Magda Hüblová



Sestra, roman van Jáchym Topol



Toen in het voorjaar van 1994 bij uitgeverij Atlantis in Brno de roman Sestra (Zuster) van Jáchym Topol verscheen, riep deze meteen allerlei tegenstrijdige reacties op. Van het wilde enthousiasme van veelal zijn generatiegenoten of van mensen met een anderzijds soortgelijke achtergrond (de Tsjechische underground) tot het bijna vernietigende oordeel van de dichter Ivan Wernisch, die schreef dat als je in een boekhandel met dit boek in handen staat te twijfelen ofje het zal kopen ofniet,je dat vooral niet moet doen, maar dat je wel de gedichten op die en die pagina's moet lezen, omdat die echt de moeite waard zijn. Hoe dan ook, in de literaire enquête, aan het eind van het jaar georganiseerd door het blad Lidové noviny en vergelijkbaar met de jaarlijkse enquête van VN, eindigde 'Zuster' op de tweede plaats.



Jáchym Topol. Bron

Hoewel het om een prozadebuut gaat, is de naam Topol geenszins onbekend. Vader Josef Topol (1935) maakte vooral in de jaren zestig naam als toneelschrijver en dichter en was verbonden aan het befaamde Praagse 'Divadlo Za branou' (Theater Achterdepoort).Jáchyms jongere broer Filip (1965) werd al op veertienjarige leeftijd vermaard in de Tsjechische underground en in dissidentenkringen als leider, tekstschrijver, zanger en pianist van de groep 'Psí vojáci' (Hondesoldaten). Onlangs verscheen zijn dagboek uit 1978 onder de titel Mně 13 ('Ik 13') waarin hij de hectische manier van leven van zichzelf, zijn broer Jáchym en hun vrienden beschrijft. Tussen al die wilde feesten, drank en af en toe ook softdrugs waren deze tieners toch vooral bezig met het zoeken naar 'geladen voorwerpen': heel veel lezen, discussiëren, en ook zelf schrijven, tekenen en muziek maken. Jáchym (1962) is ook een bekende underground- figuur. Hij redigeert al jaren het oorspronkelijk ondergrondse culturele blad Revolver Revue en heeft twee dichtbundels op zijn naam staan: Miluju tě k zbláznění ('lk ben stapelgek op je', 1991) en V úterý bude válka ('Dinsdag breekt de oorlog uit', 1992). Daarnaast schrijft hij teksten voor de zangeres Monika Načeva (haar CD heet Možnosti sou různý, 'D'r zijn diverse mogelijkheden', tevens een sleutelzin in de roman 'Zuster'). Na de Fluwelen Revolutie van 1989 probeerde hij door middel van artikelen en documentaires de aandacht van het Tsjechische publiek op het lot van minderheden in Tsjechië te vestigen, met name op dat van vroegere Vietnamese gastarbeiders.

De wisselwerking tussen de twee broers is opmerkelijk te noemen. Filip heeft gedichten uit 'Zuster' op muziek gezet en de gebroeders treden nu met een gelijknamig programma op, waarbij Jáchym op een monotone, bijna schoolse manier, met een duidelijk Praags accent uit zijn boek voorleest, terwijl Filip de gedichten uit het boek declameert tegen een muzikale achtergrond. Ook dit programma is al op CD te koop, waardoor de 'zustergekte' compleet wordt.

Het verhaal gaat dat To pol zijn roman in een soort bevlieging in één ruk heeft geschreven en zonder het te herlezen bij de uitgeverij heeft ingeleverd.

Door de omvang van het boek (een kleine 500 pagina's) zou hij een flinke oogontsteking hebben opgelopen zodat hij het boek als het ware blindelings afmaakte. Deze omstandigheden zijn ook van de tekst af te lezen: het is een spontane woordenstroom waar werkelijkheid en hallucinatie vloeiend in elkaar overgaan. Als lezer kun je je door Topols grenzeloze fantasie en surrealistische beelden laten meevoeren of daar afwijzend tegenover staan, naar meer structuur verlangen en om redactionele ingrepen (inkorten) roepen. Onverschillig kun je echter onmogelijk blijven. De fans (die benaming dringt zich al gauw op) herkennen in het boek hun eigen zoektocht naar nieuwe waarden na de omwenteling van 1989, en geschreven in hun eigen taal, 'taal van het Riool, gaten taal', zoals Topol die karakteriseert (Česky týdeník 1995, 2, interview met Topol onder de titel 'Můj jazyk je čestina: částečně zlatá maminčina, částečně kanálu, děravej jazyk' /'Tsjechisch is mijn taal: voor een deel de gouden taal van mama, voor een deel de taal van het Riool, gatentaal'). Die taal, doorspekt met slang en eigen verzinsels, met elliptische dialogen, maar ook moeilijk te ontcijferen beelden voor wie niet met de auteur op dezelfde golflengte zit, maakt het boek minder toegankelijk voor een gemiddelde lezer en ook problematisch om te vertalen, hoewel er geruchten gaan dat er aan een Duitse vertaling wordt gewerkt en er ook in Frankrijk belangstelling voor is. Aan het einde van de Tsjechische uitgave vinden we zelfs de enigszins lachwekkende verzekering van de uitgever dat alle afwijkingen van de spelling er met opzet in staan; ja zelfs, juist doordat de auteur de regels zo goed beheerst, is hij in staat ermee te spelen. Naast een veelal fonetische spelling van vreemde woorden duidt Topol andere begrippen consequent in een speciale vorm aan, alsof hij daarmee zou willen aangeven dat die begrippen voor hem een eigen, specifieke betekenis hebben. Zo is 'God' (in het Tsjechisch 'Bůh') bij Topol 'Bog' ( een soort panslavische vorm), een vriend is vaak 'padrug', een vriendin 'padruga' (vrij naar het Russisch) enzovoorts. Verder gebruikt hij sleutelwoorden voor de belangrijkste verschijnselen: 'Riool' is de underground, 'Gedrocht' is het totalitaire regime, 'Vuurwater' is sterke drank, 'hitlers' of 'stalings' zijn gewelddadige groepen jongeren enzovoorts.

