Niet verachten, niet als honden beschouwen,
Eerder liefde, als eigen kinderen.
Simeon Polotski
Rusland, arm Rusland,
Voor mij zijn je grijze hutten,
Je liederen van de wind-
Als tranen van de eerste liefde.
Laat haar bedriegen en misleiden.
Je zult niet verloren gaan of verdwijnen.
A.Blok
'Aangezien er in een staat, zoals de Fransen leren, harmonie moet heersen tussen
alle elementen, niet louter de fysieke, maar ook de geestelijke, ben ik van mening
dat Zijne Hoogheid Heerser Peter Aleksejevitsj de Russische staat niets dan verval
heeft toegebracht, want besturen, dat wil zeggen een beleid voeren, is geen onbezonnenheid.
Ik ben meerdere malen in Venetië, Parijs en de Lage Landen geweest,
maar de gedachte aan mijn Moederland laat me niet met rust.
Haar geschiedenis is duister en alhoewel de lijfeigenen en ander laag volk in hun
prehistorische toestand zijn blijven steken, de Poolse grondbezitters hebben dan zogenaamd
gestudeerd aan de Académie de Science; hebben Reglementen en onderricht
gehad in diverse nijverheden - maar het zijn niets anders dan rokkenjagers en
dwepers, haantjes en onbetrouwbare lieden, vechtjassen en dieven, en staatskasrovers,
want hun geweten is verzopen en hun vaders principes zijn vergeten. Als jonge
knaap ben ik van mijn moeders borst gerukt, heb een artillerie-opleiding gekregen
in het buitenland, heb van jongsaf aan geleerd veel te drinken, en tegen de tijd
dat ik volwassen was, kende ik louter leed, ongeloof en bedrog. Onze staat Rusland
verkeert in een toestand van honger en dood, van opstanden en duistere tijden.'
Dit schreef gardeofficier Zotov in zijn dagboek, terwijl hij zijn dienst in de
Admiraliteitsvesting uitzat, in het kantoor van het Admiraliteitscollege. De stenen,
halfduistere kamer met zijn gewelfde plafonds was aan alle kanten ondergespuugd
en berocheld. Achter de lage, al stoffig geworden raampjes waren op de binnenplaats
bast, schors, stukken touw en in blokken gezaagd hout in hopen opgestapeld.
Links brandde het smidsvuur. Vanaf het stenen bolwerk liep een bloembed. Over
de nog niet voltooide bastions liepen wachtposten. Aan de Neva, op een dok, stond
het skelet van een fregat dat deed denken aan het geraamte van de opgezette mammoet
die kortgeleden naar de Kunstkamer was gebracht. Rondom de bastions en bij
het fregat verdrongen zich werklieden, die vanuit heel Rusland hiernaartoe waren
gejaagd; mensen uit Tver, Vologda en Astrachan, Kalmukken, Tataren en
Oekraïeners in gescheurde jekkers, op bastschoenen, sommigen ook zonder bastschoenen.
De sneeuw was vies en geslonken. De wind waaide van zee, bracht dooi,
's nachts bewogen de ijsschotsen op de Neva, grijze wolken bewogen ongehaast
voort, -de maartdag leek op oktober. Aan de andere kant van de rivier prijkten eenzaam
de nog niet omgezaagde sparren, net als op een hakplaats in het bos. Op het
Vasiljev-Visari-eiland dromde het dichte sparrenbós samen en tekende zich als een
zaag tegen de grijze hemel af .Boven het hoofd, in de spits van het Admiraliteitsgebouw,
sloeg het klokkenspel zeven en onmiddellijk daarna klonk het knarsen
van de kettingen van de ophaalpoort. Een soldaat kwam binnen en zette een mat
brandende olielamp op de tafel. Aan het slaan van het klokkenspel, het knarsen van
de poort, de pas van de soldaat en aan de wijze waarop de standaard werd geheven,
had gardeofficier Zotov leren bepalen in welke stemming de heerser was: hij was
in dienst van de heerser. En altijd wanneer Zotov aan Peter dacht, werd zijn hele
wezen vervuld met droefenis en pijn: dan moest hij denken aan die grijze januaridag,
toen zijn vader, vorst-pope Nikita Zotov1, een vierentachtigjarige grijsaard op
bevel van de heerser in de echt werd verbonden door de negentigjarige pope met
het zestigjarige oudje Pasjkova. De processie, waar, middels een oekaze, opdracht
toe was gegeven begon bij het Winterpaleis. Voor de slede van de 'jongelui' waren
vier beren ingespannen, aan de bok was een rendier gebonden. Aan het hoofd
van de processie liep de beul, keizer Romodanovski, die 'dag en nacht dronken'
was. Alle ministers, aristocraten en het hele diplomatieke corps - iedereen was aanwezig
bij deze officiële spotternij. De beren, die geslagen werden, brulden wild. De
vorst-pope was gehuld in een priestergewaad, halfontbloot en rillend in de vrieskou,
en trok het ene gekke gezicht na het andere om de heerser te plezieren.
Vanaf de kust, vanachter de Malaja Neva, vanuit de bossen kwamen regelmatig troepen
wolven naar Sint-Petersburg, verscheurden er mens en vee. De overstroming had
een troep naar het Mistyla-Elagin-eiland verjaagd. Dit was aan de heerser gerapporteerd
en Peter ging 'deze rariteiten' vangen voor de Kunstkamer en joeg hiervoor een
honderdtal arme lieden met zich mee. Het was een troebele en natte dag.
Op het Kajvisari-Fomin-eiland, achter het kroonwerk bij de Tataarse nederzetting,
waar op het zand de treurige nomadententen stonden van Kirgiezen en Kalmukken,
van waanzinnige wildemannen die vanuit het stroomgebied van de Wolga hierheen
verjaagd waren, verscheen bij de oude wilgen een man. Hij was blootvoets en met
een ontbloot hoofd, had een grijze baard tot aan zijn middel, een droog en streng gezicht
en droeg een monnikenhabijt. De oude spraR: over de heerser, hij zei dat tsaar
Peter de Antichrist was, dat hij het hele volk zou bestempelen 'en aan hen die niet bestempeld
zouden worden, zou hij geen brood geven'. Hij zei dat de Neva zich terug
zou trekken, dat zich een wijde afgrond zou openen die de door het volk vervloekte
stad mee naar beneden zou nemen. Hij toonde de Kalmukken een belastingpenning
voor het recht op het dragen van een baard, waarin het tweekoppige Russische wapen,
een neus met een snor en de volgende inscriptie was geslagen: 'schuld voldaan'.
