Willem G. Weststeijn



De Aleida Schot - Charles Timmer correspondentie



Het is een publiek geheim dat de relaties tussen de twee bekendste vertalers van Russische literatuur in het Nederlands, Aleida Schot en Charles Timmer, niet al te best waren. Aleida Schot (1900-1969), leerlinge van de in slavistenkringen beroemde Bruno Becker, de eerste hoogleraar Russisch (taal-, letterkunde en geschiedenis) aan de Universiteit van Amsterdam, was een erkende autoriteit op haar gebied. In tegenstelling tot wat hier tot aan de Tweede Wereldoorlog de gangbare praktijk was: vertalen van Russische literatuur via het Frans, Duits of Engels, vertaalde Aleida Schot consekwent alles rechtstreeks uit het Russisch. Bovendien introduceerde ze bij het Nederlandse lezerspubliek toentertijd bij ons nog vrijwel onbekende klassieke Russische auteurs als Poesjkin, Garsjin en Tsjechov. Ze schreef over de problematiek van het vertalen (onder andere in De Gids 8/9, 1957), was voorzitter van de commissie voor vertaalzaken van de Nederlandse afdeling van de P.E.N. en kreeg als eerste, in 1955, de Martinus Nijhoffprijs uitgereikt. In het juryrapport werd ze geprezen voor de grote zorgvuldigheid van haar vertalingen en haar zuivere, vlekkeloze Nederlands.

Charles Timmer (1907-1991) deed bepaald niet onder voor Aleida Schot. Hoewel Aleida Schot veel eerder begon dan Timmer- haar eerste vertalingen verschenen al in de jaren dertig, de zijne pas na de Tweede Wereldoorlog-haalde hij haar, kwantitatief gezien, spoedig in. Ook publiceerde hij meer essays en beschouwingen, zowel over het vertalen als over de schrijvers die hij vertaalde en over de Russische literatuur in het algemeen. Zijn Nijhoffprijs kreeg Timmer in 1963. Buitengewoon verdienstelijk heeft hij zich gemaakt met zijn fenomenale inzet voor de 'Russische Bibliotheek' van Van Oorschot, waarmee de klassieke Russische literatuur op zeer ruime schaal in het Nederlands beschikbaar kwam.

Over de precieze contacten tussen Aleida Schot en Charles Timmer is niet zo veel bekend. Gezien hun beider ambitie, activiteit en woonplaats (Amsterdam) moeten ze elkaar geregeld hebben ontmoet en vermoedelijk goed hebben gekend. Wrijving ontstond toen Timmer Aleida Schot uitnodigde mee te werken aan de 'Russische Bibliotheek' en wel met een apart deel met Tsjechovs toneelwerk. Schot had toen al, behalve toneelstukken, heel wat verhalen van Tsjechov vertaald en in verschillende bundels gepubliceerd en voelde zich, niet geheel ten onrechte, gepasseerd toen bleek dat Timmer zelf al Tsjechovs proza voor zijn rekening zou nemen en niet van haar vertalingen gebruik zou maken. Ze weigerde daarom haar medewerking. Nog meer wrijving ontstond toen Timmer, nadat hijzelf ook al het toneelwerk van Tsjechov had vertaald, aan Aleida Schot een brief stuurde waarin hij haar wees op een aantal feilen en tekortkomingen in haar vertalingen. Sindsdien waren ze niet echt meer on speaking terms.

Pas na haar dood is een vertaling van Aleida Schot opgenomen in de 'Russische Bibliotheek'. Het betreft Een held van onze tijd van Michail Lermontov in het deel M.J. Lermontov, A.I. Herzen, W.M. Garsjin, W.G. Korolenko, Werken. Van Oorschot, Amsterdam 1972. Deze vertaling van Een held van onze tijd dateert reeds uit 1939. Met haar Lermontov-vertaling heeft Aleida Schot in totaal 158 pagina's bijgedragen aan de 'Russische Bibliotheek' (en niet 232, zoals Charles Timmer abusievelijk vermeldt in zijn artikel 'De Russische Bibliotheek' in De Russen in mijn kast. Van Oorschot, Amsterdam 1990, blz. 77-94; de andere in Werken opgenomen Lermontov-tekst, Vorstin Ligowskaja, is vertaald door Eva van Santen), tegenover Timmer 6.513.