Uit het voorafgaande blijkt al dat het niet gemakkelijk is dit boek samen te vatten. De hoofdpersoon Potok, acteur en danser in een alternatieve toneelgroep, volgt aan het begin van het boek in de herfst van 1989 de uittocht van Oostduitsers via de Westduitse ambassade te Praag. In 'de jaren I en 2 en 3' nadeomwentelingvormt hij met zijn vrienden de 'Organisatie': zij maken gebruik van nieuwe mogelijkheden, oude contacten en een gebrekkige wetgeving om zaken te doen, maar tegelijkertijd wachten ze op de komst van de 'Messias'. Ze ontdekken met verbazing dat je heel ver kunt gaan in het verkrijgen van invloed en het uitoefenen van macht, maar als blijkt dat ze indirect bij de wapenhandel betrokken raken, heffen ze de 'Organisatie' op. Potok ontmoet vervolgens zijn droomvrouw, Zuster, raakt verwikkeld in het spel van Aziatische geheime diensten met de maffia en vlucht met zijn geliefde ergens naar het Oosten, misschien wel naar de Karpaten, waar ze in een ruwe omgeving hun liefdesromance beleven. Potok wordt ziek, zijn geliefde gaat zich intussen prostitueren, daarom vlucht Potok, als hij beter wordt, terug naar Praag. Daar leeft hij weer tussen randfiguren - op het station, op een vuilnishoop. Hij is op zoek naar zijn oude vrienden en ook naar zijn geliefde en probeert in contact met hen te komen door in tv-reclames te spelen. Hij ontmoet de Laotiaanse, de weduwe van zijn vriend, die racisten hebben laten verdrinken tijdens een jacht op zigeuners, en gaat met haar samenwonen. De vroegere leider van de 'Organisatie', Micka is inmiddels chef van een of ander reusachtig concern en vertelt aan Potok dat de Messias in de persoon van de zoon van een vriend gekomen is en de hele onderneming draait om het grootbrengen van dit kind.

In een interview voor het weekblad Respekt (1994, 25) zegt Topol over zijn hoofdfiguur: 'Hij heeft medeleven met mensen die hij tegenkomt, maar wie hem in de weg loopt, wordt genadeloos neergeslagen. Medeleven, dat is voor hem belangstelling voor wat het andere wezen voelt, wat hij beleeft, wat in hem omgaat. Het hele boek gaat misschien over de geheimzinnige en ondoordringbare wereld waarin je je als een gek beweegt, als iemand die steeds verder vooruitsnelt en naar alle kanten klappen uitdeelt, maar vooral naar zichzelf.' En wat mogen dan de waarden zijn die zijn figuren onder de nieuwe omstandigheden willen behouden? 'De basisgroep, waarover ik schrijf, die dertigers of vijfendertigers, behoren tot de generatie die nog de klauwen van Hitler en Stalin heeft gevoeld. Die jongens worden plotseling in de vrijheid geworpen en proberen dat te verwerken. Twintigers zijn al anders. Tegenwoordig is het ordelijke beeld van de wereld in de war geschopt. Alles is onzeker. Goede ideeën hoeven niet goed te zijn als je ze niet op eigen kracht hebt ontdekt. Er bestaat geen gebruiksaanwijzing. Het belangrijkste is dat de menselijke soort overleeft, alles mag, behalve een kind kwetsen. Lieg maar, bedrieg, steel erop los, maar je moet je vriend in de rug dekken.'

Hieronder volgt hoofdstuk negen uit Topols roman 'Zuster', waarin de 'jonge auteur' Jícha aan het woord is, een van de personages waarin de auteur zijn eigen ervaringen heeft geprojecteerd. Omdat in dit hoofdstuk zijn verblijf in het Westen wordt beschreven, kunnen ook Nederlandse lezers goed zien hoe Topol met de werkelijkheid speelt en haar door sterke overdrijving weet te veranderen en te vervormen.




Jícha: 'Ben verstrikt geraakt. Val. Carnaval. Levende taal. Zware sneeuw. Lente der volkeren. Gevaarlijke bus.'

Jullie weten dat ik ten tijde van mijn bolsjewiekenjeugd weleens aan het bestaan heb geleden, broeders van me, en dat ik me er niet voor schaamde dat in taal vast te leggen en daarmee papier vol te schrijven om zo aandacht te trekken. Sommigen van jullie hebben dat ook gedaan. Jullie krasten op papier, broeders en piraten, tuurlijk wel, en wat voor woorden het ook waren, jullie schreven steeds hetzelfde, namelijk: Ben hier. Hou je van me? Jullie weten, wolven en slingeraars, dat het een val voor de geeuwende lezer is, die weet er de ballen van. En net als jullie liep ik door de stad, dat territorium van me, en was op zoek naar voorwerpen van de kunst, voorwerpen van de geest, die pilletjes tegen genocide. Jullie weten, hummels en mestkevers die jullie zijn, hoe geladen dingen ontstaan: door de kunst van overleven met behulp van zelfvernietiging. Ze winnen niks, maar ze zijn er, jullie weten dat, stalknechten en koetsiers. En terwijl ik zo lomp en existentieel de aandacht trok, broeders van me, ben ik stap voor stap in de taal verstrikt geraakt. Terwijl ik die namelijk naar eigen goeddunken kneedde, erop stampte, die aaide en draaide, sputterde de taal tegen. En zo ontstond spanning. En toen ben ik in de val gelopen. Maar nog daarvoor heb ik die vrouw gezien en ik heb voor jullie een vraagje, kruisboogschieters en schutters.

D'r zijn diverse mogelijkheden ... talrijke ... maar jij loopt... je stond op en je loopt... het landschap is desolaat... aan de horizon zelfs hier en daar een brand ... je loopt, hebt het koud, wilt schijten en hebt honger ... en tussen de bosjes kijk! een lijk ... en je loopt... je voelt je niet zo best... en je bent zelfs een wijf! ... maar een beetje een sjikse zou ik zeggen ... en niet mooi, niet jong ... je bent zwanger... van iemand ... vast van een of andere soldaat... d'r zijn diverse mogelijkheden, d'r zijn diverse dingen ... je loopt door een vlaag vieze lucht... op de weg slingeren slechts blikjes, leeggekaand ... het lijkt wel een vuilnishoop, waar je loopt... je aarzelt... d'r zijn toch mogelijkheden ... wat is er achter de horizon? de twijfel sluipt in je ... nog een horizon ... en daarachter... je loopt en aarzelt, maar als je je omdraait, soldatenhoer en marketenster, als je je omdraait en terugkijkt, lieve zuster. .. is daar Egypte! Daar is slavernij' En vóór je en om je heen ... dat is de vrijheid.