Op de oude man en de menigte stortten zich Semjonovski-soldaten4 met stokken. De
oude verborg zich achter de nomadententen. Ze probeerden hem te vangen. Peter, die
terugkwam van het wolven jagen nam deel aan de nieuwe jacht, gaf de bevelen. De
oude man werd weldra gevonden achter de wal van het kroonwerk, tegen de avond
was hij naar de folterkamer van het Admiraliteitsgebouw gebracht. In 1720, na de
wurging van de tsarenzoon Aleksej5 in de Aleksej-ravelijn van de Peter-en Paul vesting
werd de oekaze uitgevaardigd die bepaalde dat - 'ten bate van het onderzoek van allerlei
zaken in de Admiraliteitsvesting een folterkamer moet worden gemaakt'. Onder
de vestingswal, onder de grond, wachtte graaf Tolstoj in het kantoor van de folterkamer
de oude man op. De olielamp, die gevuld was met hennepolie, brandde mat, de
kamer was leeg, had geen ramen en een gewelfd bakstenen plafond. Tolstoj ging aan
de tafel zitten en spreidde zijn benen, trommelde met zijn smalle vingers op de tafel,
keek lang en strak met zijn onbeweeglijke ogen en zweeg. De oude man stond rechtop
voor hem, roerloos. De graaf rook naar wodka, de oude man naar ui en rammenas.
'Naam? Waar vandaan?' vroeg Tolstoj.
'Ik ben Tichon gedoopt. Van de Belokolodeskgemeenschap, van de Kolomna
Volostj.'
'Ben je soms voor het driemaal halleluja zingen en het kruisslaan met twee vingers?6
De oude zweeg.
'Daar ben ik ook voor, ja.'
'Kom hier, eikel.'
De oude kwam naderbij, de graaf schopte hem met zijn rijlaars van onder in de
buik.
'Vertel wat je te zeggen hebt. Vertel op, wanneer voorspel je de overstroming?
Welke krachten heb je in de medaille gevonden? Woord en zaak aan de heerser.'
'Wanneer de overstroming komt, weet alleen Jehova. Dat kan ik nog niet voorspellen.'
'Spreek je oratio!'
Beiden zwegen lang. Toen begon de oude te spreken.
'Graavv! .. moet u luisteren, - in al het verstandige zit een logica, maar niet in het
in verval raken. Wat is er van ons land geworden? - gekreun, gekrijs en wereldlijk
gehuil. Het is een groot circus. Het hele volk loopt in z'n nakie, het geweten ligt in
het water, de waarheid is verborgen in een bordeel, Och Rusland! Wat een kermis! ..
Mijn zoon is een oude man geworden, er is aldoor oorlog, de Duitsers hebben de
overhand gekregen. De tsaar loopt met een pijp tussen de tanden, als een zeematroos,
gekleed als een Duutser, dronken als een wilde, klaagt ach en wee, vloekt als
een Tataar-de tsaar! .. Graavv! .. begrijp één ding: onze tsaar is een omgewisselde,,
een Duutser,-toen hij de zee is overgestoken met zijn kameraden en in hetStockholse
rijk was aangekomen, is hij naar die Stockholse tsarina-meid gegaan en deze meid,
Ulrika7 werd ineens, alsof het haar naamfeest was, vorstin en vrouwe genoemd:
"Alstublieft mevrouw, laat u hem om die en die dag vrij, vorstin". En die sloeriemeid
zei: "Gaat u maar kijken, indien hij nog in leven is, laat ik hem er voor u uit".
En ze zeiden, nadat ze gekeken hadden: "hij is verzwakt, vrouwe". "Indien hij zo
verzwakt is, gooit u hem maar op de mestvaalt". En Aleksasjka Mensjikov, de stalknecht,
een christenprediker en die Lefort-Duitser8 pakten hem ogenblikkelijk op,
gooiden hem in een vat met teer en rolden hem in zee.
En toen een schuttersvoorman dat zag, toen werd hun nieuwe roekeloze vriend, de
weerwolf-heerser ook nog eens witheet op de schutters. Hij stuurde Avdotja
Fjodorovna9 naar het klooster, greep die hoer van een Mons mee, - een wereldlijke
nachtmerrie! .. Graavv! .. Het is allemaal gedaan voor de grap! .. voor de grap, om
te spotten .. Een circus' Open uwe ogen! .. Graavv! .. '
De olielamp brandde mat en walmde. De muren en het plafond waren vochtig en
vol pissebedden, de vochtigheid was drukkend. Tolstoj zat roerloos, keek zonder
met zijn troebele ogen te knipperen. De oude praatte, bang om te stoppen, bang om
te zwijgen. Zijn gezicht was bleek, de olielamp flikkerde.
'Kom hier, eikel. Je achternaam? Je bent niet stupide.'
'Startsev heet ik. Ik heb drie zonen .. .'
'Wanneer voorspel je de overstroming"!'
'Wanneer de overstroming komt, weet alleen God, maar dat hij komt is zeker.'
'Kom hier eikel! Zie je die pijnbank? . .'
Er ging een klein ijzeren deurtje open, garde-officier Zotov kwam binnen.
Schommelend liep hij naar een kruk, plofte neer, legde zijn hoofd op de tafel, hikte,
haalde uit zijn rijlaars een flesje wodka en begon te giechelen.
'Wat?' - vroeg Tolstoj.
'Vandaag zijn in de senaat, tijdens de vergadering van de raad Jagoezjinski en
Skornjakov met elkaar in de clinch geraakt, en de doorluchtige Aleksasjka
Mensjikov heeft zich hierin gemengd. Jaguzjinskij sleurde Skornjakov aan zijn haren
mee en Sjafyrov, Golovkin10 en zijne doorluchtigheid werden voor dieven uitgescholden!