Enig licht op de Schot-Timmer relatie wordt geworpen door een aantal brieven die er tussen de twee vertalers zijn gewisseld. De brieven dateren uit de jaren vijftig en bevinden zich in het archief van Charles Timmer dat enige tijd geleden is verworven door de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Er zijn in totaal vijf brieven van Aleida Schot en vier van Timmer. In de eerste twee brieven worden enige gegevens uitgewisseld over een artikel van Boris Raptschinsky (zie elders in dit nummer) in Telenblad, waarin de auteur zich kritisch uitlaat over een recentelijk verschenen vertaling van verhalen van Gogol. Raptschinsky schrijft onder meer:



De gemiddelde Nederlandse vertaler, die denkt, dat hij in staat is Gogolj te vertalen, weet van al die dingen (Gogols bijzondere taalgebruik, waar Raptschinsky in een vorige aflevering van Talenblad over geschreven had- WGW) niets af. Zijn vertaling is dan ook altijd een gestamel. Het is hetzelfde als wanneer een stotteraar een redevoering van een der grootste redenaars zou willen voorlezen. Daarbij komt, dat de meeste vertalers eenvoudig geen Russisch kennen. In een vertaling van een paar verhalen van GogoIj, die kort geleden verschenen is, komen de zotste fouten voor. Een duivel, die zich over elke wagen bukt om de inhoud ervan te bekijken, wordt omgetoverd in een varken, dat de wagens besnuffelt (waarbij de vertaler vergeet, dat 'duivel' in het Russisch mannelijk is en 'varken' vrouwelijk; en de Russen verwarren de geslachten nooit). Hoe een varken zich over wagens bukken en de inhoud ervan besnuffelen kan, vertelt de vertalerniet. ( ... ) Er is geen enkele bladzijde aan te wijzen zonder de allergrappigste bokken. Van de proza van Gogolj is heel weinig overgebleven. Het is waarlijk een heel vreemd geschenk voor de lezers. De uitgevers hadden goed gedaan door dat gewrocht aan een deskundige ter hand te stellen om tenminste de allergekste fouten te verwijderen. Als men op deze wijze het jubileum van GogoIj viert.. (Talenblad 14, No. 3, september 1952, blz. 84-85)


Timmer kon de 'duistere insinuaties' van Raptschinsky niet verifiëren aan de hand van de hem bekende uitgave van de door Aleida Schot vertaalde Petersburgse vertellingen (Het Parelsnoer, Voorhout/ Antwerpen 1951) en vraagt de laatste om nadere uitleg.



2 November 1952


Mej. Aleida G. Schot,
Beethovenstraat 82
Amsterdam

Zeer geachte Mejuffrouw Schot,

Naar aanleiding van ons gesprek aan de koffietafel vanochtend zend ik U hierbij de publicatie van Dr Raptschinski in de Leidse Uitgave 'Talenblad' (zie blz. 84). Zoals U ziet wordt, hoewel de gewraakte uitgave niet nader wordt genoemd, wel degelijk gezinspeeld op een 'jubileum-uitgave', waardoor hier op een wel zeer vreemde wijze een misverstand wordt uitgelokt. De door R. gecritiseerde passages komen, meen ik, in Uw Petersburgse Vertellingen niet voor, maar waar ze dan wèl figureren heb ik niet kunnen ontdekken. Ook is mij niet bekend, dat er nog een bundel verhalen van Gogolj zou zijn verschenen, die het karakter van een jubileum-uitgave zou dragen.

Ik heb dit nummer van 'Talenblad' onlangs ergens uit een prullemand opgevist en meegenomen, toen mijn oog op het artikel van R. viel. Mijn onderzoek naar de duistere insinuaties van de schrijver is slechts vluchtig geweest, - misschien kunt U meer ontdekken. In dat geval interesseert het mij levendig Uw bevindingen van U te mogen vernemen.