Ik vin 't best zo!

We knikten ijverig, wisselden glimlachen, fluisterden, hihi, zo krijgt Jícha ons niet... zo niet.

Ik von 't ook best zo, beeldhouwers en steenhouwers, maar ik heb geen afstand genomen van mijn passie, van mijn geknutsel, namelijk het cultiveren en tegelijk degenereren van tekst, ik verlangde naar een werkplaats en trok Europa in, broeders van me. Via een vriendschapsverdrag. Jullie weten vast nog wel, de jaren 1 en 2 en 3 en verder, toen we uit het Riool kropen, langzaam en voorzichtig, om niet meteen door de lucht gepakt te worden. Ik had, broeders van me, voor ik mijn pad koos, ik had me ingelaten met Cultúúr. .. ik was dan misschien niet langer een slaaf, maar werd een lakei ... van culturele bijlagen ... Ik moest aan de slag met jonge auteurs en oude teksten en smeken bij ministers en banken en tomatenimporteurs, van die laatsten geen kwaad woord, hoor! en ik moest vertoeven in de coulissen en praten en zwijgen en roepen sssst! en toet toet!, want ik stortte neer. .. ergens ... maar ik moest wel wat van mijn wildheid inleveren en als slavernij doodt, dan temt lakeischap, wat is zwaarder? Een kilo boter? Of vlees? En ik volgde de anderen in de Cultuur, en dat was pas erg' Allemaal waardeloos! En ik ging in die richting. De verveling van de verveling' De verveling van de gesproken taal! Een vijver waar vissen over elkaar heen rollen en niet eens meer vechten, omdat er niets meer is om voor te vechten! Ze hielden me zelfs voor ontoerekeningsvatbaar ... sommigen kenden niet eens de grondregels van Sjiler, de rover uit het Bos: De enige mogelijkheid tussen jou en het lezerspubliek is oorlog ... beste lezer! Het liefst blitskrieg. Iets anders gaat niet. Ze begonnen in mijn artikelen te wroeten om ze leesbaar te maken. Wat een onzin! Juist deze mensen kregen uiteindelijk de rover te pakken en hij kon naar de pomp lopen. Ik wist dat ik 'rn moest smeren voor het te laat was. Op mijn tellen passen! M'n taal in de gaten houen. Ik had toen niks anders. De redacteurs groetten me met hun duim naar beneden, het was daar helemaal geen pretje voor me. Geruchten en gesnuffel en gebroddel en geroddel. Overleg en nog eens overleg en daarna vergaderen. En paranoia. Roddelina burana. Culturele bijlagen, ik hou liever mijn vinger aan de trekker als ik jullie alleen maar zie. Het is vergruizen en vermalen en de lakei van een culturele bijlage is de lakei van de Reclamesmurf. Ik had van die visioenen: weetje al watje naje dood wordt? Nog niet, Baas ... regen-worm? ... schoenenkastje? ... of misschien ... bohemiste, of flikker? Nee, je wordt hoogleraar esthetiek! Ach nee, dat komt hard an, meneer. En als je niet uitkijkt, weet je wat je dan nog langer blijft? Wat dan, Baas? Journalist van de culturele bijlage van een groot weekblad! Ajaj ojoj waj. Jezus Christus! 'n Vegetarische hap en ook 'n ambulance! Nu meteen! Dus zo was ik eran toe. Jullie kennen dat toch, kanunniken en kapucijners, mij kon daar in die Cultuur helemaal niemand meer iets nieuws vertellen ... aan jullie ook niet, verzamelaars van geladen voorwerpen, jullie weten dat, geen pluimveefarmen krijgen mij te pakken! Ik verlangde ernaar weg te gaan, het carnaval de rug toe te keren, ik lag op de loer langs wegen waar postkoetsen reden ... voor mijn kans. En toen, broeders van me, hoorde ik op de gebruikelijke manier, namelijk door scharrelen, over Huizen Van Vriendschap Voor Kunstenaars. Ik leefde toen als jong auteur, sleepte tal van literaire prijzen in de wacht en honderden eretitels en een paar eredokteraten voor zedig gedrag ... daar hadden alle anderen zo verschrikkelijk de pest over in ... ik wist dat ik een tijdje moest onderduiken ... buiten de stad werd een Triomfboog voor me gebouwd ... ik at laurierblad ... en spoot pervitin1... ik vloog hangend aan Pegasus' staart... met m'n kop naar beneden ... en op een keer was ik helemaal in Brno op de tv en woof... andere jonge auteurs en schrijvers knoopten zich op, ik had er schijt aan ... ik leefde toen als jong auteur, als een beest... en mijn waardeloze geleuter werd gepubliceerd in Pekinese en Maleise kantons en ook in Paraguay, want ik had nogal wat vriendjes, ik onderhield verschillende contacten ... stambroederschap, omkoperij en slijmerij ... en toen mijn tv- en hoorspellen ook in het Kitajs, Slowatsjs, Morawaks en Mordwins, Grotesks, in de achtertaal en de neven taal en op de Alej Eilanden werden uitgezonden, ging de jaloeziemembraan van sommige flutschrijvers er zo heftig van trillen dat ik anoniemen, homoniemen en helse machines toegestuurd kreeg, mijn vrouw moest het allemaal in de keuken openmaken, anders had ik de computer van haar afgepakt... ja, ik ben toen voor de zekerheid ondergedoken in het Huis Van Vriendschap Voor Kunstenaars, ik heb dat voor mekaar gekregen ... we kwamen er, wij uit de foute landen, in dat niet genoemde begeerde land, we bevonden ons daar, broeders van me, en stonden er paf... Vriendschapshuisjes ... en al die winkels! en verpakkingen! De winkels in de enigszins veraf gelegen stad, veraf gelegen zodat we creatieve rust hadden en daar niet tot last waren, zaten vol gerief, ongelooflijke verpakkingen ... we snoepten vitamines ... het was zeer mooi en goed ... Bene! ... zeiden de Roeme-nen internationaal... Zeer bene! antwoordde ik gelukzalig ... daar in Frankrijk ... en in onze huisjes schreven we vrijuit gedichten en hakten titanische gelijkenissen uit en zongen aria's ... Hongaren ruilden met Bulgaarse vrouwen pepers voor paprika's ... Poolse dichters waren druk aan het rondsnuffelen ... Ossies maten de tuintjes op ... Kanaken rukten de vloer uit en grillden een buffel boven het vuur. .. Litouwers, Esten en Letten gingen om de Rus staan en keken naar zijn wodka ... een oude Chinees wijdde zich aan het kalligraferen ... ik keek uit het raam en lachte tegen de Slowaken, ik was de knapste van de klas, ik was Tsjech! Daar was ik de Tsjech, vrienden, er bleef niets anders voor me op ofzo ... ik schreef daar enkel onzin ... ik moest vanwege al die rotzooi vaak luchten en dat begeerde Belgische land zei tegen ons: Jullie zijn vrij en hebben de tijd het was een geschenk van hun organisatie, die heette Cultúúr, ja, net als bij ons. En als ik geen zin had om te schrijven, sprong ik op een paard en reed en blafte tegen de Duitse herders en kraste tegen de kraaien en andersom, en toen zag ik bij het bos wolven! Ik zei ze gedag, maar de wolven knabbelden van het gras en zeiden: Was? In dat begeerde land waren de wolven dus niet uitgeroeid, ze waren getemd, broeders van me! Ik ging naar huis en had koortsdromen en sloeg wartaal uit en was kwaad. 