Een kabaal! Toestanden! Mensjikov rende naar de keizerin om zijn beklag
te doen, op de ouderwetse manier. Iedereen was ontzettend luidruchtig na het
traktement. Bij dit alles was de meesterspion Mjakanin aanwezig en die rapporteerde
het aan de heerser. De heerser zei tegen Jekatherina Aleksejevna: "Mensjikov
is onwettig verwekt, zijn moeder heeft hem in zonde gebaard en zijn lijf zal door
schurkerij sterven, maar als.hij zijn leven niet betert, zal hij het zonder hoofd moeten
stellen". De herrie is ontstaan op het traktement. Aleksasja huilt en snottert nu
aan de voeten van de tsarina.'
Zotov begon weer te lachen, rolde dronken met zijn hoofd over de tafel.
'Oelewapper!' -zei Tolstoj. 'Zie je dit monster hier dan niet staan, met het woord
van de heerser!'
Het dronken, rode gezicht van Zotov verbleekte en vertrok en wég waren zijn vrolijkheid
en dronkemanspret. Zotov stond op, keek naar Tolstoj. Tolstoj glimlachte
laf.
'Toe maar, uwe edelgeborene.
Uwe doorluchtigheid! . .', Zotovs stem trilde.
Tolstoj liep lafhartig naar de deur, trok aan het koord van de bel - in de kelder begon
de bel dof te rinkelen. Een soldaat rende weg.
'Geweer!' schreeuwde Tolstoj en wendde zich tot de oude.
'Kom hier, eikel! Wanneer ... '
Hij werd onderbroken door Zotov.
'Lopen, als je dat gezegd wordt!' - schreeuwde hij schel, gaf de oude man een
klap in het gezicht; de geschoren kin van Zotov vertrok in een grimas.
Een soldaat kwam binnengerend met een geweer en ging in de houding staan.
Plotseling viel de oude op zijn knieën, kroop naar de voeten van Tolstoj, begon als
een hond te janken en te huilen. De olielamp walmde donker en stinkend.
'Mijn jongen, graavv '·· Heb meelij, niet schieten, niet schieten, mijn bestel . .'
Tolstoj wendde zich af, kneep zijn ogen samen en gaf het commando:
'Vuur!'
De oude krijste, kroop in een hoek, het geweer ketste in eerste instantie, vervolgens
donderde het als een kanon, er stroomde rook, de olielamp doofde en de oude verstomde.
De soldaat sloeg haastig vuur. Het achterhoofd en een oor van de oude man
waren stukgeschoten, zijn benen trokken. De graaf opende laf zijn ogen en zei kalm:
'Hang die oude op het Fomin-eiland op, achter het kroonwerk bij de Tataarse nederzetting aan de wilg, daar waar hij ook verschenen is, om een voorbeeld te stellen.'
Toen Tolstoj en Zotov uit de gevangenis liepen en achter hen de brug werd opgehaald,
zei Tolstoj fluisterend:
'Op het Bureau Geheime Zaken is een brief van generaal-admiraal Apraksin11 ontdekt,
hij schrijft: "Waarlijk, op alle vlakken zwerven we als blinden en weten niet wat
te doen. Op alle gebieden heerst grote verwarring en waarheen te vluchten en wat in
de toekomst te doen, weten we niet. Alles blijft stil staan". Oproer en muiterij.'
Boven Sint-Petersburg hing een mist, dik als pudding. Aan de andere kant van de
rivier, hoogstwaarschijnlijk in het Astoria, dreunde een orkest. Zijn huis bereikte
Zotov niet, hij verdwaalde, kroop in een of andere takkenhut en overnachtte daar.
Hij was vervuld van droefenis en pijn.
's Morgens ontving garde-officier Zotov het bevel om als commissaris naar de
provincie Moskou te vertrekken, naar het Kolomna-district, 'teneinde de goede anstalt12
in te voeren'. Zotov was drie dagen lang dronken en vertrok vervolgens per
postkoets met het epistel van de heerser: de kwestie 'paardenwissels' werd niet in
aanmerking genomen wanneer men in opdracht van de vorst reed.
Onmiddellijk buiten Sint-Petersburg, toen hij ongeveer tachtig werst gereden had
en terwijl hij bij Tosna met de veerboot de rivier overstak, voelde garde-oberofficier
dat hij in het echte, oorspronkelijke, oude Rusland was, dat in Rusland het Grote
Vasten broeide en boven Rusland de Russische overvloedige lente.
De route van Sint-Petersburg tot aan de Tosna deed denken aan een oorlogsweg:
overal lagen skeletten van mensen en paarden, gebroken wagens, gekapt hout. Op
de Tosna spraken de veermannen over rovers die hen met regelmaat overvielen, -
Zotov kon niet uitmaken of het nu simpelweg om rovers ging of om de soldaten van
de tsaar. Aan de andere kant van de Tosna, in de buurt van een kroeg, hingen dwangarbeiders
en werklui rond in het veld, in de blubber: hier werden ze geschoren, zodat
ze niet met een baard het pad van de heerser zouden kruisen. De zonsondergang
was purper, de lentewind streelde zachtjes, de zwangere aarde zwelde rijkelijk op.
In de kroeg werd mager vlees geserveerd. Aan de andere kant van de rivier luidde
de Grote Vasten klok. Achter een geopend raam zong iemand treurig:
En Peter nam als een bijldrager,
Van de vorsten ieder honderd roebel,
Van de bojaren ieder vijftig roebel,
Van de boeren ieder vijf roebel,
Van wie geen geld heeft
Neemt hij een kind,
Van wie geen kind heeft,
Neemt hij zijn vrouw!
Van wie geen vrouw heeft
Die neemt hij zelf met hoofd en al! ..