Met vriendelijke groeten,




----------


Amsterdam-Z, 7-11-'52
Beethovenstraat 82- III


Zeer geachte Heer Timmer,

Het mysterie is opgelost. Naast mij ligt een boekje:
De Jaarmarkt in Sorotsjintsy en Kerstnacht, welke twee verhalen volgens de colophon 'in het jaar van Nikolai Gogolj's honderdste sterfdag (inderdaad is Gogolj meer dan eens honderd doden gestorven!) werden gedrukt voor de leden van de W.B.-Vereniging ... De vertaling is van Wils Huisman .. .' Daarin staat op blz. 30 (ongeveer drie regels na het begin van hoofdstuk VII): 'De oude vrouw, die krakelingen verkocht, had met eigen ogen de satan gezien, in de gestalte van een varken, dat voortdurend de wagen besnuffelde, als of het wat zocht. ... en ieder beschouwde het als een misdaad het niet te geloven, niettegenstaande het feit, dat de oude koopvrouw, die haar verdraagbaar kraampje vlak naast de kroeg had opgeslagen, de gehele dag zonder enige noodzaak diepe buigingen had gemaakt en met haar voeten precies dezelfde figuren op de grond had beschreven, als waarin haar zoete koopwaar gebakken was.' - Wanneer U de Russische tekst erbij neemt zult U zien dat Mej. Huisman zich werkelijk niet onaardig uit de moeilijkheid gered heeft (wat die dronken vrouw betreft), dat het woord 'waarin' alleen wat verwarrend werkt, omdat men pas met behulp van de Russische tekst ziet dat het hier betekent 'de vorm waarin'. Ik wil niet zeggen dat ik de vertaling erg gelukkig vind, maar ik geef het je ook te doen dergelijke Gogoljaanse grapjes raak te vertalen. Wat het varken en de duivel betreft, daar vind ik 'dat' beslist beter dan 'die', wat R. had willen hebben. Verder vind ik de giftigheid van zijn geschrijf, als altijd, beslist misplaatst.

Ik schrijf U dit omdat naar Uw zeggen mijn bevindingen U levendig interesseren.

Met vriendelijke groeten,

Uwe dv.
Aleida G. Schot



In de twee volgende brieven vinden we Timmers uitnodiging aan Aleida Schot om mee te werken aan de 'Russische Bibliotheek' en Schots wat gepikeerde reactie. Die reactie kwam overigens pas ruim een week later dan Timmer had gevraagd. Kennelijk heeft ze enige bedenktijd genomen. Op het voorstel van Aleida Schot om de 'Russische Bibliotheek' niet met Tsjechov maar met Dostojevski te beginnen is Timmer niet ingegaan.



CHARLES B. TIMMER

Amsterdam, 25 April 1953
Botticellistraat 24


Zeer geachte Mejuffrouw Schot,



Charles B.Timmer

U zult wel de notitie in de kranten gelezen hebben over de plannen van de uitgever van Oorschot. Dit bericht kwam, wel iets voorbarig m.i., naar aanleiding van een bespreking, die ik Maandag jl. met v.O. had. Afgezien van voorstellen, die gedaan zullen worden in verband met de grote dundruk-uitgave van de Russische klassieken zou ik gaarne zo spoedig mogelijk een onderhoud met U hebben over Tsjechow. Ik wilde U namelijk voorstellen Uw deel toneelwerken in de verzamelde uitgave onder te brengen en wel als deel IV van deze uitgave. (De opzet is: drie delen à 600/700 pagina's verzameld proza; 1 deel toneel; 1 deel dagboeken en brieven). Mijn voorstel houdt verder het volgende in:

l .Uw deel toneel verschijnt onder Uw naam en wordt apart verkoopbaar;

2.Het komt in een uitstekend verzorgde uitgave uit en wordt gebracht door een uitgever, die meer dan wie ook in staat zal zijn het boek bij het publiek te pousseren.

3.U hebt, behalve het afzetgebied voor diegenen, die zich voor het verzamelde toneelwerk interesseren, nog die categorie, die op alle vijf de delen intekent;

4.Behalve de vier bekende toneelstukken van Tsjechow moet in het verzameld toneelwerk Iwanow voorkomen, en ook de verrukkelijke eenacters mogen niet ontbreken.

Alle overige punten kunnen wij mondeling bespreken, indien U iets voor mijn voorstel voelt, hetgeen ik van harte hoop, daar ik een medewerking van U aan het tot stand komen, niet alleen van Tsjechow, maar van de 'Russische Bibliotheek' bijzonder op prijs zou stellen. Zoudt U mij misschien morgen in de loop van de middag of avond (Zondag dus) kunnen bezoeken, of anders Maandagochtend of avond, of zal ik even bij U langs komen? Liefst echter zo spoedig mogelijk!