's Ochtends belde ik de opzichter, maar hij sprak niet met me ... ik pakte een vliegtuig en ging naar de bergen, broeders van me, en ik steeg op, jullie weten waarheen, bazen en opperhoofden, om mijn plek te vinden ... maar de eerste mierenhoop was omheind met houten latten, zodat de mieren een beperkte ruimte hadden, en er lag kippegaas overheen ... dat moet een bescherming voor ze zijn, lachte ik gemeen ... ik steeg verder op en zag hem! Hij cirkelde boven mijn hoofd en daalde neer. .. maar! De zon glinsterde op zijn klauwen, hij was geringd, broeders van me ... en om zijn nek ... zat een halsbandje! Hij zei niets ... ksst, joeg ik hem weg ... ik steeg verder op en daar was een wolf en ik riep, broeder, hier leef je dus! En hij ging op zijn achterpoten zitten en hield zijn voorpoten netjes omhoog ... ik vluchtte van die berg en keerde terug naar mijn huisje en onderwierp het aan een nauwkeurig onderzoek de vloer was gebarsten ... de kelder liet ik zitten, toen was ik al een beetje bang en ik keek rond waar de anderen waren ... er waren er al minder. .. de dichtstbijzijnde stad was ver weg ... sommigen hielden het niet vol die eenzaamheid weg te drinken en maakten hun aria's af en keerden terug of gingen hun mogelijkheden in dat begeerde land verkennen ... ik bleef en mijn taal was een beetje verwond ... en de dagen verstreken ... alle Ossies zwierven uit over dat begeerde land ... ze spraken een soortgelijke taal... sommige anderen verdwaalden tussen de schappen in supermarkten ... de lever van de Rus lag in de ziekenboeg ... Balten trokken ten strijde ... Bosniërs werden ook net opgeroepen ... de Chinees verdween in Tsjaina-taun ... Kanaken werden door skinheads in de metro te grazen genomen ... Vietnamezen verdwenen in Viet-taun ... alleen de Hongaar bleef over omdat niemand hem verstond ... de Bulgaarse vrouwen bleven met schorre stemmen zingen, de stad durfden ze niet in ... ze waren voor het eerst in het buitenland en wisten niet waar ze waren ... en toen gebeurde er iets ... de winter brak aan en in het huisje was geen verwarming ... en ik, de jonge poëet en schrijver, moest me warmen met sterke drank ik dronk heel veel... echt behoorlijk veel, jullie kennen me, rovers en afpersers en ik werd bang om naar de supermarkt te gaan omdat de opdringerige verkopers me steeds onbekende spullen aanboden en ik er geen nee tegen kon zeggen, ik was immers gast en auteur. .. en ik vergat me te wassen en dat was te merken aan mijn taal... ik begon die te vergeten, ik wist niet meer hoe lang ik er zat... en de sneeuw begon te vallen ... ik rende het hofje tussen de huisjes op en brulde: 'Rot op, ik heb 't koud!' Maar dat kon haar niks schelen en ze bleef vallen. Ik voelde hoe stijf ik werd en wist dat een kilo sneeuw zwaarder was dan een kilo ijzer. Toen kwam de Bulgaarse en zei: Akwa? Hast du sam akwa? Akwa minerala? Wasr, joe mien? vroeg ik onnozel. Najn, akwa normal für drink end -evrisink. Er was al twee dagen geen stromend water, kanjers en bloedsbroeders ik verstond die meid niet goed, haar stem was vast bevroren, want toen ze sprak, viel er ijs. Ik kroop het huis binnen en het bed in, onder de wol en ik schreef, baasjes en dagloners, en gebruikte dat ijs. De ramen sloten niet goed, ik begreep er niets van ... ik dronk jenever, broers van me, en mijn lever werd zwaar- ··· ik wist dat die voormalige adelaar me niet zou helpen niet zo best! en toen ik aan tafel wilde gaan schrijven, werden mijn nieren zwaar het tochtte daar en het begon penibel te worden ... de jonge auteur en schrijver werd in dat begeerde land ziek ... hij moest zijn lichaam en geest met drankvlammen warmen, want de kou is ook een element... ze is overal... er is geen ontkomen aan, uiteindelijk krijgt die iedereeen te pakken ... bij de Hongaar was water ... de Chinees had een zak rijst achtergelaten ... de Viets stokjes ... dat hebben we alles ingepikt ... en bij de Ossies vonden we een kachel! Maar de Bulgaarse kon met dat ding niet eens haar huisje warm stoken ... ze kreeg de kachel door loting, ze had dat trucje sneller door dan wij ... maar het kacheltje leek meer een waggeltje, je kon er niks mee de kookplaat, riep plotseling de Hongaar... we keken elkaar stomverbaasd aan ja, broeders van me, we begonnen te communiceren met behulp van bovenzinnelijke waarneming. Zeg, waarover schrijf jij nou, zei de Hongaar... nou, hierover en daarover ook, dynamiet en een varken en botten, talen auch ... ontglipte me ... ja, tuurlijk, ik ook taaltjes, zei de Hongaar, hij was een jong auteur en schrijver ... de Bulgaarse strekte zich uit tussen de kachel en de kookplaat en met schorre stem zong ze het lied 'Hej hej dynamiet hoela hoela varken hej hej botten ... ' we hielpen haar met het refrein, we waren immers auteurs ... even in andere huissies rondsnuffelen, wat die anderen allemaal hebben, zei de Bulgaarse ... we vonden ver-schillende gedichten en vertalingen en vermalingen ... de Polen hadden daar dikke tragikomische romans, de Roemenen panfluiten, de Ossies documentatie, de Russen iconen, we hakten ook een paar piano's aan stukken en stookten een vuurtje in het hofje, ik trok wat Wojacek had, uit de vlammen en stopte dat in mijn tongtaal... de Kanaken hadden reuzel gehad, die bakten we met drank ... en dat vermengde ik met tongtaal... de volgende dag trokken we op sneeuwschoenen naar de stad ... maar daar was het net carnaval! En dan zijn de winkels en rinkels dicht! Mensen hadden in dit niet genoemde, begeerde land zo'n coëxistentie met de overheid dat ze telkens een paar dagen losbandig en dronken van vrolijkheid waren ... door heel Zweden ... ! vrolijke praalwagens reden door de straten, vuurpijlen en rotjes knalden, ik stortte in, de tranen begonnen over mijn wangen te rollen, het was geen huilen, het kwam door het schrijven, doordat ik steeds in die kou in bed rondhing ... we waren opgezwollen door slaapgebrek, vies ... maar iedereen om ons heen droeg een masker ... ze dachten vast dat wij ook verkleed waren ... als honden uit het Oosten ... ze lachten tegen ons ... de vitaminemensen vormden een kring om ons heen en gingen dansen ... de Hongaar brulde tegen ze in het Hongaars ... ze dachten dat het een bijzonder geslaagd folkloristisch grapje was ... de Bulgaarse vloekte ... verschrik-kelijk ... en haar gezicht zat vol schrammen omdat ze dronken in het huisje was gevallen ... ze zag er het ergste uit van ons allemaal... toen stapten enkele livreiers, jongens en dames, op ons af en zeiden iets tegen ons in de taal van dat land ... we verstonden er weliswaar geen moer van ... maar we begrepen dat ze wilden dat de Bulgaarse de koningin van het carnaval zou worden, onze maskers schenen de leukste te zijn- ... autentisj en pintlich en soeper. .. om ons heen zwermden cowboys en dracula' sen zeelieden en duivels, dat waren maskers uit een winkel. .. we vluchtten en keerden terug ... die kou in de Hongaar dacht aan hetzelfde als ik ... bij de laatste villa trapten we de deur in de zangeres stond op de uitkijk ... we vonden er een elektrische straalkachel in de keuken ... we pakten al het voedsel. .. de Bulgaarse zag er op toe dat we dat niet meteen zouden opvreten ... de weg door het bos was verschrikkelijk en die kachel was loodzwaar ... laat me hier maar achter, zei de Bulgaarse, dan leef ik maar niet meer, nou en, wat rot dat nou ... we zijn met z'n acht miljoenen ... we droegen de kachel en keerden terug om haar op te halen ... wrijven tegen bevriezingen ... elkaar met je adem als honden warm krijgen we aten tenminste een beetje ... sjouwden die kachel trede voor trede het huis in we spraken niet eens meer ... er was geen normaal stopcontact in de kamer! nergens ... overal rare, verdachte frutsels ... we kropen weer onze huisjes in om kunst te scheppen ... dat enige kleine kacheltje mocht de Bulgaarse houden wat wil je, een vrouw- ... enige elementaire ridderlijkheid restte ons toch nog waarom kropen we niet allemaal in één bed? Ze waren klein en smal... en toen we dat probeerden, donderde alles in elkaar ... tenminste hadden we wat om te stoken.