De avond viel zacht en helder. Boven de rivier vlogen spreeuwen, badend in de zachte
avondstralen. Boven de aarde broeide de lente, broeide het grote Vasten en Zotov
voelde scherp aan dat er in Sint-Petersburg achter de liederlijkheid, diefstal, oplichterij
en wreedheid, achter de koorts en de nevels tenminste nog een plan schuilging om
op een Europese grootmacht te lijken, ook al was dit dan een dom plan; terwijl buiten
Sint-Petersburg, in het reusachtige Rusland, alleen de rovernij, slavernij, wanorde en
willekeur bestonden. Het plaatselijk bestuur dat meerdere malen was vervangen, belastingen,
beslagleggingen, inkwartiering van de regimenten in verschillende dorpen,
heffingen in natura, recrutering, militaire dienst, - alles verwarde, vertroebelde en benevelde
het gezonde verstand. Commissarissen van de Zemstvo en uit het leger, landraden,
landrechters, kandidatoren, proviandmeesters, goeverneurs en legerleiders snelden
door hun districten en provincies terwijl ze liun drie- of zesspan, dit afhankelijk
van hun rang en stand, voortjoegen, ze legden straffen op, sloegen, gaven de strop, de
geschorenen, schaamtelozer dan de Tataarse baskaken, vuilbekten ladderzat om en
met iedereen. De boeren vreesden deze nieuwe geschoren bureaucraten die altijd dronken
waren en een mengelmoes van Russisch en Duits spraken als de pest. Ondertussen
groeide een nieuwe generatie op en iedereen wist dat Rusland nog altijd vocht, met de
Turken, de Zweden, de Perzen, met zichzelf: - met de Don, Astrachan, het
Wolgagebied. Recrutering na recrutering volgde, belasting na belasting. De klokken
werden van de kerk gehaald, er werd belasting geheven op hamen, badhuizen, schepen,
doodskisten, zielen. Er waren tekorten, er was een tekort aan handen, er was honger,
de soldatenvrouwen leidden een losbandig leven, - de soldaten, gevlucht, keerden
naar huis terug, geïnfecteerd met syfilis, dronken, gekweld, verbitterd, leefden als
rovers in de bossen. Het oude canonieke, verstandige Rusland met haar riten, bilynen,
liederen en kloosters leek voor twee eeuwen in zichzelf te keren, zich te verstoppen
en verschuilen. Ergens in een dorp, al voorbij de Msta, in Valdaj, wierp een oud mens
zich voor de wagen, begon buiten zinnen te gillen en te weeklagen:
'Heb meelij, want ik ben zo misselijk!
Als ik dat scherpe scheermes had
Zou ik die misdadige duivel
Mijn zoonlief niet laten beledigen! ..
Ik zou de borst van die Antichrist doorboren
En ik zou zijn hart en lever er uit halen
Zijn hart zou ik in kleine stukjes fileren
Ik zou het in de trog aan de varkens gooien
En ook de lever aan de varkens trakteren!'
'Wat gil je nou, harige heks?!' - bits te Zotov. Het mens gooide zich voor de wielen
en krijste:
'Doorklief mijn borst, steek mijn ogen uit- maar geef me mijn jongen terug. Moge
mijn woord hoger dan een berg, zwaarder dan goud, sterker dan Alatyr-steen zijn.
Verschrikkelijke duivel, stormachtige wervelwind, eenogige bostrol, boze huisgeest,
profetische raaf, kraaieheks, Kosjtsjej-Jadoen13 - wrede Antichrist Peter!!! Je stervensuur
nadert. .. '
Het dorp lag op de helling van een heuvel, er groeiden ahorns, de hutten hadden rieten daken en lagen somber en blind in de zon te warmen. Het was middag en de lentehitte
zinderde. De leeuweriken zongen. Het was lente, de roeken krasten, 's avonds
tokkelden de kwartels in het bos, de uilen gilden, oehoes riepen, vrije winden woeien,
de rivieren vulden zich, boeren verzamelden de eggen en ploegen, meisjes zongen
op de glooiende helling. Het mens gilde nog lang, totdat het dorp uit het zicht was verdwenen
en op de heuvel het witte, vijfkoppige klooster verrees. Rondom onder de hemel
strekten zich de bossen, velden en vlaktes uit.
Gardeofficier Zotov kwam in de Goede Week in het Kolomna district voorbij
Moskou aangegaloppeerd en hij ging direct op pad door het gouvernement. Op Witte
Donderdag kwam hij tegen de avond aan bij het plaatselijke soldatenkwartier van de
kerkgemeente Belye Kamni. Waarschijnlijk waren de boeren en soldaten gewaarschuwd,
want de soldaten en de pope onthaalden hem gehavend en ongeschoren met
tromgeroffel en brachten rapport uit, de zeer bange boeren ontvingen hem met brood
en zout en diepe buigingen. Garde-officier Zotöv hield halt bij het gevang, om de goede
'anstalt in te voeren', maar de priester en de plaatselijke edelman Yiljasjov kwamen
op hem toegelopen en vroegen hem naar de nachtwake te komen om vervolgens
bij de priester het avondmaal te delen.
Een man wiens vreugde in zijn handelingen lag. Een man met geniale capaciteiten.
Een abnormaal mens, altijd dronken, een syfilislijder, een zenuwzieke die leed aan
psychastenische toevallen van angst en razernij, die met eigen handen zijn zoon
heeft gewurgd. Een monarch die zich nooit kon beheersen, die niet begreep dat je
jezelf in bedwang moet houden, een despoot. Een man die absoluut geen verantwoordelijkheidsgevoel
had, die alles verachtte, die tot het einde van zijn leven niets
begreep van historische logica, noch van de fysiologie van het plattelandsleven. Een
maniak. Een lafaard. Hij was bang voor de jeugd14, haatte vroeger, nam blind al het
nieuwe aan, leefde met buitenlanders die zich om hem heen verzamelden om van
hem te profiteren, hij kreeg een kadettenopleiding, beschouwde de gewoontes van
de Hollandse matrozen als ideaal. Een man die tot het einde van zijn dagen een kind
bleef, die het meest van spelletjes hield en die zijn hele leven gespeeld had: oorlogje,
met boten, parades, consilies, illuminaties, Europaatje. Een cynicus die de
mens in zichzelf en in een ander verachtte. Een acteur - een geniaal acteur.