Met vriendelijke groeten,



----------


ALEIDA G. SCHOT

Amsterdam-Z, 3 Mei 1953
Beethovenstraat 82- III


Geachte Heer Timmer,

Daar ik gisteren niet - zoals ik mij had voorgesteld - een rustig gesprek met U kon hebben, is de voornaamste vraag die ik U had willen voorleggen, onuitgesproken gebleven. Ik wil die nu even schriftelijk aan U voorleggen, wat misschien zelfs beter is dan mondeling, omdat zij eigenlijk ook tot Van Oorschot is gericht.



Aleida Schot

Zou het namelijk niet mogelijk zijn dat de Russische reeks opende met Dostojefski, en niet met Tsjechof. Ik kan de gedachte niet van mij afzetten dat het uitbrengen van de delen Tsjechof in de naaste toekomst toch niet zo bijzonder elegant is. Hoe onaangenaam het mij ook is een oratio pro domo te houden, toch meen ik in alle bescheidenheid te mogen zeggen dat ik degene ben die Tsjechof voor het eerst voor het Nederlandse publiek toegankelijk heeft gemaakt. Ook in de pers is daar bij voorkomende gelegenheden herhaaldelijk op gewezen en in zijn essay over Tsjechof verraste Dubois mij met de opmerking dat Tsjechof 'na de oorlog voor het eerst mag men wel zeggen in voortreffelijke vertaling en enigermate representatief' door mij geïntroduceerd is. Gedurende de oorlog heb ik de akker al voorbereid en in clandestiene bijeenkomsten door het hele land 24 keer over Tsjechof gesproken en uit zijn verhalen voorgelezen. Ook na de oorlog heb ik dat nog verschillende keren gedaan. Dit alles zou nauwelijks ter zake dienende zijn, wanneer niet juist op hetzelfde ogenblik waarop U met Van Oorschot over de delen Tsjechof sprak, ik op het punt stond - zoals U bekend was - èn mijn bundel verhalen bij Boucher èn de drie grote toneelstukken bij Het Spectrum af te leveren, welke laatste uitgave zoals U weet is bedoeld als een herdenkingsbijdrage, iets waarop ik mij ook altijd speciaal heb toegelegd. Ook dus tegenover de verschillende uitgevers, waartoe nog Meulenhoff behoort met 'Het verhaal van een onbekende' (najaar' 52) en De Bezige Bij, waar 'De Echtgenoot' nog loopt, kan ik de houding van Van Oorschot niet waarderen.

Heel anders nu staan de zaken met Dostojefski. Voor zover ik zien kan wordt niemand door de uitgave daarvan geschaad en een groter gedeelte van het Nederlandse publiek gediend dan met Tsjechof. In de loop der jaren ben ik verschillende malen en door verscheidene uitgevers aangezocht iets van Dostojevski te vertalen, maar ben er nooit op ingegaan omdat Dostojefski mij niet ligt. Daartegenover popelt U - zoals U mij zelf verzekerde - om hem onder handen te nemen. Uit de verzoeken van genoemde uitgevers leid ik ook af dat de belangstelling voor deze schrijver nog altijd levendig is. Van hem bestaan er alleen slechte Nederlandse vertalingen of vertalingen uit andere talen dan het Russisch, al staat op de titelpagina soms brutaal anders vermeld ('Een onaangename geschiedenis', 'De demonen'). Hier rijdt U noch Van Oorschot dus iemand in de wielen; commercieel gezien lijkt mij deze aanloop tot de reeks ook voordeliger, al is dit een zaak van geheel andere orde: ik ben er vrijwel zeker van dat er meer vraag naar Dostojefski zal zijn dan naar Tsjechof. Misschien wilt U dit alles eens overdenken en mij dan t.z.t. Uw antwoord laten weten.

Met vriendelijke groeten

gaarne Uwe
Aleida G. Schot.



Na deze brieven valt er een correspondentiestilte van bijna drie jaar. Timmer gaat zeer voortvarend met zijn Tsjechov-vertalingen aan de slag en publiceert jaarlijks een deel van de Verzamelde werken ( deel 1- 1953, deel II - 1954, deel III - 1955 en het deel Toneel in 1956). Tijdens of na dat vertaalwerk heeft hij een aantal feilen in de Tsjechov-vertalingen van Aleida Schot ontdekt. De brief die hij haar vervolgens stuurt gaat vergezeld van een tiental pagina's met een opsomming.




