zijn rechter.

'Luister. Mijn vader is naar die moerassenstad gegaan om de waarheid te zoeken, heb je niet gehoord van Tichon Startsev? - mijn vader... '

'De belediging aan te moeten horen dat mijn heerser,' sprak Zotov dreigend en - begon te blozen, hardnekkig en hoogrood; zijn bolle gezichten zijn geschoren bovenlip bedekten zich met zweet. Hij stond op, balde zijn vuisten. - 'De belediging aan te moeten horen ... '

'Tichon Startsev ... Startsev - weetje niets? .. Of- zo de herder doolt, dolen zijn schapen?...

'Dolen zijn schapen?' herhaalde Viljasjev.

Gardeofficier Zotov verborg zijn vuisten achter zijn rug, stoof naar de deur, greep zijn bajonet en liep haastig naar buiten, waarbij hij zijn hoofd tegen de deurpost stootte. Achter hem werd geroepen: 'Dolen zijn schapen, - hè?!'

Boven de horizon flikkerde de rode, treurige schijf van de maan, er was slechts stilte en schemer. Onder aan de heuvel bij de Oka brulde een berin. Zotov klopte zijn pijp uit, sloeg vuur. Verward, denkend aan zijn eigen vader (belachelijke, stomdronken kerk ... ), aan Tichon Startsev - ook een vader, aan Peter, aan Rusland, - begreep hij, dat hij, wat hij ook in zijn dagboek had geschreven, achter Petersburg stond en achter Peter.

Hij bestelde een wagen.

Boven de aarde, boven de velden, de bossen, de steppes, de uiterwaarden, de rivieren, ontlook de lente, de grote aardse vreugde. De overdadige zon verhief zich rood en vreugdevol. Op deze heldere dag zongen de meisjes lenteliederen. Het ochtendgloren was gehuld in een rode overgooier, als rietstengels in het moeras verbleekte het avondrood. De meisjes zongen:

Ik hul mij in wolken
Omgorde! mij met de rode zonsopgang,
Omlijst mij met heldere manen,
Omring mij met vele sterren,-
Verlicht mij met het mooie zonnetje! ..
Oh, jij donder, knetterende knal, met vuur en vlam!
Jij pijl van de donder, verwarm,
Ons moedertje, Moedertje-Aarde ...

De meisjes zongen toen om vervolgens twee eeuwen hun stem te verliezen.


Kolomna - Nikola-na-Posadjach,
De nederzetting onder Bogorodsk,
Mei 1919
Jamskoje Pole, november 1933



Vertaling Brenda Leensvaart
(met dank aan Elena Judkovskaja)





1 Nikita Zotov ( 1644-1718). O.a. klerk bij de Doema, leermeester van Peter. Vanaf 1710 graaf.
2 Graaf Pjotr Andrejevitsj Tolstoj ( 1645-1729). Vanaf l718 hoofd van Bureau Geheime Zaken.
3 Aleksandr Danilovitsj Mensjikov ( 1673-1729). Politicus en één van Peters naaste medewerkers.
4 De Semjoenovski en Preobrazenski garde-regimenten waren hoog opgeleide, zwaar gedisciplineerde soldaten die de chaotische en opstandige Streltsy aan het begin van Peters bewind moesten vervangen.
5 Aleksej, zoon van Peter en Jevdoksia, Peters eerste vrouw, haatte zijn vader omdat hij zijn moeder naar een klooster had gestuurd omdat ze een complot tegen Peter gesmeed zou hebben. Peter was zich ervan bewust dat hij zijn zoon niet kon vertrouwen en daarom vreesde Aleksej zijn vader. Hij vluchtte naar Europa, maar toen hij in 1718 terugkeerde, liet zijn vader hem alsnog martelen tot de dood er op volgde.
6 De hervormde Russisch-Orthodoxe kerk sloeg het kruis met drie vingers, de Oud-gelovigen met twee.
7 Ulrika Eleonora (Stockholm, 23 januari 1688-24 november 1741), koningin van Zweden van 1718 tot 1720. Regentes tijdens afwezigheid van haar broer Karel XII in 1713/14
8 Saksische diplomaat Franz Lefort ( 1655/56-1699), een vriend en leraar van Peter en onder andere admiraal in zijn vloot.
9 Jevdoksia Fjodorovna Lopoechina, eerste vrouw van Peter. Ze werd naar het klooster verbannen, omdat Peter haar ervan beschuldigde de Streltsy geholpen te hebben tijdens hun opstand in 1698 tegen de Tsaar en zijn hervormingen.
10 Pavel Ivanovitsj Jagoezinski ( 1683-1736), graaf en politicus ten tijde van Peter; Gavriil Ivanovic Golovkin ( 1660-1734), graaf en politicus ten tijde van Peter.
11 Fjodor Matvejevitsj Apraksin ( 1661-1728) graaf en volgeling van Peter.Generaal-admiraal vanaf 1708. Vanaf 1717 voorzitter van het Admiraliteitscollege. Vanaf 1726 lid van de Hoge Geheime Raad.
12 Hier wordt een woord uit het Duits gebruikt, Anstalt, ofwel inrichting, en het geeft aan dat Zotov op het platteland de Westerse beschaving moet gaan verspreiden.
13 Kosjtsjej-Jadoen is een Russische sprookjesfiguur. Het is een mager skelet dat enorme hoeveelheden eten wegstouwt, maar niet dikker wordt.
14 In zijn jeugd heeft men geprobeerd Peter te vermoorden, vandaar zijn angst voor vroeger
en misschien ook zijn achterdocht.
15 Nog voordat Peter tsaar werd en hij zich voornamelijk bezig hield met het vergaren van (technische) kennis op allerlei gebieden, begon hij ook met het in praktijk brengen van de vergaarde kennis door het spelen van oorlogen. Op het Preobrazjenski Meer liet hij door hemzelf gerecruteerde en opgeleide mannen zijn schepen bemannen en tegen elkaar vechten. Sommige van deze spelletjes leken meer op echte oorlog dan op een oefening.
16 Fjodor Joerjevitsj Romodanovski (1640-1717). Russische vorst en politicus ten tijde van Peter. Regeerde het land bij afwezigheid van Peter.
17 De verteller gebruikt de aanduiding 'Jiddisch' als een scheldwoord om te laten zien dat de nieuwe Russisch-Orthodoxe kerk onzuiver is, doorspekt met vreemde invloeden.
18Grote beker in de vorm van een adelaar waaruit in de kerk wijn gedronken werd.
19Niet in alle uitgaven van het verhaal is het vijfde hoofdstuk aanwezig, ook niet in de eerste uitgave van 1922 (Povest' Peterboergskaja ili Svjatoj Kamen' Gorod). Ook op andere plaatsen in de tekst komen variaties voor. Er is voor deze versie gekozen uit het driedelig verzameld werk van Pi In jak uit 1991, omdat het de enige versie was waarbij achterin een verantwoording te vinden was (B. Pilnjak. Sotsjinenija vtrjoch tomach. Moskva. 1991. T. l. p. 424-446).



<   

TSL 23

   >