Een keizer die ontzettend van bandeloosheid hield, getrouwd was met een prostituée,
een concubine van Mensjikov, een man met soldatenidealen. Zijn lijf was
enorm, vies, altijd bezweet, log, met dunne zeebenen en aangevreten door de alcohol,
tabak en syfilis. Met de jaren waren de wangen van het ronde, rode vrouwengezicht
gaan zakken, waren de rode lippen slap geworden, waren de (van de syfilis)
rode oogleden neer gaan hangen, ze gingen niet goed dicht; en daar doorheen
keken zijn waanzinnige, dronken, wilde, kinderlijke ogen, van die ogen waarmee
een kind naar een poes kijkt terwijl het haar met een naald prikt, of een gloeiend
stuk ijzer tegen de neus van een slapend varken houdt; het kan niet anders - Peter
besefte niet wat hij deed toen hij zijn zoon wurgde. Dertig jaar heeft hij gevochten
- speelde een waanzinnige oorlog, louter om te oefenen en omdat het voor de vloot te krap werd op de Moskva en het Preobrazjenski Meer15. Hij liep nooit-altijd rende
hij, wild zwaaiend met zijn armen, op zijn kromme dunne benen, met zijn manier
van lopen een Hollandse matroos imiterend. Hij kleedde zich smerig, smakeloos,
hield er niet van zijn ondergoed te verschonen. Hij hield van veel eten en deed
dat met zijn handen - de enorme handen waren vuil en eeltig.
In Sankt-Peterburg, aan de vooravond van Pasen, werd even na drie uur 's nachts
vanaf het Winterpaleis een raket gelanceerd en op dit signaal werden in de Peteren
Paulvesting en het Admiraliteitsgebouw de kanonnen afgeschoten. Op het
Kajvusari-Fomin-eiland, in de kathedraal van de Heilige Drieëenheid werden voor
de metten de klokken geluid, het orgel begon te spelen. De heerser, de majesteitkeizerin,
de ministers en hoogwaardigheids-bekleders vierden Pasen volgens het
reglement in de kathedraal van de Heilige Drieëenheid. Peter ging gekleed in een
zwarte lange jas met hoornen knopen en droeg rijlaarzen, hij zong met zijn ijle bariton
op het hoogkoor.
De metten waren verlaat, omdat de heerser 's avonds was ingedut. Toen ze rond de
kerk gingen met kruizen en kerkvaandels, trok Peter zich terug om het vuurwerk te ,
regelen: chef-vuurwerkmeester Demidov stak de olielampjes op een enorme tweekoppige
adelaar aan en uit de adelaar vloog een raket, deze klapte uiteen op een
leeuw en ontstak die, de leeuw brulde dof en vloog uiteen in stukjes: dit betekende
dat de adelaar- de Russische grootmacht- de leeuw had overwonnen - de Zweedse
koning, de eeuwenoude vijand en met hem zijn leeuwenplannen. De kanonnen werden
afgeschoten. De nacht was donker en windstil, het motregende. Achter het
Kroonwerkplein achter het Gostiny Dvor, in de Tataarse nederzetting, bij de tenten,
bij de wilg met de gehangenen lagen de Kirgiezen en de Kalm ukken van angst
op de grond, verbijsterd door de adelaar en de leeuw. De kanonnen schoten de hele
nacht. Al vanaf middernacht was de standaard geheven. De mannen feliciteerden
elkaar met een driedubbele mondkus, maar de dames moesten met een handkus gefeliciteerd
worden. Onmiddellijk na de liturgie stelden zich voor de kerk paukenisten,
trompettisten, hoboïsten en drummers op, begroetten de heerser en liepen aan
het hoofd van de processie naar de Neva, om met galeien over te steken naar de
Zomertuin op het Peruzina-eiland, waar een feest was gepland. De Neva zwelde op,
er schuimden witte borstels, het water was verlaten, op de schepen brandden matte
lantaarns, de wachtposten floten naar elkaar.
De avond voor de Paasmetten had de heerser doorgebracht op het Italiaanse paleis,
in zijn werkkamer. In de kamer was iets boven hoofdniveau een zeildoek gespannen:
de heerser hield absoluut niet van hoge kamers. Op de tafel voor Peter
brandden kaarsen, het was halfduister, het rook er naar zweet, wodka en vocht. In
de hoeken, op de tafels, in de vensterbanken, onder het stof slingerde allerlei rommel
rond, een globe, een astrolabium, geweren, een modelboot, rijlaarzen, er stond
een schaafbank onder de krullen en een oncomfortabel veldbed. Op een plank waren
in rijen potjes uitgestald met monsters en rariteiten, misvormde mensen en dieren
op sterk water, zorgvuldig door Peter verzameld voor de Kunstkamer, middels de oekaze 'over de afgifte van geboren gedrochten, evenals gevonden ongewone
voorwerpen, aangezien het bekend is dat er zowel bij de mensensoort als bij de wilde
dieren en vogels monsters geboren worden'. Peter zat aan de tafel en had met
zijn ellebogen papieren opzij geschoven, hij schreef uit de 'Voorbeelden, hoe schrijft
men complimenten' een felicitatie over naar Moskou, aan Romodanovski16, hij zat
voorover gebogen met een kapje op, in zijn hemd dat onder de oksels helemaal doorgezweten
en al vele malen gelapt was. Bij de deuren hadden zich oppassers opgesteld,
draaidend met hun hoofden als uilen.
De heerser schreef:
'Hooggeëerde heer,
Bij het vervullen van mijn zware ambtelijke functie kan ik het niet nalaten u,
Godzijdank, bij het begin van het heilige Paasfeest het allerbeste te wensen en dat
u, heer, bij de gratie van de Almachtige, niet àlleen dit, maar nog vele volgende jaren
... '
Hij schreef het niet af, hoogstwaarschijnlijk omdat hij er vanuit ging dat dergelijke
gidsen ook in Moskou voorhanden waren. Hij ondertekende:
'Uwe Hoogheids nederigste slaaf
Kneeb Piter Komandor.'
In de kamer krijste de koekoek schor. Peter leunde achterover van de tafel en zei:
'Hoor je?'
Poloebojarinov maakte linksomkeert, ging de kamer uit en keerde terug met een
glaasje wodka, augurken en ingemaakte kool op een dienblad. Orlov zette de schaakstukken
op, verplaatste de koningin, -dezelfde Orlov om wie de minnares van Peter,
Maria Hamilton, was gestorven. Peter was niet jaloers, deelde zijn minnaressen
graag met vrienden. 'Hofmeid' Maria troostte zich met de wachters van de heerser,
met Orlov, maar ze hield van Peter, - de vorst liet haar terechtstellen. De vorst was
bij de executie aanwezig, bij het schavot nam hij afscheid van Maria, omhelsde haar.