6 Februari 1956

Geachte mejuffrouw Schot,

Na beëindiging van de vertaling der toneelwerken van Tsjechow heb ik eens een vergelijkende studie gemaakt van Uw vertalingen met de originelen. Ik werd daarbij getroffen door zoveel curieuze afwijkingen, dat ik het van belang vond U ervan in kennis te stellen, vooral, omdat Uzelf in lezingen en geschriften, - o.a. de circulaire van het P.E.N. centrum - zo nadrukkelijk de aandacht vestigt op het noodzakelijke 'verantwoordelijkheidsbesef' bij de vertaler en spreekt van ontoelaatbare verkrachtingen. Wat mij vooral is opgevallen, is het grote aantal weglatingen in Uw teksten, dikwijls weglatingen van ernstige aard, als bijvoorbeeld op pag. 116 van Uw uitgave (De drie zusters), waar tweemaal achter elkaar een clause ontbreekt, waarin liefst twee personen van het toneel dienen te verwijnen. (Zie blz. 4 van mijn bijvoegsel). Opmerkelijk zijn ook de vele keren dat U getallen hebt veranderd, of slordigheden als: dazje osenj krasiwa, dat U kennelijk gelezen hebt als: dazje otsjenj krasiwo, immers U vertaalt: 'heel mooi zelfs'. En hoe het gekomen is, dat U bij de
dramatis personae van De Kersentuin Gajew Leonid Alexewitsj noemt, terwijl zijn zuster Ljoebow Andrejewna heet, is mij onverklaarbaar.

Als voorzitster van de commissie voor vertaalzaken raadt U de vertalers aan zich met klem te verzetten tegen wijzigingen van welke aard ook in hun teksten door toneelmensen. Maar dan lijkt het mij wel een zaak van belang, dat de vertaler zich in de eerste plaats strikt aan het origineel houdt en tekstgetrouwe vertalingen levert. Natuurlijk, iedereen kan en zal zich wel eens vergissen, maar het aantal dier vergissingen bepaalt mede, of een vertaling goed of niet goed genoemd zal worden.

Hoogachtend,

Charles Timmer


----------


Amsterdam 8 februari 1956

Beethovenstraat 82'"

Geachte Heer Timmer,

Heel veel dank ben ik U verschuldigd voor alle moeite die U genomen hebt mij mijn feilen te tonen, die inderdaad vele zijn. Hoewel ik helaas nog even zal moeten wachten met het rustig doornemen van Uw met zoveel zorg opgestelde lijsten omdat mij in de eerstkomende dagen de tijd daartoe ontbreekt, wil ik toch graag zonder uitstel reageren om bij U niet de indruk van onverschilligheid te wekken. Ook een vluchtig doornemen van Uw lijsten met aanmerkingen was voldoende mij te overtuigen van mijn vele tekortkomingen. In ieder geval heb ik er mede uit geleerd hoe funest het is z'n klad door een ander te laten uittikken zonder daarna alles van a tot z nog eens te collationeren.

Hoogachtend

Aleida G. Schot



In haar eerste reactie geeft Aleida Schot ruiterlijk toe dat ze fouten heeft gemaakt. Een deel van die fouten zou terug te voeren zijn op het feit dat ze niet zelf haar werk heeft uitgetikt en vervolgens dat uitgetikte werk niet zorgvuldig genoeg heeft gecorrigeerd. Een aantal van de door Timmer gesignaleerde fouten zijn op deze handelwijze terug te voeren. Het betreft hoogstwaarschijnlijk een reeks weglatingen (toneelaanwijzingen bij voorbeeld, waar nogal slordig mee is omgesprongen) en in ieder geval sommige verkeerde vertalingen. Zo signaleert Timmer dat de Russische zin 'И потянуло вдругвРоссию,народину,кдевочкесвоей' door Aleida Schot is vertaald als 'En opeens kreeg ik heimwee naar Rusland, naar mijn eigen land, mijn eigen mensen'. Terecht wijst hij erop dat er in plaats van 'mijn eigen mensen' 'mijn eigen meisje' had moeten staan. Het is een fout die geen vertaler had kunnen verzinnen en alleen kon ontstaan door verkeerd overtikken. Of Timmers eigen vertaling (afgezien natuurlijk van 'meisje'): 'En toen opeens kreeg ik toch zo'n heimwee naar Rusland, naar mijn geboortegrond, naar mijn eigen meisje' met het niet echt noodzakelijke 'toen' en 'toch', beter is dan die van Aleida Schot moet de lezer zelf maar bepalen.