Ik schreef en dronk en de dromen kwamen en gingen, van verre voelde ik de angst van mijn vrouw en dat maakte voor mij taal... mijn vrouw lag daar ergens ver weg nachtenlang computerspelletjes te spelen ... en ook ik lag in bed ... maar ik had het koud. Ik was bang voor een ziekte, maar ik was al zo erg ziek, dat ik het niet besefte. Mijn hoofd trok me de lucht in als een ballon. We kwamen bij elkaar bij de telefoon en probeerden de opzichter te pakken te krijgen maar of hij sprak een onverstaanbare taal tegen ons of hij hing op. We aarzelden of we naar huis zouden bellen ik roep de horden, zei de Hongaar ... doe dat maar niet, Attila, zei de zangeres je weet toch hoe dat afloopt... we wilden het niet aan onze mensen thuis vertellen ... hoe het hier was ... we schaamden ons dat we in de val gelopen waren, thuis dachten ze dat we het ervan namen, net als op het schrijverskasteel Dobffs, ze waren jaloers op ons ... en wij hadden inmiddels door hoe de vork in de steel zat... een trucje van de Cultúúr: als er geld witgewassen moet worden vanwege de belastingen dan neem je een kunstenaartje en geef je hem wat en dan investeer je nog in iets anders en dat is dan in het algemeen belang en het rad draait en de tanker vaart tussen de belastingen door met de vlag in top ... de Cultúúr ging ervan uit dat we de poen zouden pakken - we kregen die meteen de eerste dag - en wegwezen ... zoals al die anderen het hebben gedaan ... vandaar die vloeren, vandaar die ramen, vandaar die verwarming. En in de stad het carnaval der monsters. Nu begrepen we waarom kunstenaars uit de begeerde landen alleen 's zomers van die huisjes gebruik maakten. Stelletje stomkoppen die we zijn. Stomkoppen. Stomkoppen uit het Oosten. Gooi er een bot bij! sprak de zangeres schor. En een varken en dynamiet, zeiden de jonge auteurs. We braken op om kunst te gaan scheppen.