Ze droeg een witte jurk met zwarte linten. En toen de beul haar hoofd had afgehakt,
pakte Peter het op en demonstreerde openlijk aan de aanwezigen de anatomische
bouw van de keel, bracht vervolgens het hoofd naar zijn lippen, beroerde de dode
lippen met de zijne, waarmee hij vroeger het meisje heel anders had gekust, sloeg
een kruis en vertrok, - rende naar de werf, op zijn kromme benen, wild zwaaiend
met de armen, zonder hoed, zoals altijd bij lekker weer.
De heerser dronk de wodka, at een augurk, verzette ook zijn koningin, een loper en
een paard. Het paard kon een toren en de koningin slaan. - Peter lachte luid. Maar
de partij kon niet uitgespeeld worden - hoveling en zaakbehartiger, klerk van de
tsaar, Mitjoekov kwam binnen. Hij stond bij het lage deurtje, met een schijnheilig
gezicht, zalvend groetend, in een gehuurd kostuum, met een pruik op, waaronder
vandaan zijn eigen rossige haren staken.
Peter zei: 'Guten Abend'.
Mitjoekov begon te buigen als een windroos in de wind.
'Neemt u place' - zei Peter.
'Neem plaats.'
De ander ging op het puntje van een stoel zitten, legde de handen op de knieën.
Uit de gehuurde rijlaars, die te groot was, stak een vieze voetlap.
'Vertel wat je hebt uitgedacht.'
'Uwe keizerlijke hoogheid! Een eeuw zou ik je willen dienen ... '
'Niet mij, maar de staat, die ikzelf ook dien, al sinds de eerste reis naar Azov als
bombardier. Zeg iets sensibles.'
Het kereltje haalde even diep adem.
'Zoals de mensen proportionele belastingen zijn opgelegd op hamen, mutsen, bijenhouden
enzo, op badhuizen, op scheren, - zo heb ik bedacht het hele volk een
rookbelasting op te leggen, zodat iedereen tabak gaat roken en degene die dit niet
wil, moet een heffing betalen, afhankelijk van rang en stand.'
Peter boog voorover naar Mitjoekov, keek met zijn wilde ogen in de trillende ogen
van de ander, barstte in lachen uit en schreeuwde:
'Orlov!'
Orlov stond op bij de tafel, met de armen langs het lichaam.
'Gooi deze man in een cel en zet er een wachter bij, geef hem een pijp, zodat hij
de hele nacht zonder pauze hennep kan roken. Houdt hem voortdurend in het oog.
Als hij misselijk wordt - sleep hem aan zijn nekvel naar buiten en geef hem twintig
stokslagen, als hij het uithoudt geef je hem morgenochtend papier zodat hij voor
mijn goedkeuring van 's avonds zijn project op papier heeft staan.'
Mitjoekov werd week en trok wit weg, viel op zijn knieën. Orlov greep hem bij
de schouders en sleepte hem naar een hoek van de kamer naar een geheime deur.
Peter lachte vrolijk, begeleidde hen naar de deur met zijn handen op de rug.
Poloebojarinov bracht opnieuw wodka, de heerser dronk het uit. Hij ging aan de
tafel zitten en las. De kaarsen brandden mat, walmden. Midden op de bevuilde tafel,
waarop schillen, kaarten, papieren, as, augurkenrestjes rondslingerden, lag naast
het ingelegde schaakbord de eeltige hand van Peter, met nagels als van een hoefdier.
Peter zat in de schaduw. Weldra kwam Orlov, die rapporteerde:
'Die Mitjoekov ligt te kotsen, uwe hoogheid.'
Peter gaf geen antwoord. Orlov keek aandachtig. De heerser liet zijn harige vrouwengezicht
tegen de rugleuning van de stoel rusten, de halfgeopende ogen keken
glazig, -de heerser sliep. Hij begon te reutelen met een zacht vrouwengefluit. Orlov
ging in de houding staan en sliep staande in. De stilte zette in, de heerser snurkte.
Precies onder de werkkamer van de heerser in de kelder lag Mitjoekov krampachtig
te kotsen.
De bleke, ziekelijke, lege ochtend brak aan, - leeg als de herfst. In de Zomertuin
op het Peroezina-Admiraliteits-eiland was het feest. De heerser was vanaf 's morgens
dronken. De heerser had bevolen bij de poort een wachter neer te zetten en niemand
voor middernacht uit de tuin te laten. De tuin, die naar buitenlands voorbeeld
was aangelegd, met schrale boompjes, met paviljoenen naar de Neva, met fonteinen,
met jagershuisjes met puntdaken, geverfd en met dakpannen, net als de
Hollandse huisjes. De grijze, koude, lege dag brak aan. Het traktement was onder
de blote hemel gepland. De heerser was de maarschalk. Door de laantjes liepen gardisten
met tobbes vol slechte wodka en geverfde eieren, met een keizerlijk cadeau,
ze trakteerden op een pollepel wodka. De mannen hadden plaatsgenomen aan lange,
smalle tafels - in het centrale paviljoen, de dames apart - bij de fontein, achter
de Beeldenlaan. De heerser at en dronk staand, goot in de hoedanigheid van maarschalk
de restjes van borden op het hoofd van de domme vorstin Golitsyna. Iedereen
raakte al snel beschonken. Op de vrouwenafdeling bleven ze met drinken niet achter
en weldra klonk daar gegil: het was de keizerin in een aanval van tederheid (was
het tederheid? of was het afgunst?) die de nieuwe beschermelinge van de heerser, de hofmeid Roemjantseva kietelde; deze sloeg wild om zich heen, krijste, de anderen lachten luid. Het waren vrouwen in slechtzittende, dure, zelfgemaakte jurken,
die noch op de Russiche leken, noch op de buitenlandse, behalve dan misschien op
de kostuums van de rijk geworden Hollandse burgermannen, van matrozenvrouwen
die vrolijk op stap gingen zonder hun mannen. De kapsels van de vrouwen waren