In sommige gevallen heeft Aleida Schot vermoedelijk bewust gekozen voor een 'nette' vertaling in plaats van een letterlijke. Zo vertaalt ze het woord 'геморродиальный' als 'ongezond uitziend' en Timmer kapittelt haar dat dit 'aan aambeien lijdend' moet zijn. Echte fouten zijn er natuurlijk ook 'Anna Iwanowna' schrijven terwijl het 'Anna Pawlowna' moet zijn, 'вздыхает' ('zucht') vertalen met 'zegt' of 'antwoordt', een gezicht niet een 'onbewogen' maar een 'bewogen' uitdrukking geven, iemand met een mesje laten snijden terwijl hij eigenlijk met een schaar knipt vallen alle in deze categorie. Opmerkelijk zijn de vele keren dat Aleida Schot een getal verkeerd vertaalt. Er schijnen inderdaad mensen te bestaan die geen onderscheid kunnen maken tussen vijfhonderd en vijfduizend, voor wie dat onderscheid althans niets zegt en Aleida Schot was overduidelijk zo iemand. Zelf heeft ze het in haar volgende brief over haar 'getallenblindheid' en toont ze zich nogal geschokt over Timmers lijsten. Timmers reactie op haar brief is niet echt hartelijk, maar van het recht dat hij zich in punt 2 van zijn brief voorbehoudt heeft hij bij mijn weten nooit gebruik gemaakt.



Amsterdam, 12 februari 1956

Beethovenstraat 82"'


Geachte Heer Timmer,

Graag wil ik U nog een aanvulling doen toekomen op mijn brief van jl. woensdag. Deze zondag heb ik namelijk gebruikt voor het nauwkeurig bestuderen van Uw lijsten met aanmerkingen, en ik behoefU nauwelijks te zeggen dat ik daar min of meer kapot uit tevoorschijngekomen ben. Al kan ik sommige formuleringen wel staande houden en daarnaast voor vele dingen wel een verklaring vinden, zo helpt dat laatste niets, want een verklaring is in dit geval nimmer een excuus. Zo is mij bijvoorbeeld gebleken dat mijn 'getallenblindheid' groter en dus ernstiger is dan ik mij bewust was. (Nog onlangs kreeg ik een opmerking te horen van de belasting dat ik als een van mijn inkomsten f.316.-. had opgegeven terwijl dit f.613.-. had moeten zijn.) Hieraan zal ik dus in het vervolg mijn uiterste aandacht moeten geven. Ook zal ik nooit meer iemand mijn kopij van het klad af laten overtikken (weggevallen woorden en zinnen), waartoe ik destijds genoodzaakt was door een zg. tennisarm die mij veel pijn bezorgde en waaraan ik in die tijd geopereerd ben.

Ondanks alle narigheid echter die ik door Uw terechtwijzingen beleefd heb en nog beleef, ben ik U daarvoor, zoals reeds gezegd, toch zeer dankbaar. Als ik mij verder bedenk dat U dit alles ook wel had kunnen publiceren inplaats van het mij toe te zenden, wil ik U in dat opzicht ook mijn erkentelijkheid betuigen. Ten slotte nog twee opmerkingen naar aanleiding van Uw brief. U wijst daarin o.a. op de 'opmerkelijke slordigheid' dat ik 'dazje osenj krasiwa' zou gelezen hebben als 'dazje otsjenj krasiwo', maar dit laatste stáat ook in mijn Russische tekst en ik begrijp niet goed wat de herfst hier voor zin zou hebben. (In mijn uitgave staat ook dat Waarja 22jaar is en niet 24.) En wat de passage uit de P.E.N.-circulaire over het toneel betreft: deze is niet van mij afkomstig, maar van een der commissieleden die meermalen heeft ondervonden dat regisseur en/of spelers naar eigen willekeur ingrijpende veranderingen aanbrachten; daarop sloeg het 'verkrachten' van het oorspronkelijk en het 'hoeden van eigen creatie'. Ik meen dat U toch wel wat al te streng over mij oordeelt wanneer U er op zinspeelt dat ik Tsjechof zou hebben 'verkracht': daarvoor heb ik toch geloof ik wel bewezen dat hij mij te na aan het hart ligt. Ik hoop dan ook altijd nog dat U tijdens het collationeren van mijn vertaling óok wel op dingen bent gestuit waaruit U hebt kunnen opmaken dat ik er met mijn hart toch wel geheel bij ben geweest.