En de dagen verstreken. En enkele dagen achter elkaar, broeders en opperhoofden, beroerde de dood me. Ik wist dat ik niet over mijn linkerschouder mocht kijken. Dat hij daar was en de tijd had. Ik vocht voor mijn tijd en hallucineerde. Ik lag in bed en kwam er alleen uit om naar de WC te gaan en soms dat zelfs niet. De dagen rolden over mij heen, soms snel, soms ongelooflijk langzaam en ik vergat mezelf. Maar ik schreef vaak. Soms ging het niet meer. De taal van mijn pagina's wond zich als een tong om mijn nek. Ik verloor kracht en schreef erover. Maar de dood achtervolgde me. Ik wilde me beschilderen, op een paard springen en als een kerel een gevecht met de dood aangaan, maar ik had die kracht niet. En bovendien was dat paard er helemaal niet, dat heb ik verzonnen, anders hadden we het allang opgevroten. En na een angstige boodschap van mijn vrouw ging het door me heen dat zij vast net ergens vol tederheid wreed aan het neuken was ... ze liep ergens en hoopte op een duistere en ordinaire gemeenschap, een hele keten daarvan, of misschien was ze koelbloedig aan het paren. Ik had daar geen geladen voorwerpen, niks wat me kon helpen. Mijn zenuwen waren geïrriteerd en mijn ogen bleven tranen. Ik kon slechts schrijven om met de toename van het aantal letters er zeker van te zijn dat ik in leven was. Mijn vrouw stuurde me angstige vragen op en was alleen thuis en zat de hele nacht computerspelletjes te spelen. Ik wist dat ze daarna tenminste altijd even bad. Ik heb toen geschreven:

Mijn vrouw speelt computerspelletjes, de hele nacht

ze is alleen

en ik wil sterven

dan bidt ze

en verder schoot me niets te binnen, maar ik zette er geen punt achter. Ik opende de volgende fles en ging iets anders schrijven. Ik schreef daar toen, jagers en opperhoofden, een boek, ik schreef het puur in mijn eigen woorden, ik zat in de val, dus het interesseerde me geen lor of dat boek hygiënisch was ... het is, zusters en vriendinnen, een gebabbel, gebabel en gebabylon geworden, het was, beste goede demones en aanhalige waarzegsters, een soort zachte porno met humanistische lading, bovendien pragocentrisch, het was, beste eventuele lezeres en nieuwsgierige aap, lichte kost van een eerder pulpachtig karakter, maar ik schreef het al in mijn eigen slaventaal... om geen slaaf meer te zijn ... maar het was zo sterk dat ik het bijna niet kon overleven ... ik hakte in de taal en aaide haar en zij deed dat terug, mijn taal was levend voor mij! En het is een geheime en open taal. En de dagen verstreken en het waren harde dagen en nog hardere dagen, ze gingen over in de nacht, die nu op elk willekeurig moment aanbrak, omdat het de nacht van mijn bewustzijn was. En ik begon die zwarte gaten op te zoeken, omdat er iets gebeurd was ... ik wilde niet meer schrijven ... ik was bang ... maar het viel niet te stoppen, het boek begon zijn eigen leven te leiden en voedde zich met mij en naarmate het groeide, duwde het me de kamer uit, naar buiten, de vrieskou in, waar ik me niet eens met mijn adem kon warmen. Ik kon dat boek niet eens meer vernietigen, want zijn taal had al zoveel van me gevroten, dat het sterker was, iemand anders zou het moeten vernietigen. Maar er was niemand. Op een keer sjokte ik naar buiten, maar geen vriend of vriendin te bekennen. Ik was de laatste. Ik zei: Waarom ik? En iemand zei: Waarom niet jij? Ik stond al op de drempel, was onder-weg ... en de sneeuw viel alsof er niets aan de hand was. Waarom ook niet, dacht ik en ging weer mijn taal schrijven, niet meer een geschenk, maar een verdoemenis. Soms dacht ik, nu ik toch al hier ben ... op dat moment hief Jícha zijn hoofd van de schrijfmachine op en riep: Maar ik ben er nog steeds! Jezus Christus! En hij had het koud, hij voelde de doorn van afschuw, hij kroop diep onder de dekens en begon liever snel weer verder te schrijven ... nou als ik weer terug in moedertje Praag ben en iemand met me over Dobříš rept. .. dan geef ik hem meteen een dreun voor zijn kop! En er gebeurden van die rare dingen ... lettertjes vielen me aan, zinnen huilden ... en opeens hoor ik piep! piep! Een lettertje piepte tegen mij. Dat geeft niet, het is geen groots geluid als een lettertje piept, dat is een kleinigheid, het zou best in het Ginnesboek of rekkords kunnen. De letter piepte en proestte toen en spuugde. Ze deed voortdurend stout. Ik zeg haar, niet zeuren, in de rij, hup! Ik bekijk het lettertje van dichtbij, mijn ogen bleven vloeien ... en het was een! Het haakje trilde zachtjes ... en ik was weer eventjes gelukkig, omdat ik begreep dat dit mijn schat was, niemand anders dan de Tsjechen hebben immers dit lettertje, het is ons nationaal bezit, een zeldzaamheid en heiligdom! Wie geen r bezigt is een rare buitenlander en chauvinist! En schrijft onzin ... Toen hoorde ik stappen, het was de Hongaar met de Bulgaarse, ze waren even iets op de kop gaan tikken, maar moesten vanwege de sneeuwhopen terugkeren. In het bos hebben ze de bijna doodgevroren Roemeen gevonden, hij bazelde iets over heftrukhotels ... reusachtige Ducks- ... over lichte en zware pepsi cola ... over reusachtige supermensen op posters ... hij had ergens op een station gewoond, tot het hem was gaan dagen en hij de weg naar ons kunstenaarsdorpje probeerde terug te vinden ... hij was musicus, maar zijn panfluiten heeft hij niet meer teruggevonden, we fluisterden hem met de Hongaar een paar woorden in: dynamiet, bot, zeug ... Taalek ! zei de Bulgaarse, en voor de Roemeen begon te schrijven, peuzelden we samen een paar beukennootjes op die hij in het bos van getemde everzwijnen had gepikt... ze deden helemaal niets terug, zei hij verbaasd. Ook andere kunstenaars begonnen terug te keren ... Polen met zakken vol waar... andere Hongaren met goelasj ... Vietnamezen met oude vis ... de Rus nam kaviaar mee, hij was genezen .. en ik zat te schrijven. En toen begreep ik het en schreef:

Mijn vrouw speelt computerspelletjes, de hele nacht

ze is alleen

ik wil sterven

dan bidt ze

en ik leef nog steeds.

Nauwelijks had ik de punt erachter gezet of de zon verscheen. Mijn ogen vloeiden niet meer. Het was duidelijk. Onmiskenbaar. Ik deed het raam open en riep naar de anderen. De Bulgaarse lag in de zon en zong een of andere bergcantilene. De Kanaken zwaaiden met scalpen, veel haar zat er niet op. De Hongaren en de Slowaken hadden de zandbak bezet en bouwden een dijk. Litouwers waren aan het schaken, schuiven en schaften met Russen, Serviërs omarmden Kroaten, Chinezen speelden waterpolo met Vietnamezen, de Armeen maakte een handstand en de Azeri een radslag, zo zag het er daar uit, gewoon de lente der volkeren. Ik stond trots bij het raam, mijn haar wapperde, ik had mijn boek! Ik riep iets naar de Slowaak, ik was namelijk de beste, dat was wel duidelijk, gewoon ... een Tsjech! En dat heb ik ook meteen tegen dat zooitje nationalistische chauvinisten gezegd. Het was wel geinig, want jullie, loodsen en smokkelaars, weten best wat een trouwe Tsjech ik ben, tsss. Later kwamen er verschillende twisten en ruzies. Schermutselingen. De Rus en de Oekraïner sloten zich samen in de schuur op. Alleen had een of andere Bosniër allang de hooivork gepikt. Ik ging met een bijl naar bed, want de Slowaak had mijn wasknijpers gejat. Kazakken hadden brutaal bij de leiding over het voedsel geklaagd. Ze wilden meer van hun smerige aardappelknoedels, zgn. 'Bosniërs'. Toen nam de opzichter ons eindelijk mee op een wandeling door de stad. Het was zo zalig, ik bloedde zowat dood van geluk. Het stadhuis was bijvoorbeeld immens. Maar we staken uitsluitend bij groen over. Rood betekent: ho! We staarden ten minste naar de auto's: dat waren me toch sleeën, karren en kalibers! Water kwam ons in de mond ... We liepen verder. Op een rondleiding. Maar geintjes uithalen en slenteren mocht niet. De Bulgaarse puilde haar ogen uit en riep: Kijk! De deur van een reuzensupermarkt ging vanzelf open! Je kwam dichterbij ... nog een stap ... en ze ging open! En een stapje terug ... en ze ging dicht! Het was incredibelijk. Ik heb het zelf een paar keer geprobeerd. We stonden er in een kringetje omheen. De opzichter keek welwillend toe. Ik was bang dat iemand uit pure nijd dat hij zoiets thuis niet had, die deur stuk zou maken. Ik duwde tegen die Engelse hendeltjes, maar wel slim, zodat het eruitzag alsof de Tsjetsjeen het had gedaan die verder sjokte. Ik heb 'rn kapotgemaakt! Geschrokken schoolden wij samen om de wonderlijke deur en kakelden door elkaar. Maar de opzichter was helemaal niet boos. En niemand van die tent stormde met een stok in zijn hand naar buiten. Raar. We liepen verder. Ik wilde de Bulgaarse bij de hand pakken of misschien aan haar billen zitten, dat weet ik niet meer zo, maar iemand heeft me toen van achteren laten struikelen. Ik draaide me bliksemsnel om en gaf de Pool die in de rij van twee aan twee achter me liep, een stomp in zijn buik. Maar hij was het niet geweest! Het was de Albaniër achter hem geweest! Ik begreep mijn vergissing toen ik zijn grijns zag, maar ik kon niet meer terug. Vuile hond! brulde de Pool. Psja krw! brulde ik. De pokken! brulde de Pool. Cholera! brulde ik. Rot op, man! brulde de Pool. Chlop zosraty! brulde ik. De anderen deden al snel mee. Ik zag de Afghaan de Rus een schop voor zijn kop geven, de Bosniër nam de Serviër in de nelson ... en het ging van dik hout... het wemelde vanChineze, Vietnamese, Cambodjaanse en Laotiaanse vrouwen onder onze voeten en ze waggelden verschrikt op hun kromme benen ... Zigeuners hadden er lol in en slopen zo nu en dan naar een of andere onbewaakte broekzak toe. Er kwamen agenten! Te paard! Daar heb je 't al, ik deed op slag alsof mijn neus bloedde. De anderen kalmeerden ook snel en keken rond waar je het beste weg kon kruipen voordat de pantservoertuigen zouden komen. Maar we hadden het al snel door. Omsingeld! 'rn Smeren kon niet meer. Het zag er naar uit dat we onze mensenrechten kwijt zouden raken. De Polen, Afghanen en Vietnamezen begonnen het plaveisel te slopen en barricaden te bouwen, hier en daar werd een prachtige auto in de fik gestoken, overal in het rond werd luidkeels gebeden, gehuild en geknarsetand. Wie zich niet meteen meldde met een aangifte en zijn diensten aanbood, kreeg per omgaande een knal voor zijn kanis. Het ging nog! De Kanaken begonnen de agenten al aan te vallen ... ik, geef ik toe, aarzelde een beetje, maar om van dat aarzelen goed gebruik te maken, trapte ik tenminste op de voet van die Slowakees ... versterkingen werden aangevoerd ... in witte jassen ... met een soort religieuze kruizen ... geen gemep of geschiet... een nieuwe, sluwe techniek! Ze praatten op afstand door een megafoon vriendelijk op ons in ... ze draaiden zachte en saaie muziek ze lieten cadeaumanden zien ... er waren hammen, aardappelen, garnalen, alles de oude I.Q. Pavlov begon te werken ... we staken de koppen bij elkaar ... we waren omsingeld, we sloegen kruisjes bij elkaar, het was allemaal van: sorrie, breder! Beste buurman! Tjaap! Ligunda! Waarde vrind! Moedertje Aarde is mein gezeuge! Wisjegraad ... Sarajevo Gabčíkovo ... Hanoï ... Saigon ... Boecharest en Boechara, vrienden voor het leven en nooit meer... en toen toonden die begeerde mensen ons uit de verte ... jeans en jeeps en auto's en watersloten en kauwgom ... als we braaf zouden zijn! We gaven ons over en stapten in de bus. We reden over een wonderbaarlijke hoogfrequente snelweg, een hoop stoplichten, verschillende soorten verlichting, viaducten, onderwegen, betonnen, geen mensen ... en Gejza merkte dat de bus geen ramen had! En inderdaad! Je kon de ruiten niet openschuiven! Dat kennen we, schreeuwden de Roms en trokken hun scheermessen. Dit nooit meer! Oude trucjes! Tsjhoeri des tsjhoeri choedesl We zijn verraden! Nu komt het gas! Gas. Gasnjata, vertaalden verbroederde Kroaten voor Serviërs, gasowjesjtsja, vertaalden Russen voor de Oekraïners, dronken wodka en kusten elkaar, gasowodstwo! gaska! gasdodinski! gasoenyj! gasdoera! gasgoer! gaza! jammerden de Slaven, de Aziaten kenden het nog niet, bezpelés-jrzjvéketil! schreeuwde de Hongaar. De Bulgaarse duwde me steeds weg, ik snapte dat niet, we gaan toch dood, dus waarom zou ze niet met me willen? Maar ze wilde nog een paar keer een kruisje slaan en de Bulgarenbeulen vervloeken. Popen haalden iconen tevoorschijn, Navajos heiligenbeelden, waar blijven die jeans, schreeuwden de Albaniërs, ze brengen ons naar het concentratiekamp, riepen Roethenen opgewonden, hoe zal dat zijn? En de Jakoetse sjamaan pakte zijn trommeltje en hoeven, en de bus stopte. Het was weer bij een of ander reusachtig stadhuis, er stonden burgemeesters, ingenieurs en artsen met medailles. Wij snapten er niks van. Iemand begon uit te leggen en het bericht te verspreiden dat de bussen vanzelf luchtten. Een wonder! Het is een wonder, zeiden de chassiden uit Galicië aan hun baard trekkend ... sinds de tijd van Abraham de Engel en de heilige rabbi's uit Belz ... grote, grote wijsheid en vooruitgang. Tsss, onzin, schepte ik op tegen de Bulgaarse en een paar Zigeuners ... een of andere acclimatisatie van ze ... daar geloof ik geen reet van! Er zitten gaten van onderen in! Ej, dat is zo, meneertje, zei de tanige. En toen werden we naar het stadhuis gebracht en daar was een receptie. We bezopen ons als apen. De Kanaken trokken de jeans over hun armen aan. Na het taartgevecht werden we gewassen en lazen we een paar van onze prachtige, bittere en droevige gedichten voor. We ruilden ze met elkaar om en wie niet kon schrijven, die kreeg van iemand iets in een of andere taal toegeschoven, het maakte geen barst uit. Niettalige kunstenaars haalden uit hun trainingspakken en uit juten zakken verschillende artefacten, schilderijen en cultbeeldjes en galgen tevoorschijn. De burgemeesters waardeerden dat ook. Succes! We hebben allemaal goed gegokt. Toen kregen we medailles, ik een van de grootste, want ik ben een Tsjech! En dat is wat! Dat betekent verdikkie wat in de weruld!