lichtelijk in de war geraakt, de corpulente gezichten zweetten en de jurken trokken
aan alle kanten van de verzadigde, dikke lijven. Ze begonnen schreeuwerig en
kakofonisch een tafellied te zingen, zoals er gezongen wordt bij het snijden van de
kool. De heerser raakte langzaam dronken en beneveld, hij merkte dat de oude vorst
Troebetskoj, aanhanger van vroegere tijden, stiekem een tweede portie nagerecht
nam, - hij begon te schreeuwen, riep de gardisten erbij, opende met geweld de mond
van de oude en propte hem - in een vlaag van verstandsverbijstering - net zo lang
vol met gelei tot de ogen van de oude begonnen te rollen. Er weerklonk dansmuziek,
de officieren stortten zich in draf op de dameshelft, de vrouwen begonnen te
krijsen, dromden samen, de mannen begonnen te spelen, duwden, graaiden - dronken
- naar borsten en stampten dronken op de plaats de menuet. Jaguzjinski, een
Franse cavalier, kreeg ruzie met zijn nieuwe vrouw. Sommige van de ouderen sliepen
al, waren onder de tafel verdwenen. De popes, stinkend naar ingelegde kool,
dronken rustig de restjes op. De nieuwe vorst-pope Boetoerlin zegende in het kleine
paviljoen met de adelaar en met zijn Jids17 geslagen kruis. De heerser becommandeerde
de lakeien, maakte het buffet met verfrissingen klaar en tobbes met water
om de lavelozen mee te overgieten. Zijn nieuwe jas met hoornen knopen zat al
weer vol vieze vlekken en was besmeurd met zand. Peter liep op de vorst-pope toe,
dronk een 'grote adelaar'18 leeg, liep door naar de dansvloer, keek wazig om zich
heen en fronste zijn wenkbrauwen, hij had Roemjantseva in het oog gekregen en op
zijn lippen verscheen een vluchtige glimlach, de ogen met de neerhangende leden
keken wild, - hij rende naar Roemjantseva, greep haar beet, tilde haar op en gooide
onder het rennen haar rok omhoog, trok haar het ondergoed van het lijf en rende
richting het jagershuisje, voer met het bootje over en schreeuwde naar de keizerin:
'Katka! Stom wijf! Exempel! We bevelen je silence te houden'.
Roemjantseva kwam na enkele minuten naar buiten, rood en gehavend, haar jurk
fatsoenerend; ze leek wel een vertrapte kip. De keizerin kwam op haar toegelopen
en samen begonnen ze te fluisteren.
De heerser ontbood Tolstoj bij zich op het meer. Hij zat op tafel en had zijn dunne,
in kousen gestoken benen op de divan gezet, droeg geen jas en glimlachte wazig.
Tolstoj stond bij de deur en keek voorzichtig met zijn schele onbeweeglijke
ogen om zich heen.
'Petka. Uwe doorluchtigheid ... 't Is waanzin! .. Iedereen weet dat Ivasjka Moesin Poesjkin
de zoon is van mijne edele vader. Mijn vader wil het maar niet erkennen,
- dat zegt Tichon Stresjnev, of die doktoor. Aangezien jij, uwe doorluchtigheid, het
hoofd bent van het Bureau Geheime Zaken, dien je dit onverwijld uit te gaan zoeken,
volledig, zonder onvolkomenheden.'
'Komt voor mekaar, vadertje.'
'Rund! Het is niet vadertje, maar Imperator ... Is dat begrepen? Aangezien u geen
andere zaken hebt, behoeft u thans slechts één onzorgvuldigheid te begaan en u zult niet aan het goddelijke, en vervolgens evenmin aan het aardse gerecht ontkomen ...
Wacht. Op het Fomin-eiland was een raskolnik opgepakt die een zondvloed en mijn
vervanging voorspelde. Waar is die raskolnik?'
'Ter dood gebracht, uwe hoogheid.'
'In wiens opdracht? Wat was de reden? Wanneer voorspelde hij die zondvloed?!!'
'Dat heeft hij niet gezegd, uwe hoogheid. Gardeofficier Zotov was er bij, hij was
verontwaardigd door zijn woorden. Het geweer. .. ' - De onbeweeglijke ogen van
Tolstoj bewogen schichtig.
Peter stond op, schopte zijn krampachtig gespannen rechterbeen naar achteren,
zijn gezicht vertrok, zijn kin draaide naar zijn schouder, zijn ogen keken wild, hulpeloos
en gekweld.
'In wiens opdracht? wat was de reden? - is dit muiterij? .. - Tolstoj vierendelen!
Zotov op de pijnbank! .. '
Tolstoj glipte snel de deur uit, zag het bootje niet', stortte in het water en schreeuwde
naar de lmperatrice:
'Moedertje, hij is dol' . .
Jekatherina voer naar Peter. Peter stond wild met zijn armen te zwaaien, zijn kin
krampachtig naar links gebogen, rustend op de schouder, zijn ogen waren wild en
hulpeloos als die van een kind. Alleen Jekatherina kon hem op momenten als deze
kalmeren. Ze nam het hoofd van Peter in haar beide handen, drukte hem tegen haar
borst, krabde zachtjes achter zijn oren. Ze ging zitten, nam plaats naast de heerser,
liet zijn hoofd op haar rijkelijke schoot rusten, krabde. De heerser sliep in als een
kind.
Op de verlaten, zich wijd uitstrekkende en koude Neva, voeren matrozen op kleine
jollen. Zachtjes werden de schaarse torenklokken gebeiaard. Op het VasiljevVisari-
eiland, op de landtong, waar schaarse sparren prijkten, maakten werklieden,
jonge knullen en meiden een rondedans.
Het begon te regenen. De hoogwaardigheidsbekleders verscholen zich in de paviljoens
en priëlen, want bij de poort stond een wachter die de opdracht had gekregen
niemand van het traktement voor middernacht door te laten. De Neva zette zijn
borstels op, er waaide een koude, vochtige wind. Het was een grijze, natte, moerassige
Sint-Petersburgse Paasdag.