Hoogachtend,

Aleida G. Schot


----------


26 februari 1956

Geachte mejuffrouw Schot,

Uw beide brieven heb ik ontvangen. Hierover nog de volgende opmerkingen: 1) Uw 'getallenblindheid' speelt U blijkbaar nog steeds parten. Zo lees ik in de novelle Pripadok van Tsjechow, die U verleden jaar onder Uw titel 'Depressie' liet verschijnen op blz. 28, in antwoord op de vraag van de jonge man aan het meisje: Hoe oud bent u?- 'Achttien', zei ze voor de grap.' Waarom voor de grap? Ik kijk bij Tsjechow en daar staat: 'Tachtig, zei ze voor de grap'. Er zitten meer ernstige fouten en weglatingen in die vertaling, soms laat U hele zinnen weg. Ik schrijf U dit niet om een ongevraagd oordeel te vellen, maar omdat ik het zo jammer vind, -voor Tsjechow en voor U - en omdat ik niet begrijp, hoe U zulke fouten kunt maken en tegelijk verzekeren dat U 'er met Uw hele hart toch wel bij bent geweest' en dat 'Tsjechow U na aan het hart ligt!'

2) U betuigt me Uw erkentelijkheid, dat ik de gegevens aan U heb toegezonden inplaats van ze te publiceren, maar ik moet er U attent op maken, dat ik U op dat punt geen enkele toezegging heb gedaan. Ik wil hier alleen maar mee te kennen geven, dat ik te allen tijde geheel vrij wens te blijven dit critisch materiaal te gebruiken of niet te gebruiken.

3) Interessant, dat in Uw editie (Oom Wanja) staat 'Dazje otsjenj krasiwo' (het is zelfs heel mooi) inpl.v. 'dazje osenj krasiwa' (zelfs de herfst is mooi), omdat het eerst nergens op slaat, het tweede evenwel volkomen natuurlijk klinkt in de mond van Astrow: het is immers herfst, zoals blijkt uit de toneelaanwijzing aan het begin van het vierde bedrijf. 'Een herfstavond'. Door zo'n terloops geplaatste opmerking laat de toneelschrijver de werkelijkheid buiten, in casu de herfst meespelen in de actie. Het is me daarom niet helemaal duidelijk, waarom U schrijft: 'Ik begrijp niet goed wat de herfst hier voor zin zou hebben.'

4) Moet ik uit Uw opmerking naar aanleiding van de P.E.N.-circulaire opmaken dat U zich van de betreffende passage distancieert? Zo niet, dan doet het toch niets ter zake, wie die passage oorspronkelijk bedacht heeft: ze is immers door Uw handtekening bekrachtigd. Hoogachtend,



De laatste brief van Aleida Schot in het Timmerarchief dateert van mei 1956 en betreft een mededeling over de verschuiving van een vergaderdatum.
De inhoud, maar ook wel de toon van de brief geven aan dat de verbindingen tussen de twee vertalers niet helemaal verbroken waren.



Amsterdam, 8 mei 1956

Geachte Heer Timmer,

Ik heb in de afgelopen week en tot vandaag toe alle mogelijke moeite gedaan contact te krijgen met de heer Methorst om tot een afspraak te komen voor een bijeenkomst van het voorlopig bestuur van het Genootschap en de Commissie voor Vertaalzaken, die ik op 14 mei - dus vóor uw vertrek - had willen doen plaatsvinden. Het is mij echter niet gelukt hem te bereiken, evenmin door tussenkomst van zijn vrouw tot een afspraak te komen. Tot mijn spijt moet nu de datum van 14 mei vervallen, de bedoelde bijeenkomst naar een later tijdstip worden verschoven, en het overleg zonder u plaatsvinden, hetgeen ik zeer betreur.

U intussen een voorspoedige reis toewensend,

met vriendelijke groeten,

Aleida G. Schot.





<   

TSL 19

   >