Jícha deed zijn handen omhoog en ging ze wassen. Hij spoelde ook zijn mond en gorgelde uitvoerig. Het betekende dat we ongevraagd konden praten: Dat heb je, Jícha, goed gedaan! Dat heb jeze mooi geflikt! Het was erg Tsjechisch ... progressief en diep als de Hertengracht. Er kwam ten minste wat leven in de brouwerij! Vooral geen intelligentsia en geen mierenarbeid, d'r zijn diverse wegen, diver-se mogelijkheden, d'r zijn zoveel dingen! We weten het, we weten het, beste Jícha. We klapten voor die representant. En je vriendinnetje? Je Balkana, hè? Nog steeds an? Schrijven jullie mekaar? Heet ze Warana of Ljoebita? Allebei?

Dat is allemaal een beetje ingewikkeld, zei Jicha en ging weer zitten.

Zeg, Jícha, alles goed en wel, maar wat is er met dat boek gebeurd dat je daar hebt geschreven? vroeg Spin.

Dat ben ik meteen toen het klaar was verloren, ik was het kwijt, het is onleesbaar en ook onzegbaar. Ik weet het niet precies. Hoofdzaak is dat ik weer hier ben, niet? Oost West, thuis het ergst, hè? En ook best, nietwaar? Waarom je geluk in het buitenland beproeven als je net zo goed thuis kan vertoeven, weetjewel? Ja hoor, het is hier onwijs gaaf en het wordt nog beter, niet soms? Maar er moet wat gebeuren. Het vuil eruit vegen. Uit dit land. Vaderland. Ja, daar moet het heen. Dit was een kort verhaal ter verwelkoming van onze bovenstebeste Potok in ons midden


Vertaling Magda Hüblová (Met dank aan Edgar de Bruin)





1 Pervitin (in slang 'pernfk', letterlijk 'kruidkoek')- een populaire eigengmaakte drug vervaardigd uit vrij verkrijgbare medicijnen (noot vert.).



<   

TSL 19

   >