Het witte, van kalksteen gebouwde kerkje stond op een heuvel, boven de Oka, erachter
lagen bossen, weides, vlaktes. De mica-ramen keken op de aarde, vanaf de
muren staarden donkere heiligen. Zotov was al heel lang niet meer in een kerk geweest,
in Sint-Petersburg werd een kerkdienst als vertier beschouwd. Hij stond roerloos
met zijn kaars. Haveloze kereltjes waren overijverig aan het bidden. De kaarsen
brandden mat onder de gewelven, de dienst duurde lang. Ze kwamen de kerk
pas uit toen het al schemerde, de satijnblauwe hemel was bezaaid met heldere sterren. In de wei bij de rivier brulde een berin, kieviten riepen naar elkaar, in de verte
klonk het gekwetter van een kwartel.
In de hut van de priester waren de muren afgesmeerd met leem, er brandde een
flambouw, de priester bracht honing, donker brood en bronwater. Hij ging er tegenover
zitten, streek zijn baard glad, - Zotov merkte dat het gezicht van de priester
er vermoeid uitzag, de priester was groot, niet meer zo jong, en had een strenge,
rustige houding. Yiljasjev droeg een lange jas en een baard en was in de schaduw
bij de kachel gaan staan.
'Wat brengt u allemaal. .. ' - zei de priester, 'uit Sankt-Peterburg, thee, en heel
veel nieuws ... '
Zotov zette zijn bajonet in de hoek, maakte een buiging, ging zitten en begon te
praten.
Het gesprek duurde niet lang.
'Na mijn vertrek uit het Paradijs was ik vólkornen verbijsterd door de armoede
onder het volk, want overal was gekreun, gekrijs, omkoping en bandeloosheid.'
'Zo-zo', zeiden de priester en Viljasjev tegelijk.
Zijne hoogheid de heerser wordt keizer genoemd. In Sankt-Peterburg worden
Victoriaanse feesten gehouden. De Poolse landadel heeft geen enkele pouvoit en,
de consilies zijn slechts vertoningen. Zijne hoogheid bestuurt het land volgens de
grillen van zijn humeur...
'Zo-zo ... Wat een duistere praat, heer ... Zo-zo', de priester zweeg, trok zijn donkere
toog en het kruis op zijn borst recht.
'Proef wat van deze honing ... Maar is het waar wat ze zeggen, dat de heerser zich
net zo zonderling gedraagt als een jurodivyj, - dat hij een belachelijke stomdronken
kerk aanbidt met een kruis van hout, dat net zo geslagen is als bij de Jidden. Is
het waar dat de heerser met die hoer van Mensjikov is getrouwd en dat hij een harem
heeft, zoals de Turken? .. Weet je dat de soldaten hier, al dat ingekwartierde
volk, de boeren, - iedereen met riemen hebben afgeranseld, voor een losbandig
wijf ... Je moest eens weten! Wacht. Weetje wat ze in de liedjes zingen, - "het zijn
geen twee wilde dieren die samen zijn gekomen", - zingt het volk - "het zijn de
waarheid en de leugen die met elkaar zijn gebotst, die onderling slaags zijn geraakt ...
De leugen is de waarheid de baas geworden. De waarheid is naar de hemel gegaan,
en ... - en de leugen zwerft hier rond met zijn Duitse smoelwerk ... " Ja!! Weetje,
wij hebben geen tsaar, maar de Antichrist zelf', -de epilepticus rolt met zijn hoofd ...
'Belastingen op badhuizen, hutten, doodskisten, hamen"!'
'De belediging aan te moeten horen dat mijn heerser...' zei Zotov onzeker.
De priester onderbrak hem, stond op, pakte met zijn linkerhand het kruis en hief
zijn rechter.
'Luister. Mijn vader is naar die moerassenstad gegaan om de waarheid te zoeken,
heb je niet gehoord van Tichon Startsev? - mijn vader... '
'De belediging aan te moeten horen dat mijn heerser,' sprak Zotov dreigend en -
begon te blozen, hardnekkig en hoogrood; zijn bolle gezichten zijn geschoren bovenlip
bedekten zich met zweet. Hij stond op, balde zijn vuisten. - 'De belediging aan
te moeten horen ... '
'Tichon Startsev ... Startsev - weetje niets? .. Of- zo de herder doolt, dolen zijn
schapen?...
'Dolen zijn schapen?' herhaalde Viljasjev.
Gardeofficier Zotov verborg zijn vuisten achter zijn rug, stoof naar de deur, greep
zijn bajonet en liep haastig naar buiten, waarbij hij zijn hoofd tegen de deurpost
stootte. Achter hem werd geroepen:
'Dolen zijn schapen, - hè?!'
Boven de horizon flikkerde de rode, treurige schijf van de maan, er was slechts
stilte en schemer. Onder aan de heuvel bij de Oka brulde een berin. Zotov klopte
zijn pijp uit, sloeg vuur. Verward, denkend aan zijn eigen vader (belachelijke,
stomdronken kerk ... ), aan Tichon Startsev - ook een vader, aan Peter, aan Rusland,
- begreep hij, dat hij, wat hij ook in zijn dagboek had geschreven, achter Petersburg
stond en achter Peter.
Hij bestelde een wagen.
Boven de aarde, boven de velden, de bossen, de steppes, de uiterwaarden, de rivieren,
ontlook de lente, de grote aardse vreugde. De overdadige zon verhief zich
rood en vreugdevol. Op deze heldere dag zongen de meisjes lenteliederen. Het ochtendgloren
was gehuld in een rode overgooier, als rietstengels in het moeras verbleekte
het avondrood. De meisjes zongen:
Ik hul mij in wolken
Omgorde! mij met de rode zonsopgang,
Omlijst mij met heldere manen,
Omring mij met vele sterren,-
Verlicht mij met het mooie zonnetje! ..
Oh, jij donder, knetterende knal, met vuur en vlam!
Jij pijl van de donder, verwarm,
Ons moedertje, Moedertje-Aarde ...
De meisjes zongen toen om vervolgens twee eeuwen hun stem te verliezen.
Kolomna - Nikola-na-Posadjach,
De nederzetting onder Bogorodsk,
Mei 1919
Jamskoje Pole, november 1933
Vertaling Brenda Leensvaart
(met dank aan Elena Judkovskaja)